Direct naar artikelinhoud

Waarom een werkweek van 15 uur geen goed idee is

Kanttekeningen bij de eerste droom van Rutger Bregman (DM 2/1)

In een boeiend opiniestuk in deze krant houdt Rutger Bregman een knap pleidooi om te evolueren naar een 15-urige werkweek (DM 2/1). Minder werken zou de oplossing zijn voor alles, of toch bijna. Het idee dat we niet meer maar net allemaal minder moeten werken zit sinds enkele jaren maatschappelijk weer in de lift. Het idee is al vrij oud. Bregman citeert Benjamin Franklin en John Stuart Mill, maar de Franse socialist Paul Lafargue hield in 1881 met Recht op luiheid al een pleidooi om minder te werken.

Sindsdien komt de gedachte om de zoveel decennia bovendrijven. Het is geen toeval dat het steeds aan populariteit wint in tijden van economische stagnatie of recessie. Het verdween telkens toen de economie weer aantrok. Zijn er redenen om aan te nemen dat het nu anders zal zijn?

In elk geval zijn er heel wat kanttekeningen te maken bij de redenering van Bregman (en al zijn voorgangers). We beperken ons tot de belangrijkste.

Bregman vertrekt impliciet van de tweedeling werk-vrije tijd, waarbij de vrije tijd duidelijk zijn voorkeur geniet. In deze redenering wordt werk nog steeds uitsluitend als middel gezien om inkomen te verwerven. Toen Lafargue zijn pamflet schreef ging dat ongetwijfeld nog op, maar intussen hebben sociologen overtuigend aangetoond dat betaald werk ook heel wat andere fundamenteel menselijke behoeften invult zoals sociale contacten, zingeving, persoonlijke ontwikkeling en tijdstructurering.

Daarbij komt dat er anno 2014 nog nooit zoveel kwalitatief hoogstaande banen zijn geweest. De visie van Bregman op arbeid is globaal genomen te negatief. Als verdediger van het vooruitgangsdenken zou hij beter moeten weten. Ook op het vlak van arbeid is er wel degelijk sprake van vooruitgang. Bovendien ben ik niet overtuigd dat vrije tijd op al deze behoeften per definitie beter scoort dan arbeid. Vrije tijd levert minstens zoveel stress op als arbeid.

Bregman vervalt ook in de kwalijke neiging om de maatschappij collectieve oplossingen op te dringen. Dit spoort niet met de individualiseringstendens. Als individuen of families zelf beslissen om productiviteitswinsten om te zetten in meer vrije tijd, dan is dat prima. Dat gebeurt nu al volop. Eén op twee vrouwen in dit land werkt deeltijds. In Nederland is dit zelfs drie op vier. Deze ontwikkeling heeft zich in enkele decennia voorgedaan, zonder enige collectieve verplichting. Tezelfdertijd zien we de opkomst van het 'hosselen' (Adjiedj Bakas) waarbij meerdere banen worden gecombineerd. In de toekomst zal deze diversiteit nog toenemen. Een one size fits all-aanpak zoals Bregman voorstelt staat haaks op deze ontwikkeling.

Lessen uit het verleden

Bregman gaat ook voorbij aan hoe een arbeidsmarkt werkt. Overschotten op een bepaald segment van de arbeidsmarkt kunnen we niet zomaar compenseren met tekorten op een ander segment. Een grote groep werkzoekenden komen gewoon niet in aanmerking voor de banen die zouden vrijkomen aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Dergelijk voorstel zou het aantal knelpuntberoepen doen exploderen. De banenwinst zal veel beperkter zijn dan verwacht.

Bovendien zijn er heel wat banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt waar geen sprake is van productiviteitswinsten. 15 uur werken betekent in dit geval voor de betrokkenen heel groot loonverlies en zal leiden tot een stijging van het aantal werkende armen. Dit kan alleen aangepakt worden door nog veel grotere inkomenstransfers en herverdeling. Erg realistisch is dat niet.

Bregman geeft grif toe dat het niet om een nieuw voorstel gaat. Maar hij neemt de ervaringen van het verleden niet mee in zijn betoog. Dat we afstevenen op een tekort aan banen door automatisering en digitalisering is al tientallen keren voorspeld. In de jaren 80 werd hier en daar verkondigd dat het voltijds contract zijn beste tijd gehad had en dat het een kwestie van tijd was vooraleer we allemaal halftijds zouden gaan werken. Het idee van de collectieve arbeidsduurvermindering leefde toen ook heel sterk.

Men was overtuigd dat er geen banen konden worden gecreëerd, en dat de enige manier om iedereen een baan te bezorgen erin bestond om het bestaande werk beter te verdelen. Het idee heeft niet gewerkt en er kunnen dus minstens vragen worden gesteld waarom het nu plots wel zou werken. Op deze vragen geeft Bregman nog geen antwoord.