Direct naar artikelinhoud

Van de big bang naar de maan van Frankenstein

Scheen de maan toen Mary Shelley wakker werd uit een droom die haar de inspiratie voor Frankenstein opleverde? Ja, zegt Donald Olson. De astronoom lost raadsels uit de (kunst)geschiedenis op, van Julius Caesar tot Edvard Munch. Katrijn Serneels

en zomernacht in juni 1816. De 19-jarige Mary Shelley wordt in het midden van de nacht wakker na een vreemde droom. Ze kijkt uit het raam van Villa Diodati bij het meer van Genève, waar ze met haar man, de dichter Percy Bysshe Shelley verblijft, en ziet "een heldere en stralende maan". Inspiratie overspoelt haar, en zo begint het verhaal van Frankenstein, dat haar wereldberoemd zal maken. "Veel academici zijn sceptisch over dat maanlicht door het raam, of noemen haar zelfs een leugenaar", zegt professor Donald Olson, astronoom aan de Texas State University.

Wat vaststaat is dat Lord Byron, een van de vrienden van Shelley, op 16 juni 1816 een wedstrijd bedacht: ze zouden allemaal spookverhalen schrijven. Shelleys verhaal, 'Frankenstein of de moderne Prometheus' werd tot winnaar uitgeroepen. Als Mary Shelley het in de inleiding van haar succesroman heeft over de maan die in haar slaapkamer schijnt, wordt dat in literaire kringen afgedaan als fantasie, iets waar Shelley geen gebrek aan had. Wat extra drama dat het hele verhaal over hoe ze Frankenstein heeft bedacht romantischer moet laten klinken.

"Toch is er geen enkele reden om aan Mary Shelleys verhaal te twijfelen. De wetenschap geeft haar gelijk", zegt Donald Olson, die naar de Villa Diodati afreisde om te onderzoeken of de meteorologische en astronomische omstandigheden haar verhaal ondersteunen. Het weer in juni 1816, de ligging van de villa, Olson zag geen enkel detail over het hoofd. "We weten in welke kamer van de villa Mary Shelley sliep. En dat juni in 1816 een ongewoon regenachtige maand was. We kunnen echter vaststellen dat tussen twee en drie uur 's nachts, in de nacht van 16 op 17 juni, een heldere, zwellende maan recht in Shelleys slaapkamer geschenen moet hebben." Olsons astronomische berekeningen over de stand van de maan van Frankenstein verschenen in het vakblad Sky and Telescope Magazine.

Eclips in 'Canterbury Tales'

Donald Olson (64) begon zijn carrière als astrofysicus aan de universiteit van Texas met onderzoek naar de relativiteitstheorie van Einstein. Hij werkte aan computersimulaties van de straling bij zwarte gaten en aan een indeling van de melkwegen. Met andere woorden, hij bracht zijn dagen door in een labo, bezig met onderzoek waar weinig mensen buiten zijn labo iets van begrepen. Tot hij op een avond, meer dan twintig jaar geleden, zijn vrouw Marilyn, die Engelse literatuur doceerde aan de Texas State University, vergezelde naar een feestje van haar faculteit. Een van Marilyns collega's worstelde met enkele passages in Chaucers Canterbury Tales die bulkten van sterrenkundige verwijzingen. Geoffrey Chaucer keek niet alleen graag naar de sterren, hij bezat ook een astrolabium en schreef hele verhandelingen over hoe je de juiste positie van sterren en planeten kon berekenen. In een van zijn verhalen, 'Franklin's Tale', gebruikt hij in enkele passages waarin een springtij voorspeld wordt nogal veel technische termen. Olson beloofde de collega om hem te helpen bij het ontcijferen van deze passages. "Ik herinner me nog heel goed waar ik toen stond, naast mijn vrouw, want dat moment zou mijn leven, en werk, voorgoed veranderen."

Met behulp van computersimulaties van de stand van de zon en maan kon Olson vaststellen dat het fenomeen dat Chaucer voorspelde "And by his magic for a week or more / It seemed the rocks were gone / he'd cleared the shore", plaatsvond in 1340. Dat jaar stonden de maan en de zon op hun dichtste positie bij de aarde, toen de maan recht voor de zon kwam te staan, met een eclips tot gevolg. De gecombineerde zwaartekracht van zon en maan zorgde voor een enorm hoog springtij aan de Britse kust.

"De meeste mensen beschouwen geschiedenis en wetenschap als twee totaal gescheiden disciplines, maar ik ben erin geslaagd de muur tussen de twee af te breken", zegt Olson, die de relativiteitstheorie de laatste tijd links laat liggen. "Ja, ik zou nog altijd graag willen weten wat er gebeurde voor de big bang. Maar ik denk niet dat ik geniaal genoeg ben om dat te ontdekken. Nee, dan los ik liever mysteries uit de geschiedenis, literatuur en kunst op."

