Direct naar artikelinhoud

Te rustgevende roes

De freaktrein van Kurt Vile en zijn Violators bereikte voordat je het besefte zijn eindhalte. Niets tegen een feest van vrolijke verstrooiing alom, maar soms mocht het iets meer zijn.

Nood aan onthaasting? Grijp volgende keer naar Kurt Vile in plaats van dat platgeknepen stressballetje. De lofi-bricoleur uit Philadephia verkreeg al cultstatus voor zijn bijdrage aan The War On Drugs, maar de afgelopen jaren oogstte hij steeds meer erkenning voor zijn eigen platen. Zijn laatste, Wakin on a Pretty Daze, lijkt een gouden roes ontstaan uit één lange stonede jam. Hoewel er op het eerste gehoor weinig gebeurt, weeft Vile verschillende gitaarpartijen over elkaar tot een majestueuze compositie. Zijn songs drijven voorbij in een gemiddeld zeven minuten durend parcours zonder grote obstakels. Daarin ligt tegelijk de kracht en zwakte van Vile. Meezweven op zijn klankentapijt kost weinig moeite maar achteraf bleken details van de rit slechts wazige herinneringen.

De uitgesponnen opener van zijn nieuwste langspeler zette meteen de toon. Tijdens 'Wakin on a Pretty Day' verschuilde de muzikant zich achter zijn lange haardos terwijl hij relaxt het nummer opbouwde. "Yeah yeah", neuzelde hij in het refrein en de herneming ervan leek wel een levensbeschouwing. Laat het maar loom zijn gang gaan en alles komt goed. Toch werkten Vile en zijn band The Violators naar een hoogtepunt waarin het smeulend vuur werd aangepookt met een breed gerekte gitaarpartij die naadloos overging in 'Jesus Fever'. De drummer voerde het tempo danig op en stuwde het trio aan gitaren voort.

Stoïcijns en monotoon

Dat grauwe rockgeluid etaleerde de groep nogmaals in 'KV Crimes', dat de geest van Neil Young door de zaal zag gaan. Even ondoorgrondelijk als die laatste mompelde Vile veeleer zijn teksten dan dat hij ze zong. Ondanks die afstandelijkheid getuigde 'Shame Chamber' van een persoonlijke indruk. De schuldgevoelens van een vader van twee jonge kinderen wisten alleen niet onder je huid te kruipen.

En terwijl 'Girl Called Alex' op plaat nog een aangrijpend relaas van verloren vriendschap betekende, gleed de zwaarmoedigheid van die song geheel van je af.

Pas toen Vile in zijn eentje het podium innam voor het akoestische 'Peeping Tomboy', dwong hij onverbiddelijk je aandacht af. In deze intieme setting kwam het talent van de songsmid pas echt naar voren. Met zijn repetitieve maar soepele gitaarspel wekte hij een hele reeks aan beelden, stemmingen en scenario's op. Zijn stoïcijnse, monotone manier van zingen vormde hier de perfecte begeleiding tot een dagdroom. Tijdens hekkensluiter 'Freak Train' heroverden The Violators de planken in een berekende chaos van overstuurde gitaren. Eindelijk bereikten de muzikanten kruissnelheid in een rommelig, maar gecontroleerd samengaan van een soort duivelse begeestering en rock rechtstreeks uit de garage. Voor de bissen bleven Vile en slechts één Violator over voor het atmosferische 'Baby's Arms', dat eens te meer bewees hoe bezwerend soberheid kan zijn. Een vrolijke verstrooiing overmeesterde de zintuigen maar deed ook inzien dat de effecten van de rustgevende roes die Kurt Vile hier uitlokte, vrij snel uitgewerkt bleken.