Direct naar artikelinhoud

Schrijvers uit de kast

Tachtig oogde prachtig dankzij een sterke homoseksuele geladenheid, zo blijkt uit de biografie van Bart Slijper over Willem Kloos, peetvader van de literaire vernieuwingsbeweging rond 1880. Wat is er van de homoseksuele traditie in de Nederlandstalige literatuur?

Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten." Iedereen kent de beroemde versregel van Tachtiger Willem Kloos. Maar wie weet dat zich achter die esthetische façade een gekwelde homoseksuele man ophield die niet uit de kast durfde te komen? "Laat mij nog éénmaal, in gedachten, kussen / Die warme lippen", aldus Willem Kloos in 'Herinnering I', een sonnet opgedragen aan zijn vriend-minnaar Albert Verwey. Waarop Verwey riposteerde met: "Om zijn hals mijn armen sloeg 'k, / Néér woog ik 't zwaar hoofd en in zijn roden mond / Zonken mijn lippe', een star in purpren nacht."

Kloos kon er echter niet om lachen dat Verwey vrijmoedig hun homo-erotische liefde bezong. Hij vernietigde het zetsel van het gedicht, zodat pas bij publicatie ervan in 1983 duidelijk werd hoe hecht Kloos en Verwey wel waren toen ze in de jaren tachtig van de negentiende eeuw met hun euforische gedichten de Nederlandstalige literatuur een nieuw, modern elan gaven.

Kloos, vertelt Bart Slijpers in zijn biografie In dit gevreesd gemis, was er immers als de dood voor dat zijn homoseksuele geaardheid bekend zou worden. Hij paste systematisch zijn poëtisch woordgebruik aan, zodat de mannelijke geliefde in zijn sonnetten steevast een vrouw werd met bijbehorende boezem en dito geslacht: "Verandert u s.v.p. wiens in wier."

Al van zijn tienerjaren dweepte Kloos met jongens. Hij zou nooit over zijn liefde voor Jan Beckering, een medescholier die op zestienjarige leeftijd zelfmoord pleegde, heen geraken. Als twintigjarige kreeg Kloos een boontje voor Jacques Perk, die, amper 22, op Allerheiligen 1881 aan tbc bezweek. Kloos en Perk schreven gedichten voor elkaar, maar toen Perk in de Ardennen verliefd werd op de Schaarbeekse Mathilde, voor wie hij de beroemde sonnettenkrans componeerde, moest hij niet meer weten van Kloos' opdringerige avances.

Perk was nochtans een en ander gewoon. Hij raakte in Laroche zelfs aan de praat met de 24-jarige Oscar Wilde, die met zijn dandyeske verschijning (donkere lokken en wit pak) toen al voor opschudding zorgde (men noemde hem er Pierrot). Wilde stak zijn homoseksuele geaardheid niet onder stoelen of banken. In 1895 vloog hij ervoor in een Britse cel, waar hij twee jaar later als een gebroken man uit zou komen.

In Nederland was homoseksualiteit niet strafbaar, maar wie er openlijk voor uitkwam, werd een maatschappelijke paria. Louis Couperus trouwde dan maar met een achternicht. Zijn gecoiffeerde stijl, zeker in zijn historische romans, lijkt het prozaequivalent van de Tachtigerspoëzie. Jacob Israël de Haan was de eerste auteur in de Nederlandstalige letteren die zich met Pijpelijntjes (1904), een onverbloemd homoseksuele roman, openlijk outte. De respons was negatief, zoals te verwachten was; later zou hij emigreren naar Palestina, waar hij door zionisten werd vermoord.

Camp en grandguignol

Zo gek was het dus niet dat Kloos zijn seksuele geaardheid wegmoffelde. Voor de derde keer werd hij zwaar verliefd op een jonge man toen hij in 1881 na de plotse dood van Perk kennismaakte met een zestienjarige scholier, die ook excelleerde in bloemige verzen. Albert Verwey groeide uit tot Kloos' laatste grote liefde. Tien jaar lang waren ze beste maatjes en schreven ze talloze verzen voor en over elkaar.

