Direct naar artikelinhoud

De Vlaamse Rafaël

Michiel Coxcie. Vermoedelijk doet de naam geen belletje rinkelen. De 16de-eeuwse schilder is zo goed als vergeten maar krijgt nu in Museum M Leuven een terecht eerherstel. Hij kende Michelangelo en Titiaan, en was de brug tussen de Italiaanse renaissance en de noordelijke schilderkunst.

Eigenlijk is Michiel Coxcie het slachtoffer van zijn succes op late leeftijd. De schilder is oud geworden, zeker voor de tijd waarin hij leefde. Hij werd 93 en was bij lange na nog niet met pensioen toen hij in de winter van 1592 van een stelling viel in het Antwerpse stadhuis. Hij werkte daar aan de restauratie van een schilderij. Drie dagen later overleed hij.

In de laatste decennia van zijn leven was hij een veelgevraagd kunstenaar. Na de Beeldenstorm van 1566 kreeg Coxcie bijzonder veel opdrachten van kerkfabrieken, gilden en stadsbesturen om religieuze schilderijen te maken voor de lege kerken. De katholieke kerken waren immers in 1566 door de protestanten geplunderd en veel altaarstukken werden vernield.

Helaas was Michiel Coxcie op dat moment al een bejaarde man die de uitwerking van zijn schilderijen geheel of gedeeltelijk overliet aan zijn atelier. Daarin was niemand - ook niet zijn zoon Rafaël Coxcie - die de kwaliteiten van de meester bezat. Het gevolg is dat de bekendste en meest zichtbare werken van Coxcie in ons land van twijfelachtige kwaliteit zijn: ze zijn vaak saai, statisch en clichématig. Dat kwam zijn latere reputatie niet ten goede.

De ironie van de geschiedenis wil dat door diezelfde Beeldenstorm nogal wat vroeg werk van Coxcie vernietigd werd. En dat was, voor alle duidelijkheid, wel grensverleggend, inventief en kwalitatief hoogstaand. Niet voor niets werd Coxcie toen 'de Vlaamse Rafaël' genoemd. Hoe belangrijk Coxcie wel was, bewijst het feit dat hij vanaf 1540 hofschilder was van achtereenvolgens Karel V en Filips II, waardoor veel van zijn beste werk in Spaanse collecties zit zoals het Prado, het Escorial en het Patrimonio Nacional. Ook Rubens sloeg Coxcie hoog aan en bezat enkele tekeningen van hem. Die zijn in Leuven te zien en kunnen inderdaad de vergelijking met Rafaël doorstaan.

Enorme impact

Maar laten we bij het begin beginnen. Vermoedelijk is Michiel Coxcie in Mechelen geboren - over zijn vroege jaren is voorlopig weinig bekend. Na zijn opleiding bij Bernard van Orley in Brussel, trok Coxcie naar Italië. De directe aanleiding daarvoor waren de tapijtontwerpen van Rafaël, die in 1516 in Brussel arriveerden. De toenmalige paus had een reeks van tien wandtapijten besteld voor de Sixtijnse kapel. Het atelier van Pieter van Aelst werd belast met de uitvoering daarvan. Met de 'kartons' van Rafaël was de Italiaanse hoogrenaissance plots tastbaar aanwezig in Vlaanderen.

Vóór Coxcie waren er al Vlaamse schilders naar Italië getrokken, zoals Jan Gossaert (omstreeks 1508-'09) en Jan van Scorel (in 1522). Een belangrijk verschil met deze pioniers is dat Coxcie lang in Rome bleef: bijna tien jaar, van circa 1530 tot eind 1539. Hij kreeg er belangrijke opdrachten, zoals fresco's voor de Santa Maria dell'Animakerk, vlak bij de Piazza Navona (nog altijd in situ), en wandschilderingen voor de Sint-Pietersbasiliek, die bij uitbreidingswerken helaas verloren gingen.

Coxcie zoog in Rome de renaissance op en werd er ondergedompeld in de antieke wereld. Tegelijk genoot hij grote erkenning: hij behoorde tot de kring rond Michelangelo, werd opgenomen in de Romeinse kunstenaarsgilde en was een persoonlijke vriend van biograaf Giorgio Vasari, die hem in zijn beroemde kunstenaarsoverzicht opnam.

