Direct naar artikelinhoud

'De wereld wordt beslist niet aangenamer'

Het was een zin van acht woorden. 'Mijn oom Antonin Alexander was een vreemde man.' Zo eenvoudig, de zin waarmee Cees Nooteboom in 1955 zijn oeuvre opende. Meer dan vijftig jaar later is hij de belangrijkste levende schrijver in het Nederlandse taalgebied. 'Het wordt wel stilletjes rond me.'

Eerst wankel je door zijn Amsterdamse straat, die helemaal opgebroken is. Dan het huis, het lijkt dicht met gordijnen. Is het hier?

Simone Sassen opent de deur, ze is zijn vrouw, ze is ook zijn fotografe. Ze belt hem, vanuit de zit- en leeskamer, op in de werkkamer in de nok van dit hoge, mooie huis. Aan de andere kant van de lijn hoor je de schrijver zeggen dat hij 'nog even een paar zinnen afwerken' wil. Even alleen rondkijken dus. Boeken, lukraak zonder systeem voor de buitenstaander: Faces in the Crowd van Valeria Luiselli, Vogels kijken van Kersten Freriks, elders De verbeelding van het denken. Veel muziek, Bach is altijd in de buurt. Aan de muur werken van Lucebert, Appel, Hugo Claus, Jan Vanriet.

Dan de schrijver. Bijna was de hoop voorbij. Er was een afspraak voor 15 oktober, maar toen kon het plotseling niet. Cees Nooteboom is 79, hij was op de Frankfurter Buchmesse geweest, had in Venetië gezeten, kwam net terug van zijn huis in Menorca. Maandag wacht Madrid voor een gesprek met Paul Theroux, dan gaat hij poëzie lezen in Asturias, er komen twee Nederlandse optredens in Vechel en Groningen, daarna een literatuurtreffen in Trieste onder leiding van Claudio Magris, en een bijeenkomst op uitnodiging van de Neue Zürcher Zeitung over de toekomst van het boek. "Nou, daar weten we alles van", glimlacht Nooteboom. En dan, 15 december, is hij in de Turnhoutse Warande te gast voor De Lange Nacht van het Korte Verhaal.

Maar kijk, Nooteboom gaat zitten in zijn goede zetel, die hij met ouder worden soms wel eens vermijdt. Omdat je van diep moet terugkeren bij het rechtstaan. Verder geen krimpje ouderdom. Hij praat met de frisheid waarmee hij schrijft. Want die eerste zin, 57 jaar geleden uit Philip en de anderen, heeft een zoveelste vervolg gekregen. Brieven aan Poseidon verscheen begin oktober, een verzameling van 23 rechtstreekse en 53 andere brieven aan de Griekse god van de zeeën, de wateren en als 'Aardschudder' van de aardbevingen. Hoe dat kwam? Hij schrijft het op de tweede bladzijde. Op een dag in 2008 kocht hij in München een boek van Sandor Marai. Hij ging lezen op het terras van een restaurant, en dan schrijft hij dit: "Ik ben zomaar gaan zitten, maar op het servet dat ik krijg staat de naam Poseidon in blauwe letters, de kleur van de zee waaraan ik 's zomers woon. Dat moet een teken zijn, iemand wil mij iets zeggen, en ik heb geleerd zulke tekens te gehoorzamen."

Hij zal brieven schrijven, "kleine woordverzamelingen die over mijn leven berichten", noteert hij. En besluit de inleiding: "Ik moet gewoon beginnen."

