Direct naar artikelinhoud

Vlamingen vinden psychische problemen nog steeds taboe

Vlamingen zijn binnenvetters, en problemen houden ze voor zichzelf. Het lijken vooroordelen, maar volgens nieuw onderzoek is het net dé reden waarom het zelfmoordcijfer hier 80 procent hoger ligt dan in Nederland. 'Hulp vragen blijft een teken van zwakheid.'

Het blijkt al jaren uit de statistieken: in Vlaanderen stappen veel meer mensen uit het leven dan in Nederland. Sterker nog, met drie zelfmoorden per dag ligt het Vlaams suïcidecijfer tot 80 procent hoger dan bij onze noorderburen. En dat roept vragen op, omdat beide landen in veel opzichten best vergelijkbaar zijn. Specialisten gingen er daarom lang vanuit dat de verklaring ligt bij die typische Vlaamse inborst, onze neiging om problemen voor onszelf te houden. Een nieuw onderzoek van de KU Leuven bevestigt dat buikgevoel nu.

"De Vlaming als binnenvetter? Zo kan je het inderdaad bekijken", zegt Nico De Fauw van Werkgroep Verder, een vereniging voor nabestaanden. "Op zich hoeft dat geen probleem te zijn, zolang je maar hulp zoekt als het echt nodig is. En daar lijkt het mis te lopen." Dat beaamt Chantal Van Audenhove van de KU Leuven, die het onderzoek voerde met Alexandre Reynders. "Het is niet zo dat Vlamingen meer last hebben van mentale problemen. Het is vooral onze manier van daar mee omgaan, die anders is. We zijn weinig geneigd hulp te zoeken, want daar kleeft nog steeds een negatieve connotatie aan. Hulp vragen blijft een teken van zwakheid, mislukking."

Dat zwijgen, dat merken ook de nabestaanden van zelfdoding. "De steun die je krijg verzwakt enorm met de tijd", vertelt Vicky V. (22), die in 2007 haar vader verloor. "Hij was altijd al een zwartkijker, en absoluut geen hulpzoeker. Heel gesloten ook, ik weet niet wat er precies in zijn hoofd omging."

Maar voor Vicky zelf is het ook niet evident om met haar verhaal terecht te kunnen. "Ik zou elke dag over hem kunnen praten. Maar het is een taboe, en veel mensen klappen dicht. Ze vragen zich af of ze er over mogen spreken, of ze voelen zich ongemakkelijk omdat ze niet weten hoe ze er mee om moeten, en wat ze er zelf van denken. Soms is dat frustrerend, al ga ik er niet meer op in. Maar het thema zou wel uit die taboesfeer moeten, want met wie kunnen mensen die het moeilijk hebben op den duur nog spreken?"

Dat het stigma hier zoveel zwaarder weegt dan in Nederland, is volgens Van Audenhove moeilijk te verklaren. "Er speelt ongetwijfeld een zeker cultuurverschil. Maar, niet onbelangrijk, ook de zorgsector in Nederland is anders georganiseerd."

Makkelijkste weg

Zo blijkt immers dat Nederlanders veel vlotter hun weg vinden in het aanbod, terwijl daarover bij ons toch best wat verwarring bestaat. Alleen crisislijnen als Tele-Onthaal of Zelfmoordlijn doen het hier beter. Maar Nederlanders met problemen worden door hun huisarts ook accurater doorverwezen, en ze hoeven minder wachtlijsten te trotseren. "De hulpverlening kan wel wat meer eigentijds", zegt Van Audenhove. "Werken met coaches, bijvoorbeeld, of initiatieven als Fit in je hoofd, die de hulpverlening in een positiever daglicht plaatsen, en waarbij mensen het gevoel krijgen dat het net goed is om hun leven actief in handen te nemen."

Want vraagt de Vlaming toch hulp, dan is hij toch geneigd de makkelijkste weg te kiezen. Bij ons is een behandeling met medicatie de meest gevolgde optie, terwijl dat bij onze noorderburen psychotherapie is. "Veel mensen vragen ook medicatie, omdat ze denken dat hun probleem op te lossen valt met een pil. Voor artsen is dat soms moeilijk te weigeren, terwijl praten zo belangrijk is. Net zoals bij antibiotica moeten op dit vlak initiatieven komen. Er moet niet alleen minder, er moet vooral juister worden voorgeschreven, en er moet ruimte zijn voor alternatieven."