Direct naar artikelinhoud

ARME bedriegers tegen RIJKE smeerlappen

Wie niet aan de verleiding kan weerstaan om Atlético de Madrid een toffe club te vinden, moet misschien twee keer nadenken (en dit verhaal lezen). Neofascisme en massale fraude lopen als een rode draad door het recente verleden van de 'sympathieke underdog'. Al heeft een eventuele overwinning van de arme Madrileense club op de rijke wel een hoog Robin Hoodgehalte.

Op papier wint Real de tiende Europabeker voor Landskampioenen, meer dan twintig jaar geleden tot Champions League omgedoopt. Op papier had FC Barcelona een week geleden ook de Spaanse landstitel moeten winnen. Maar omdat voetbal vooralsnog op gras wordt gespeeld en niet op papier en niet (altijd) met de balansen in de achterzak, pakte Atlético de titel op het veld van Barcelona, dat vier keer meer inkomsten heeft.

Om dezelfde reden winnen ze vanavond misschien wel hun eerste Champions Leaguefinale tegen stadsgenoot Real Madrid, dat alleen al aan tv-rechten drie keer meer overhoudt.

Dat Atlético voor de tiende keer al kampioen van Spanje is geworden, is minder een toeval dan nu wordt beweerd. Historisch gezien heeft de club altijd een rol gespeeld als derde hond. Zowel voor de Tweede Wereldoorlog, met de legende Ricardo Zamora als trainer, als erna kende de club succes. De periode tussen 1947 en 1977 met zes titels, vijf bekers en een Europese titel blijft de meest vruchtbare ooit. Onder meer de legendarische Helenio Herrera, de zogezegde uitvinder van het catenaccio, was toen trainer, net als de latere Spaanse bondscoach Luis Aragonés, die als spelers zelfs topscorer aller tijden is van de club.

Uitstalraam

Atlético is sinds de Tweede Wereldoorlog de derde club van Spanje maar heeft een reputatie als niet-standvastig. Spaanse voetbalkenners verwoorden het zo: het enig voorspelbare aan Atlético is de onvoorspelbaarheid. De club staat nog net in de top twintig van voetbalverenigingen met de hoogste omzetten, wat het predikaat 'arm' wat relativeert, maar kan daar niet van profiteren.

De laatste jaren was Atlético vooral bekend als uitstalraam: Fernando Torres, Diego Forlán, Sergio Agüero, Radamel Falcao, het is niet niks wat ze hebben verkocht, en ongetwijfeld vertrekt straks hun spits Diego Costa naar Chelsea. Die verkoopwoede is opgelegd en heeft alles te maken met de recente geschiedenis die nog steeds niet is verteerd.

Het begon met Atlético nochtans zoals met veel Spaanse clubs: een studentenvereniging wilde gaan sporten. In dit geval waren het Baskische studenten die in 1903 een Madrileens filiaal van Athletic Bilbao oprichtten. Al heel snel stapten ontevredenen van het één jaar eerder opgerichte Real over naar de nieuwe club. Acht jaar later werd het tot op vandaag zo kenmerkende rood-en-wit gestreepte shirt voor het eerst aangetrokken.

Een mooi shirt, maar is Atlético ook een mooie club? Spanje zal zeggen: neen. In Camp Nou hield Atlético FC Barcelona van de titel en kreeg het nadien applaus van de thuissupporters, maar de Catalanen applaudisseerden vorige zaterdag vooral tégen Real, niet zozeer vóór Atlético.

Het Robin Hood-imago dat toen nog maar eens in de verf werd gezet is daarom niet helemaal terecht. De club heeft gestolen, dat zeker, maar niet altijd van de rijken en de club gaf nooit terug aan de armen; het geld verdween vooral in de zakken van de eigenaars van de club, die tegelijk werd gebruikt om geld wit te wassen.

Flamboyante fraudeur

Alle ellende is terug te voeren op de flamboyante fraudeur Jesús Gil y Gil, die in 1989 voorzitter was geworden. Hij is bekend als burgemeester van Marbella en als Spaanse variant op de maffia. In 1992 kwam er in Spanje een wet die bepaalde dat alle clubs, met uitzondering van Real, Barcelona, Athletic Bilbao en Osasuna, besloten vennootschappen moesten worden. Gil zag zijn kans schoon en verwierf met een schimmige constructie de aandelen waarvoor hij nooit betaalde.

In 1999 vond de Spaanse overheid het welletjes en kwam het tot een inval in de kantoren van de 'sympathieke' club. Een jaar later zakte Atlético naar tweede klasse. Sindsdien gaat het door een moeilijke periode. In 2004 begon een rechtsgang die pas in 2011 in een verdict zou uitmonden: Atlético moest 171 miljoen euro terugbetalen aan de Spaanse fiscus. Vandaar die jaarlijkse solden.

Bij het begin van dit seizoen had de veroordeelde club nog 167 miljoen af te betalen. Die som moet deze zomer zijn gezakt tot 95 miljoen. Deze goedbetalende lange rit in de Champions League is alvast een meevaller. Het afbetalingsplan voorziet dat 2019 het eerste schuldenvrije jaar zal zijn.

Eén ding moet je Atlético wel nageven: de fans staan centraal. En die hadden het in 2003 gehad met hun voorzitter. "Gil cabrón (lul), fuera del Calderón" galmde het door het stadion. Gil nam ontslag en zijn zoon volgde hem op. Dat was een maand na het honderdjarig bestaan. Real had dat een jaar eerder gevierd met Plácido Domingo, Atlético nodigde de Rolling Stones uit. Real had een stadion vol vips, Atlético nodigde iedereen uit die wilde komen en kookte paella. De feestwedstrijd werd verloren, uiteraard.

Wie na alles wat hierboven staat nog steeds sympathie heeft voor deze club, is ongetwijfeld Barcelonafan, maar hou dan wel rekening met een zwart randje. De fans van Atlético hebben een kwalijke reputatie. Samen met die van Sporting Gijón behoren ze tot de gevaarlijksten onder de Spaanse voetbalbarbaren.

In zijn undercoverboek Diario de un skin (later verfilmd) waarin hij onderzoek doet naar de neonazistische onderwereld in Madrid, beschrijft Antonio Salas wat de twee supportersgroepen van Atlético drijft. In de eerste plaats haat tegen Real Madrid omdat die Atlético negeren. Reals tegenstander is het grote FC Barcelona en niet dat kleine volksclubje bij die stinkende rivier.

Misschien daarom dat de twee Atlético-clans Frente Atlético en Bastión ook elkaar bevechten, wat redelijk uniek is voor het voetbal. Na veel incidenten en enkele steekpartijen en een paar doden werd het xenofobe Bastión verboden, maar de harde kern ging gewoon op in Frente. Salas kwam tot de ontluisterende vaststelling dat Real misschien de club van Franco en dus de Spaanse fascisten en falangisten was en nog is, maar dat de neofascisten onder de voetbalfans voor Atlético hadden gekozen. Hoewel de Ultra Sur van Real ook niet bekend staan als lieverdjes, vinden die van Atlético hen maar een bende schooljongens.

Het zou niet verbazen als vanavond in de straten van Lissabon de Madrileense harde kernen ook een wedstrijdje houden.