Vier jaar later kreeg het boek vijf sterren van De Morgen. Dat las hij. Ook vier van de Volkskrant. "En verder had ik ook nog dit", zegt hij, terwijl hij zijn duim naar beneden duwt. Of het hem nog raakt? Neen. "Die sterren niet. Eerlijk gezegd vind ik dat als systeem onzin. Wie zit dat te wegen en met wat voor weegschaal zit die dat te doen? Ik ben net aan het schrijven over iets in Venetië, en in Torcello heb je daar een hele mooie muurmozaïek. Je ziet er de engelen samen met de duivels bij de weegschaal voor de zielen. Wie verdoemd wordt en wie niet. Het is een prachtig beeld, maar dan denk ik toch: hoe wégen ze nou die zielen? En dus ook dat iemand zit te denken: wat geef ik nou aan de poëzie? Drie of vier sterren? Eén of twee? Het toont weinig begrip voor de creativiteit, vind ik. Het helpt alleen de lezers om de verkeerde keuzes te maken. (lachje) En soms de goeie, neem ik aan."

"Toen mijn Rituelen verscheen, na een periode van zeventien jaar zonder fictie, was de allereerste kritiek er een van ene mijnheer Mulder in NRC. Die schreef: dit boek is helemaal niks, flauwekul. Het boek is uiteindelijk in vele talen vertaald en werd, laten we wel wezen, hier en daar toch een groot succes. Maar die eerste kritiek vergeet je niet. Al zei Mulisch daar ooit over: "Na verloop van tijd zijn er nog twee die het weten: dat ben jij en hij." (lacht) Dat vond ik wel een goeie."

Waarom schrijft een mens brieven aan een god waarin hij niet gelooft. Willen we dan toch allemaal het mysterie ontrafelen? De schrijver knikt. "Dat lijkt me eerlijk gezegd menselijk en het is iets wat nooit ophoudt. Er zijn mensen die zich helemaal overleveren aan de wetenschap, dat is logisch, maar dan blijf ik nog met vragen zitten. Die bigbang, goed, daar is dan ook de tijd ontstaan. Maar het is toch buitengewoon menselijk om te zeggen: wat was er dan daarvoor? Er zijn een aantal essentiële mysteries waarmee we rondtobben, en dat vind ik fantastisch. Want in wat voor een wereld zouden we leven als we het antwoord zouden kennen? Vanmorgen las ik in de Volkskrant nog over een wetenschapper die zich bezighoudt met het brein, maar die ook gereformeerd is en in God gelooft. En die dat aanbeval als een soort stressvermijding. 'Dan kun je beter en gezond oud worden', zei hij. Tja. Dat zal best. Maar vroeger werd bij de katholieken gezegd dat het geloof een genade is. Mijn conclusie moet zijn dat die genade mij in ieder geval niks toebedeelt. Zo eenvoudig is dat. Maar tegelijk is daarmee het raadsel van de muziek en van de creatieve aandrift die mensen tot interessante dingen leidt niet opgelost."

Het is een ruime verzameling van brieven. Over een foto in Le Monde van een rouwplechtigheid voor in Afghanistan gesneuvelde Franse militairen. Over een schilderij van Francisco de Goya in het Prado. Over een zwarte worm op zijn muur in Menorca. "Kent u 'Het pak van Sjaalman'", vraagt hij. Heeft met Multatuli te maken, in zijn Max Havelaar is het een boek met artikelen die eigenlijk niks met elkaar te maken hebben. Dat is Brieven aan Poseidon.

Ergens in het boek gebruikt Nooteboom daar een mooi woord voor: gedachtetuimel. Van de ene gedachte tuimelend in de andere. "Ik heb een vreemd leven", zegt hij. "Een aantal dingen komen uit het Verre Oosten, dat hoort nou eenmaal bij mijn leven. Er zit iets in over het Kwaad ook, over die vrachtwagen (een waargebeurd verhaal over een truckchauffeur die zijn stiefdochter vermoordde en dan zichzelf het leven benam, RVP) en over een kindermoord. Misschien is dit gewoon een boek dat mensen een beetje laat reflecteren. En dan heb je het voordeel van een god. Daarvan denk je: die kan dat allemaal overbruggen. Een Nederlandse recensent kan dat misschien niet, maar een beetje god toch wel."

Verwondering lijkt me een voortdurend uitgangspunt in wat u doet en schrijft. Wordt een mens met ouder worden rustelozer, omdat je nog veel wilt zien? Of is er toch iets van verinnerlijking?