Zo ontdekte hij op welk strand de vloot van Julius Caesar in 55 voor Christus precies landde bij de invasie van Groot-Brittannië. Caesar schrijft dat hij toen hij de vijand boven op de kliffen van Dover zag staan, de vloot het bevel gaf om enkele kilometers verder aan wal te gaan. Waar precies Caesar voet op het Britse land zette, is een debat dat geschiedkundigen al jaren verdeelt. Het ene kamp zegt in het noordoosten, het andere kamp houdt vol dat de stromingen die dag Caesars vloot naar het zuidwesten gevoerd moeten hebben. Olson verzamelde alle historische informatie die hij maar kon vinden over het onderwerp, waaronder zelfs een getuigenis uit eerste hand van een Romeinse soldaat die die dag meevocht. De astronoom koos zelf het ruime sop en voer met een boot in het spoor van Caesar, om beter te kunnen bepalen waar de vloot van Caesar zich precies bevond toen hij het Britse leger boven op de klippen in de gaten gekregen moest hebben. Met behulp van berekeningen en observaties stelde hij vast dat Caesar naar het noordoosten moet zijn gevaren en aan land is gegaan bij het stadje Deal. Raadsel opgelost.

Het bekendst werd Olson door zijn astronomische analyses van grote kunstwerken. Vooral zijn onderzoek naar De schreeuw van Munch kon op veel belangstelling rekenen. In de periode dat Munch De schreeuw schilderde, schreef hij in een notitie - die Olson ontcijferde met behulp van een woordenboek Noors-Engels - dat hij tijdens een wandeling een paar jaar eerder een zonsondergang had gezien, waarbij "een vlammend zwaard van bloed het hemelgewelf openspleet - de atmosfeer werd bloedrood - tongen van vuur likten aan de lucht... en ik hoorde waarlijk een grote schreeuw."

Olson nam het vliegtuig naar Oslo en zocht de locatie waar Munch de schets voor De schreeuw had gemaakt. Details zoals de railing langs de weg of een eiland in een fjord maakten Olson duidelijk dat Munch tijdens het tekenen naar het zuidwesten moet hebben gekeken, de richting van de zonsondergang. De bloedrode lucht waar Munch het over had in zijn notities, was geen fantasie, maar een van de bijzondere neveneffecten van de uitbarsting van de vulkaan Krakatau in Indonesië in 1883. Toen kwam er zo veel gas en vulkaanas in de atmosfeer terecht dat over de hele wereld de lucht bij zonsondergang in ongewone donkere tinten rood kleurde.

Niet alle kunstcritici nemen Olsons analyses voor waar aan. Munchbiograaf Prideaux stelt dat de schilder een hekel had aan realisme en dat hij een visioen uit zijn ziel schilderde. "De figuur in De schreeuw kun je moeilijk realistisch noemen, dus waarom zou de lucht dat wel zijn?", vraagt Prideaux zich af. Kunsthistoricus Jeffrey Howe meent dat de inspiratie van Munch wel realistisch was: die bijzondere zonsondergang moet de schilder jaren zijn bijgebleven, dat blijkt ook uit Munchs notities.

Afbreuk doen aan de visie van artiesten, dat is niet zijn bedoeling, benadrukt Olson. "Hoeveel mensen in Europa zijn niet blijven stilstaan bij de bloedrode zonsondergangen, veroorzaakt door de Krakatau? Het moeten er honderden, duizenden, miljoenen geweest zijn. En hoeveel van die mensen maakten er een schilderij van dat zo bekend geworden is dat een eeuw later iedereen het nog kent? Eén. Dat we de inspiratiebron van Münch hebben kunnen terugvinden, maakt hem er geen mindere artiest om."

Sterrenhemels

De Van Goghkenners zijn Donald Olson wel dankbaar. Hij analyseerde drie schilderijen van de meester: De sterrennacht, Wit huis bij nacht en Ommuurd veld met schoven en opkomende maan. In één geval achterhaalde hij datum en tijdstip van de voorstelling tot op de minuut nauwkeurig. De sterrenhemels op Vincent van Goghs schilderijen van avond- en nachttaferelen zijn verbluffend realistisch, zo blijkt uit zijn astronomisch speurwerk.

"Als kind was ik al gek op Van Gogh", zegt Olson. "Ik groeide op in Toledo, Ohio. Het Toledo Museum of Art heeft twee Van Goghs in haar collectie: Korenveld met schoven en maaiers en Huizen in Auvers. Ik kon er geen genoeg van krijgen." Pas later leerde Olson de nachtschilderingen van Van Gogh kennen, waaronder het woeste en overweldigende doek De sterrennacht uit 1889.

Kunsthistoricus Albert Boime van de Universiteit van Californië in Los Angeles had zich daar in 1984 al eens over gebogen. Terwijl De sterrennacht boven de Rhône (1888) duidelijk de Grote Beer toont, bieden de hypnotiserende wervels en vlekken op De sterrennacht weinig houvast, hoewel de helderste 'ster' op het doek vrijwel zeker de planeet Venus is. Harvard-astronoom Charles Whitney kwam er in 1986 ook niet uit. Wel dacht hij dat de twee sterren op Landweg in de Provence bij nacht Betelgeuze en Sirius moesten zijn.