Het eerste altaarstuk dat Coxcie in 1540 schildert bij zijn terugkeer in de Nederlanden - een opdracht van het gild der kousenmakers voor de Antwerpse kathedraal - moet een enorme impact hebben gehad. Het centrale luik, De maagschap van de heilige Anna, toont hoe Coxcie zuid en noord tot een geslaagde synthese brengt: Venetiaanse kleuren, een dynamische compositie die de invloed van Da Vinci en Michelangelo verraadt, interactie tussen personages die individuele trekken vertonen, en een imposant decor met antieke architectuur, maar dat alles geschilderd in een minutieuze stijl en een oog voor het landschap, die de traditie van Van Eyck en Van der Weyden voortzet.

"Dat was toen totaal nieuw", zegt medecurator Koenraad Jonckheere (UGent). "De visuele impact moet enorm zijn geweest." Van overal kwam men naar het drieluik in Antwerpen kijken. Volgens Jonckheere was Coxcie de eerste kunstenaar die een dergelijke synthese tussen noord en zuid bereikte. "Een voorloper als Jan Gossaert citeerde veel uit de renaissance, maar bereikte niet die synthese. Bovendien was zijn werk maar in beperkte kring bekend."

Landvoogd Alva

Coxcie was mateloos ambitieus: hij wilde én Da Vinci én Rafaël én de Vlaamse primitieven overtreffen. In opdracht van de Spaanse koning Filips II zal hij in 1557 een kopie maken van het volledige Lam Gods van Jan en Hubert van Eyck. Coxcie 'verbeterde' Van Eyck hier en daar - de afwijkingen van het origineel zijn doelbewust. Voor het eerst sinds lang is die kopie van het Gentse veelluik in Leuven gereconstrueerd. De luiken komen uit Brussel, Berlijn, Zaragoza en München. Coxcie werkte er twee jaar aan, in een speciaal gebouwd kamertje in de Veydtkapel van Sint-Baafs. De Italiaanse schilder Titiaan stuurde hem desgevraagd speciale pigmenten uit Venetië, waaronder het peperdure lapis lazuli voor het blauw van de Madonna.

Nog in opdracht van de Habsburgse vorsten ontwierp hij de glasramen van de Sacramentskapel in de kathedraal van Brussel. Die zijn daar nog steeds te zien. De opdrachten stroomden toe, onder meer voor altaarstukken (ook in de Brusselse kathedraal) en wandtapijten. Hij maakte fresco's voor het in 1554 verwoeste paleis van Maria van Hongarije in Binche, waaraan ook Titiaan meewerkte.

Coxcie was beroemd en werd behoorlijk zelfingenomen. Hoe arrogant, blijkt uit een zelfportret waarin hij zich als Sint-Joris, de drakendoder, uitbeeldt. De schilder profileerde zich als een strijder voor het katholiek geloof en wilde, als krasse zestiger, de beeldenstormers eigenhandig te lijf gaan. Niet toevallig vertoont zijn zelfportret opmerkelijke gelijkenissen met het beroemde portret dat Anthonis Mor van landvoogd Alva maakte: de door menig protestant gehate Alva, die op meedogenloze wijze het katholicisme in de Nederlanden wilde herstellen. De twee schilderijen hangen vlak bij elkaar in Leuven.

De expositie in Museum M zet Michiel Coxcie op de kaart als de missing linktussen Van Eyck en Rubens. In zijn beste werk is Coxcie de wegbereider voor de Antwerpse barokmeester, die op zijn beurt een persoonlijke synthese tussen Italië en de noordelijke schilderkunst bereikte. Stilaan ook wordt de 16de eeuw herontdekt. Na Jan Gossaert (in National Gallery, 2011) en Bernard van Orley (nu in KMSK Brussel) krijgt Coxcie terecht eerherstel. Verder onderzoek, onder meer in de archieven van Mechelen en Spanje, zal ongetwijfeld het beeld van Coxcie in de toekomst nog verfijnen.