"Het verlangen om je terug te trekken, wat ik een paar keer per jaar op dat eiland ook doe, is er wel. Maar ook de neiging om hier mee te doen aan wat ik de 'verpletterende gezelligheid' noem. Ik ben hier graag. Dit is mijn land, dit is mijn taal. Maar na verloop van tijd denk ik: weg. De ene avond is er een opening, de andere avond een prijs, de volgende dag een begrafenis. Er is altijd iets. Dan is het goed op mijn eiland, waar niemand naartoe wil komen omdat het te ver is."

"Hugo (Claus, RVP) was een ander mens. Hij zocht me, als bijna enige, wel een paar keer op daar. Maar zelf... Iederéén kwam in de Provence, waar hij woonde, voorbij. Daar hield hij van en hij hield van spelletjes: pingpongen, pietjesbakken, jeu de boules... Hij wilde winnen. (verbetert zich, met een glimlach) Hij was eigenlijk verbaasd als hij níét won. Maar op een gegeven moment stond Hugo dan op en zei: 'Ik moet deze week nog een toneelstuk schrijven.' Dan verdween hij en ging in een kamertje zitten krassen. Na een paar uur was hij er weer. Dat zou ik niet kunnen. Hugo was een maker. Hij deed ontzettend veel."

"Hoor je?" De schrijver steekt zijn vinger in de lucht naar wat straks, bij het uittikken van dit bandje, de soundtrack bij dit gesprek zal zijn. "Hierachter is een huis vol muziek en er woont een Poolse klarinettist. (lacht) Ik heb hem een Poolse vertaling van een van mijn boeken gegeven, in de hoop dat hij wat medelijden met me zou hebben. Het is een vriendelijke jongen, hoor. Op de middag moet hij naar het conservatorium en dan is het gedaan. Maar hij moet oefenen. (imiteert een klarinet) 'Bo-bo-bo. Wel vijftig keer."

Terug naar Hugo Claus. "Hugo is toch een van de wezenlijkste en belangrijkste vriendschappen in mijn leven geweest. Zoveel zijn er niet." Verschillende persoonlijkheden nochtans. "Ja. Maar Hugo was ook zeer belezen, internationaal gericht en zeer 'iets': namelijk Vlaams. Maar daarover heen weer kosmopoliet. De poëzie, hoe totaal anders die ook was, was nog zo'n aanrakingspunt. We waren zeker heel erg verschillend. Maar ik mis hem wel. En het wordt stilletjes rond me."

Er is veel weggevallen. Na Hugo Claus volgde Harry Mulisch. Onlangs nog Ivo Michiels. Sylvia Kristel, die Nooteboom toch goed gekend heeft. "En nu Bernlef", vult hij aan. "Niet dat ik hem vaak zag. Hij leefde in een ander deel van de stad, dat telt in Amsterdam toch mee. En hij was zeer aan het werk. Maar we kenden elkaar en kwamen elkaar wel eens tegen. De laatste keer zag ik hem op de tram. Ik vond wat hij deed heel bijzonder. Bernlef was iemand die, wars van allerlei onzin en persoonlijkheidscultus, een weldadige afwisseling zocht."

In Brieven aan Poseidon schreef u: 'Soms denk ik dat ik daarom langer leef, om de dood van sommige vrienden te gedenken.' Hoe moeilijk is voortdurend afscheidnemen?

"Het blijft elke keer vervelend. Er is toch altijd iets wat je niet gezegd hebt. Maar ik denk dat het inherent is aan de ouderdom, als je die toebedeeld krijgt. Dat je dat wéét. Het is een wetenschap en het zit al verankerd in het systeem. Al is het geen berusting. Het is gewoon zo. Iemand als Bernlef, toch iets jonger dan ik... Het gaat wel hard met dat afscheidnemen."

