Direct naar artikelinhoud

Vurige Stede dooft langzaam uit

Met de nieuwe sanering is het Luikse staalbekken weer een stap dichter bij de definitieve genadeslag. Voor de duizenden gezinnen die ervan leven is het een al te herkenbaar verhaal.

De teloorgang van de staalindustrie is voor de regio Luik meer dan een economisch drama. Al bijna 200 jaar bepalen de staalfabrieken en hoge schoorstenen het landschap in Luikse voorsteden als Seraing of Ougrée. Zoals ze op de tribunes van voetbalclub Standard beseffen, behoort de staalindustrie tot het culturele erfgoed dat van vader op zoon doorgegeven werd. De afbrokkeling van de staalindustrie is echter al sinds 1950 aan de gang, bevestigen Waalse economen.

Honderd jaar eerder, in 1850, was de staalfabriek in Seraing nog de grootste ter wereld. De legendarische stichter John Cockerill, een Engelse industrieel, kreeg voor zijn verdiensten overigens een standbeeld en tombe voor het stadhuis van Seraing. De Belgische overheid legde in die jaren wegen en sporen aan om het staal uit Luik te vervoeren. De Cockerillfabriek zelf leverde de eerste rails en locomotieven. Die gouden tijden uit de negentiende eeuw keerden nooit meer terug, ondanks de decennialange inspanningen van de Belgische en Waalse overheden.

Al snel na de Tweede Wereldoorlog begon de Luikse industriële motor te sputteren, omdat de concurrentie uit de buurlanden en vooral Duitsland beter was. Zoals het Waalse staal in de negentiende eeuw nog fier aan de kop van het peloton fietste, zo moest het in de jaren vijftig harken om niet door de nagelnieuwe Duitse installaties voorbijgesneld te worden.

Verwaarloosd

Volgens onderzoek van UCL-econoom Michel Quévit speelde de machtige industrieholding de Generale Maatschappij daarbij een doorslaggevende rol. De Generale zou vanaf de jaren vijftig de Waalse staalnijverheid verwaarloosd hebben, waardoor de noodzakelijke moderniseringen uitbleven.

In de jaren zestig werd duidelijk dat de Waalse staalnijverheid nog een tweede concurrentiële handicap had: de te verre afstand van een zeehaven. Het werd duidelijk dat grote hoeveelheden staal vooral via transport over zee vervoerd zouden worden, om kosten te besparen. In 1962 werd nabij de Gentse haven de nv Sidérurgie Maritime opgericht, kortweg Sidmar. Dat is het huidige ArcelorMittal Gent. Terwijl die vestiging in Zelzate over de juiste kaarten beschikte om te groeien, zakten de Cockerillfabrieken in de jaren zeventig in een diep moeras. De 'maritimisatie' van de wereldwijde staalindustrie maakte een comeback van het Luikse staal onmogelijk.

De overheid kon niet anders dan met subsidies het Luikse staal overeind houden. Terwijl Vlaanderen zich in de jaren zeventig ontwikkelde tot een gediversifieerde industriële regio met de Antwerpse chemie als belangrijke trekker, bleef Wallonië sterk afhankelijk van zijn metallurgie. De Belgische franken die in het Waalse staal gepompt werden, gingen vooral naar de opvang van overbodig geworden staalarbeiders die hun baan verloren.

Fusies

In de jaren tachtig werden de staalbekkens van Luik en Charleroi gefusioneerd tot Cockerill Sambre. Maar ook in die periode konden de fabrieken alleen boven water blijven met overheidsgeld. Daarna volgden nog een lange reeks fusies.

De Luikse staalfabrieken belandden uiteindelijk bij de Luxemburgs-Indiase groep ArcelorMittal. Met de haast twee eeuwen industriële geschiedenis houdt grote baas Lakshmi Mittal wellicht geen rekening. Hij laat zich leiden door de rationele logica van een beursgenoteerde multinational die overal winst moet maken.