Kloos en Verwey maakten de Tachtigers tot de innovatieve esthetische beweging die de autonomie van de literatuur - het l'art pour l'art - eindelijk ingang zou doen vinden in de verstarde, moraliserende Nederlandse literatuur van die dagen. Maar ook aan hun idylle kwam een einde, toen Verwey uiteindelijk trouwde. Kloos werd zwaar zenuwziek. Hij moest in 1895 worden geïnterneerd en geraakte helemaal uitgeblust. Ook Kloos koos uiteindelijk eieren voor zijn geld en huwde in 1900 met Jeanne Reyneke van Stuwe, schrijfster van damesromans, die voor brood op de plank zorgde. Hij teerde tot zijn dood in 1938 op zijn roem van grote estheet en stijlvernieuwer, die hij samen met Perk en Verwey in de jaren tachtig van de negentiende eeuw inderdaad was geweest.

Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw vloog het deksel van de bekrompen seksuele moraal. Het baldadige machoproza van Jef Geeraerts en Jan Cremer stond model voor de bevrijding aan heteroseksuele kant, terwijl Gerard Reve en later Gerrit Komrij openlijk hun homoseksuele voorkeuren beleden.

Reve was een stilist en mythomaan, die van zijn gedweep met de maagd Maria en de ezel-god-(mijn)heer een heel eigen vorm van camp en grandguignol in elkaar bokste. Komrij verkondigde ook dat literatuur een zaak was van stijl en stijl alleen. De dodelijke oneliners in zijn columns doen soms denken aan de geniale, puntige sententies die Wilde rondstrooide in zijn proza en theaterstukken. Zoals Wilde waren Reve en Komrij pur sang provocateurs; denk maar aan Reves blasfemische optredens en de manier waarop Komrij tekeerging tegen de feministische 'onwelriekende gleuvenbrigade'.

Adriaan Morriën, Hans Warren en Johan Polak hielden zich ver van dergelijke theatrale nummertjes. Zij waren introverte estheten, die met hun opgesmukte stijl rechtstreeks in de lijn van Tachtigers als Kloos en Verwey opereerden. Oscar van den Boogaard, Hafid Bouazza, Arthur Japin en Adriaan van Dis houden het midden tussen de introverte Tachtigers en de extraverte manier waarop Wilde, Reve en Komrij graag voor stennis zorgden.

Tom Lanoye debuteerde als relnicht en stand-upcomedian honderd jaar na Tachtig. 'Divo' Lanoye, zoals hij zichzelf graag typeert, is de Vlaamse loot van de stamboom die begint bij Wilde en blad schiet in het werk van Reve en Komrij. Hij is dan ook op zijn best in spitse columns die de goegemeente bashen en in toneel vol effectbejag. Lanoye is altijd een beetje 'trop', maar laat uitgerekend hij daarvan zijn waarmerk gemaakt hebben, zoals hij in Sprakeloos toegeeft, met dank aan mama, die in de slagerswinkel van papa de klanten bediende met het obligate: "Mag het iets meer zijn, madam?"

Dat die overdaad bij rustige overlezing wel eens schaadt, blijkt uit zijn proza, waar de groteske wendingen de geloofwaardigheid van het verhaal ondermijnen, terwijl de uitzinnige dialogen op scène hun effect daarentegen niet missen.

De provocerende aanpak van Lanoye is een uitzondering in de Vlaamse letteren en wordt alleen door machogenoot Herman Brusselmans gedeeld. Ook al is hun werk totaal verschillend, toch hanteren ze dezelfde mediastrategie: de aanval is de beste verdediging.

Contrair engagement

Erwin Mortier en Bart Moeyaert zijn schatplichtig aan de opgesmukte dictie van de Tachtigers. Hun sensitivistische, hyperzintuiglijke aanpak probeert de trillingen van de werkelijkheid onder het direct waarneembare oppervlak te capteren. Het gevaar van een al te precieuze formulering ligt op de loer.

Yves Petry, die met zijn homoseksuele personages op zoek gaat naar buitengewone piekervaringen, countert mogelijk maniërisme met onderkoelde filosofische passages, die personage én lezer opnieuw met de voeten op de grond van de normaliteit doen belanden.