Zijn moeder werd 97. "Ze zat in een tehuis en kon gewoon zeggen: 'Die mevrouw aan de overkant is nu ook dood.' En dan heel mooi: 'De dood waart hier op de gang.' Dat kwam er nuchter uit. Niet van dat het straks haar beurt was."

Zijn vader overleed in 1945, Nooteboom was twaalf. "Zijn dood is nooit echt tot me doorgedrongen. Er was oorlog en mijn ouders waren gescheiden. Eerst was ik aan mijn vader toebedeeld, maar toen de hongerwinter in Den Haag kwam, stuurde hij me naar mijn moeder op het platteland. Er is een bom gevallen en hij is door de scherven geraakt. Later heb ik gehoord dat er geen serum was voor tetanus en dat hij daaraan gestorven is. Dat is een vreselijke dood en het is naar om dat later te horen, maar als kind gebeurden er andere dingen. Iedereen komt naar je toe en zegt: 'Goh, vreselijk, je vader is dood.' Opeens word je heel belangrijk. Dat is idioot en achteraf gezien zelfs gênant."

Nooteboom ging nooit naar hem op zoek. "Er was geen graf. Alleen zijn zuster heeft eens een brief geschreven over die tetanus. Dat houdt je wel bezig, maar je kunt toch niet over de tijd heen reiken. En in mijn herinnering zit geen enkel gesprek met mijn vader." Zonder herinnering kan er geen gemis zijn, maar hij schreef wel over zijn vader. Een verhaal dat 'Honderd miljoen zielen' heet en verscheen in de kleine Matchboox-serie: een kort verhaal dat past in een luciferdoosje.

Aan zijn oude moeder, tegen het einde van haar leven toch weer gelovig geworden, had Nooteboom gevraagd wat ze zou doen in de hemel. Na de scheiding van haar eerste man was ze immers drie keer hertrouwd. Al die mannen had ze overleefd. Hij vroeg: "Dan kom je in de hemel en dan wachten er daar vier op je. Naar wie ga je toe?" Ze zei zonder aarzelen: "Naar jouw vader." Dus naar de enige man die haar in de steek had gelaten. "En wat doe je dan met die andere drie", vroeg ik. Waarop zij zei: "Mijn tweede man, jouw stiefvader dus, zei altijd: in de hemel gaan 100 miljoen doden in een luciferdoosje."

Op tafel ligt Berlijn, bundeling van zijn aangevulde Berlijnse notities. Overigens net in Engeland verschenen. "Twintig jaar geleden geschreven. Maar toen wilde mijn Engelse uitgever er met geen vinger naar uitsteken. De Amerikanen zeiden: 'If we would éver do a book about Germany, than certainly not by a Dutchman.' Maar nu is ook Duitsland ineens interessant geworden, omdat ze allemaal met scheve ogen naar het land kijken."

U noemde Berlijn de stad waar het lot van Europa gekookt wordt.

"Dat blijkt nu te kloppen en dat schreef ik lang voor de eurocrisis. En er zijn wel meer dingen. Toen ik de foto beschreef waarop Michael Gorbatsjov een kus gaf aan Erich Honecker, schreef ik de dag zelf: 'Dat is de ondergang van de ene, maar waarschijnlijk ook van de andere.' Het eerste was niet zo moeilijk te voorspellen, het tweede wel. Het is ook zo gebeurd."

"Voor mij is het heel belangrijk geweest dat ik in 1956 in Boedapest was. Nadien heb ik daarover hier veel ruzies gehad met mensen die door dat idee aangetrokken waren. Nu kan ik vandaag wel navoelen dat het communisme als idee aantrekkelijk was, maar de praktijk was zo evident vreselijk zichtbaar dat ik dát niet kon navoelen. En dan die bekende flauwekul: als je een omelet wilt bakken, moet je eieren breken. Ja, behalve als jij het ei bent."