Olson moet er nog steeds om lachen. "Whitney had wel de posities van maan en sterren berekend, maar was de planeten vergeten." Kort na de publicatie van Whitney identificeerde Olson de twee heldere sterren als de planeten Venus en Mercurius, en dateerde hij het doek op 20 april 1890. "Van Gogh schilderde het vrij kort voordat hij op 16 mei uit Saint-Rémy vertrok", legt hij uit. "Op 19 april was het nieuwe maan, en een dag later was er een smalle maansikkel zichtbaar, vergezeld door die twee planeten."

Het wit huis van Venus

Van Gogh veroorloofde zich overigens wel enige artistieke vrijheid: in werkelijkheid bevonden de twee planeten zich rechts van de maan in plaats van links. Olson: "Daar had hij waarschijnlijk compositionele redenen voor." "Van Gogh manipuleerde weliswaar de werkelijkheid", zegt Sjraar van Heugten, hoofd collecties van het Van Gogh Museum, "maar daarbij baseerde hij zich wel degelijk op wat hij echt in de natuur zag."

Dat maakt De sterrennacht des te intrigerender. De helderste ster is vrijwel zeker Venus, maar heeft Van Gogh ook de sterrenbeelden Ram en Zwaan afgebeeld, zoals Boime en Whitney suggereerden? En is de draaikolk op het doek gebaseerd op een tekening van een spiraalvormig sterrenstelsel in een van de populaire sterrenkundeboeken van Camille Flammarion? "Ik denk dat we er nooit uit komen", verzucht Olson.

Wel heeft hij in Auvers de huizen teruggevonden waar hij als klein jongetje in het museum in Toledo zo graag naar keek. Hij zocht lang naar één wit huis. Wit huis bij nacht, een verloren gewaand schilderij van Van Gogh dat pas in 1995 opdook in de Hermitage in Sint-Petersburg. Boven een groot, wit huis met luiken in Auvers-sur-Oise, ten noordwesten van Parijs, is één helder hemellichaam te zien. De maan? Een planeet? Het schilderij dateert van midden juni 1890, zo blijkt uit Van Goghs brieven aan zijn broer Theo. Maar wat is de oriëntatie? En om welk huis gaat het?

"We hebben heel Auvers doorgelopen, op zoek naar het juiste huis", vertelt Olson. "In allerlei toeristengidsen lees je dat het om nummer 44 op de rue du Général de Gaulle gaat, maar wij ontdekten dat het afgebeelde huis de Villa des Ponceaux is, op nummer 25/27 in diezelfde straat. Alles klopt, tot en met de asymmetrische positionering van de ramen op de eerste verdieping." Met de identificatie van het huis was ook de oriëntatie van het schilderij bekend: je kijkt min of meer in de richting van het zuidwesten. En daar was op 16 juni 1890 aan het begin van de avond opnieuw de planeet Venus te zien, dit keer als een heldere avondster.

Oranje volle maan

Olson en zijn studenten trekken ook naar Saint-Rémy-de-Provence, vastbesloten om de precieze datering van Ommuurd veld met schoven en opkomende maan (1889) te achterhalen. Ook dat doek werd door Vincent beschreven in een brief aan Theo, maar de datering van die brief is niet eenduidig. Het schilderij - met een grote, oranje volle maan die deels schuilgaat achter een overhangende rotspunt - moet in elk geval tussen begin mei en eind september zijn gemaakt.

In die periode is het vijf keer volle maan geweest. "Van Gogh schilderde het doek in het Saint-Paul-klooster", zegt Olson. "We hebben de overhangende rotspunt teruggevonden, en berekend dat alleen de volle manen van 16 mei en 13 juli precies daarachter opkwamen, gezien vanuit Van Goghs kamer op de eerste verdieping. Uit de goudgele kleur van het koren blijkt dat die eerste datum afvalt: in mei beschrijft hij het koren nog als opvallend groen. We weten zelfs precies hoe laat het weergegeven tafereel zichtbaar was: om acht minuten over negen 's avonds."

Sjraar van Heugten van het Van Gogh Museum is "erg voor" een nauwe samenwerking van wetenschappers en kunsthistorici. "Het zijn leuke resultaten", zegt hij. "Dat verhaal van het witte huis was nieuw voor mij. Vooral bij het grote publiek bestaat het beeld van de spontaan werkende kunstenaar, die puur vanuit zijn gedachtewereld een voorstelling op het doek zet. Van Gogh was echter een groot natuurkenner, die bijna altijd op basis van de werkelijkheid schilderde."

Vandaag onderzoekt Olson opnieuw een meesterwerk: Claude Monets bekende werk Impression, soleil levant. In de jaren zeventig vroeg John Rewald, een kenner van de impressionisten, zich af of het eigenlijk geen zonsondergang voorstelt in plaats van de zonsopgang uit de titel. Olson is al volop bezig met het verzamelen van kaarten en foto's van Le Havre, waar Monet het schilderij maakte. "Ik zou graag weten of de zon echt opgaat. Ik hoop van wel, eigenlijk", zegt Olson. "Ik wil het niet beter weten dan kunstenaars, ik wil hun werk gewoon beter helpen begrijpen."