Paul Mennes ten slotte is een geval apart. Hij was aanvankelijk een estheet van de popcultuur. In zijn laatste twee romans gaat hij op zoek naar het ultieme toevluchtsoord van die popcultuur: Japan. Hij laat er de fascinatie van zijn protagonist voor het exotische Oosten in conflict komen met de prozaïsche realiteit ter plaatse. Een gevoel van ontheemding als in een vacuüm is het resultaat van die clash: zachte ontgoocheling zonder rebelse aspiraties. Ook Moeyaert doet zijn zoekende personages wel eens in een dergelijk melancholisch niemandsland terechtkomen.

Dat de homoseksuele sensibiliteit in de huidige Nederlandstalige literatuur een belangrijke plaats inneemt, is zonneklaar. Die uit zich vaak in een grote preoccupatie met poëtiserende stijl en beeldrijke vorm, eerder dan in nuchtere inhoud. Dit estheticisme, zoals het in de grondstroom al bij de schoonschrijverij van Kloos en Verwey aan te treffen is, staat een bepaald soort contrair engagement niet in de weg.

Komrij en Lanoye, mediagenieke tafelspringers in het spoor van Wilde, zijn daarvan het beste bewijs. Maar ook Kloos dankte zijn reputatie voor een groot deel aan zijn snoeiharde kritieken op het werk van zijn tijdgenoten én aan de mystificaties die hij verzon om de valse ernst en middelmatigheid van zijn collega's te ontmaskeren. Hij nam heel literair Nederland bij de neus toen hij zich verstopte achter het pseudoniem Guido, die in 1885 de poëziebundel Julia. Een verhaal van Sicilië liet verschijnen. Deze traditionele, melodramatische verzen werden wel opgehemeld door de kritiek, terwijl Kloos' sonnetten aanvankelijk op weinig goodwill konden rekenen. Reden te meer voor Kloos om het Nederlandse recensentendom op de korrel te nemen in De onbevoegdheid der Hollandse literaire kritiek, een schotschrift dat hij samen met Verwey maakte.

Genderstudies

Het is jammer dat Slijpers zich ervoor hoedt om dieper in te gaan op de homoseksuele substantie van het werk van Willem Kloos. Het is al een tijdje stil in het academische wereldje van de literaire genderstudies. Maaike Meijer heeft zich de afgelopen jaren beziggehouden met het afronden van haar biografie van de dichteres M. Vasalis. In de jaren tachtig en negentig zette zij het Nederlandstalige onderzoek naar een homoseksuele-lesbische kijk op de letteren in gang. Het ging haar daarbij vooral om het ontwikkelen van een andere leesstrategie, die niet mannelijk-labelend maar veeleer vrouwelijk-empathisch naar de literatuur kijkt. De mosterd van zo'n niet-klassieke literatuurbeschouwing kwam in de regel uit de postmodernistische koker van Gilles Deleuze en Félix Guattari, die samen met Michel Foucault ook nooit een geheim hebben gemaakt van hun homoseksuele identiteit.

Natuurlijk kunnen de kwaliteiten van een auteur niet gereduceerd worden tot zijn seksualiteit. Hij of zij is immers nog zo veel meer dan homo- of heteroseksueel. Afkomst, leeftijd, opleiding en beroep, plaats in de wereld, fysieke en mentale gezondheid, plus politieke overtuiging en de mate van maatschappelijk succes spelen ook een rol in de manier waarop auteurs te werk gaan.

Waarom zou er dus eindelijk niet eens werk worden gemaakt van een alternatieve, sociologische literatuurgeschiedenis, waarin naast bovenvermelde factoren ook de (homo)seksuele geaardheid van de auteur expliciet aan bod komt? Voorlopig moeten we het doen met Homoseksualiteit in de Nederlandse letterkunde (1972) van Adriaan Venema, die in 1993 op 52-jarige leeftijd zelfmoord pleegde.

Wie voelt zich geroepen om Venema's taak voort te zetten, al dan niet in een bredere bedding? Slijpers bio over Kloos vormt daartoe in elk geval een prima aanzet.