Dat uitgerekend Berlijn, waar hij woonde, het lot van landen als Griekenland en zijn geliefde Spanje bepaalt, wringt. Vanop zijn eiland in Menorca is het niet moeilijk te zien hoe moeilijk Spanje het heeft. "Wat me opvalt, is de schijnheiligheid van het noorden. 'Daar gaan onze centen' zegt men. Maar de Duitse nostalgie naar Italië en Griekenland is er altijd geweest, naar de landen waar die Zitronen blühen en zo. Maar als het plotseling op de praktijk aankomt dat 'wij' daarvoor moeten betalen... Als ze hadden begrepen dat het verschil hem juist zat in de mentaliteit die ze altijd zo leuk vonden gedurende zes weken vakantie, dan hadden ze bij het begin van de markt beter moeten opletten."

Natuurlijk zag hij zelf, altijd reizend, het leven veranderen. In Nederland, in Europa, in de wereld.

Beginnend in die wereld is bekend dat Nooteboom in Een avond in Isfahan beschreef hoe hij in de Iraanse heilige stad Qom door enkele moellahs in het gezicht gespuwd werd. "Dat was een eyeopener", zegt hij. "In Amsterdam bezetten studenten en cineasten hier toen de ambassade van Iran en in Parijs liep Michel Foucault aan het hoofd van demonstraties voor Khomeini. Wij dachten dus dat ze van die dictatoriale sjah bevrijd zouden worden. Maar op dat moment mocht ik, met een Engelse fotografe, de moskee van Qom niet bezoeken. Vandaag heb ik er alleen spijt van dat ik het woord fundamentalisme toen niet bedacht heb. Puristische moslims noemde ik hen. Dat was toch een indicatie. (glimlacht) Als de CIA Nederlands had gelezen, hadden ze toch een beetje beter kunnen opletten."

Maar hoe valt te verklaren dat zo'n grote groep van mensen vatbaar is voor dat purisme?

"Ook Nederland is bezig zich naar binnen te keren. Hoe dat komt? Er ontstaat globalisatie en tegelijk zie je ook in Vlaanderen en Catalonië ineens een dwang naar regionalisme. Dan heb ik altijd maar één voorbeeld: de romantiek is ontstaan als een reactie op de industrialisatie. Waar iedereen gedwongen wordt om in 'dé wereld' te leven, worden mensen plotseling geconfronteerd met iets wat ze tot dan misschien alleen onbewust als een absolute waarheid aanvaard hebben. Voor een gelovige moslim is de wereld zus en zo, maar ineens merkt die dat er overal in de wereld mensen zijn voor wie dat niet geldt. En krijg je een reactie van vijandigheid. Neem daarbij de armoede in die landen, het feit dat ze ongelukkig geregeerd worden en dat ze gemanipuleerd worden. Het is duidelijk dat de zogeheten verlichting die wij hebben doorgemaakt, daar nog moet komen. Maar ze hebben wel de middelen die het gevolg zijn van die verlichting en van de vooruitgang van de wetenschap."

Dat 'zich naar binnen keren', in Nederland, in Vlaanderen en in Catalonië, heeft met godsdienstfanatisme niets te maken. Toch ziet Nooteboom parallellen. Met begrip van de geschiedenis. "In België was er een Franstalige arrogantie tegenover het Nederlands, dat is gebeurd. En dat blijft natuurlijk doorwoekeren, ook al zijn 'the tables turned'. Nu heeft Vlaanderen geld en is Wallonië arm. Maar als een Franstalige mijnheer in Brussel zich niet kan voorstellen dat zijn kinderen Nederlands moeten leren, dan blijft zoiets zinderen."

In De atlas van Nooteboom schreef hij over onze taalgrens: "Dan ben je uit je eigen taal gevallen en een andere binnen gereden. (...) Dichterbij kan het vreemde niet geleverd worden." Voor de schrijver een verrijking, voor sommige Vlamingen blijkbaar een angst. Hij denkt na. "Ik ben zo aan België gewend. Moet dat dan uit elkaar vallen? Kijk, ik begrijp de Catalanen ook heel goed. Daar is ook iets gebeurd van vernedering en onderdrukking. Maar of het nou zinvol is op zoek te gaan naar kleinere verbanden op een ogenblik dat alles naar grotere verbanden gaat? Ik weet het niet."

Toch brengt het hem uiteindelijk bij Nederland, een dag of wat na het akkoord voor de regering-Rutte II. "Daarin gaan allerlei gemeenten verdwijnen en in elkaar opgaan. Daarvan weten we ook wat er dan gebeurt. Probeer eens iemand te bellen. (declameert) 'Toetst u 1, toetst u 2, toetst u 3. En als u op het punt staat dood te gaan, toetst u dan 6.' Neen, de wereld wordt in sommige opzichten beslist niet aangenamer."

Tegelijk is Nederland toch weer een stap verder. Pim Fortuyn is vergeten en Geert Wilders voorbij.

"Ja, maar Fortuyn was nog een soort leuk. Wilders niet. Hij heeft een soort gif in de samenleving gespoten, waardoor allerlei ranzigheid naar boven kwam. Je kunt wel zeggen dat dat een zuiverende werking had, maar ik ben blij dat het nu even voorbij is. Hij moet zich nu als normale politicus gedragen en niet meer meteen over Arabieren of Polen roepen. En ook niet over Europa."

Pim Fortuyn werd vermoord door een milieuactivist. Filmmaker Theo van Gogh door een moslim. Allebei af te keuren, maar: "Van Gogh beriep zich op de heilige koe van de vrijheid van meningsuiting. Daar ben ik ook voor. Maar het valt niet te ontkennen dat hij hele groepen mensen schoffeerde door ze geitenneukers te noemen. Toen ik dat uitlegde aan een journalist van The New York Times zei die: 'Maar dat kan ik nooit opschrijven, dat mag nooit in onze krant. Goatfucker? Impossible.'"

"Ik ben zelf nooit zo polemisch geweest, maar er was en is altijd een grote hoeveelheid verbale agressie. Alles moet kunnen, ja. Maar het is wél agressie. Daarmee schep je een klimaat in een maatschappij die zo al op elkaar gedrongen is. Voor mij hoeft het niet. Ook niet de literaire vetes of columnistenvetes die uitgevochten worden boven de hoofden van de lezers."

Moeten we het nog over de Nobelprijs hebben? Neen. "Ik hoor het nu al jaren. Het zou kunnen en het zou niet kunnen. En ik kan zomaar een aantal mensen opnoemen die hem echt verdienen."

Vooraf wilde hij niet naar De wereld draait door. "Het is niet mijn opwinding, het is hun opwinding." Als die heisa volgend jaar hervat, zul je Nooteboom niet op de Frankfurter Buchmesse zien. Dat heeft hij met Simone al afgesproken. Blijven ze lekker op Menorca zitten. Observerend, rondkijkend, het eiland in zich opzuigend. Hij, Cees Nooteboom, de Oogmens. De enige schrijver die kijkt zoals een fotograaf, zei Eddy Posthuma de Boer ooit.

Kijken blijft hij doen. In opdracht van De Buren was hij net in Torcello voor een verhaal voor een iPod. Een verhaal dat later misschien ook weer de wereld rondgaat. Nooteboom lees je in veel talen. Bekend is dat een Spaanse vertaler, in een dankwoord van Nooteboom, ooit Fons Rademakers vertaalde als 'fabricante de bicicletas'. En dat de ooievaars op een kerktoren in Sleeswijk-Holstein in een vertaling plots struisvogels werden. "Maar Mulisch maakte het ooit mee dat in de Amerikaanse vertaling van De aanslag een Joods kind dat door de SD werd opgepakt niet meer door de Sicherheitsdienst was meegenomen maar wel door de 'social democrats'. Toen ik daar iets van zei, was Harry's antwoord zeer mulischiaans: 'Cervantes en Shakespeare lazen hun vertalingen ook niet na.'"

Brieven aan Poseidon van Cees Nooteboom is verschenen bij De Bezige Bij, telt 256 pagina's en kost 19,90 euro.