Direct naar artikelinhoud

'Charlie hier, kom vlug, ze zijn allemaal dood'

Op 7 januari is Sigolène Vinson op de redactie van Charlie Hebdo. De redactieleden hebben elkaar een gelukkig nieuwjaar gewenst. Het is de eerste vergadering van 2015. Het is ook de verjaardag van Luz en Sigolène heeft cake gehaald. Ze voelt zich gelukkig dat ze deel uitmaakt van deze redactie, met zulke grappige, slimme en lieve mensen. Niets wijst erop wat even later staat te gebeuren.

De jonge vrouw, die juridische columns schrijft voor het satirische weekblad, herinnert zich ieder detail van die ochtend waarop het gelach voorgoed verstomde. Ze ontvangt ons in de kantoren van Libération, waar de overlevenden van Charlie Hebdo onderdak hebben gevonden om het volgende nummer te maken. Ze glimlacht even. Een wrange glimlach. Tien van haar vrienden zijn voor haar ogen vermoord. Zij is aan de dood ontsnapt. Ze wil getuigen. Een stroom van woorden. Af en toe een stilte, een glimlach, tranen. Ze wil vertellen wat Charlie Hebdo betekende, ze wil vertellen over de levensvreugde en over de doden.

Als ze die dag met haar taart aankomt op de redactie, groet ze Angélique, de receptioniste die in het kantoortje tegenover de ingang zit. Links van haar, met zijn rug naar de gepantserde deur, zit Simon Fieschi, de webmaster. Cartoonist Tignous is in het keukentje koffie aan het zetten. Zoals dat vaak het geval is, zijn er gasten op de redactie. Michel Renaud komt tekeningen van Cabu terugbrengen die hij heeft geleend voor een festival dat hij organiseert, het 'Rendez-vous du carnet de voyage'. Hij heeft een cadeau meegebracht: een grote ham.

Lila, de kleine rossige cockerspaniël van de krant, trippelt van het ene paar benen naar het andere. Hij heeft een bijzondere voorliefde voor Cabu, vooral als er ham is, "want die geeft zijn stuk altijd aan de hond". Sigolène Vinson praat in de tegenwoordige tijd, zowel over de levenden als over de doden. Philippe Lançon moppert omdat er niet genoeg exemplaren van Charlie zijn voor iedereen. Maar na een paar schuine moppen links en rechts is zijn slechte humeur snel voorbij: de redactievergadering is begonnen.

Rond de grote rechthoekige tafel zitten van links naar rechts, beginnend bij de deur: Charb, Riss, Fabrice Nicolino, Bernard Maris, Philippe Lançon, Honoré, Coco, Tignous, Cabu, Elsa Cayat, Wolinski, Sigolène Vinson en Laurent Léger. Michel Renaud, de gast, zit op een stoel in de hoek van de kamer. Luz en Catherine Meurisse, ook een cartooniste, zijn te laat. Zineb El Rhazoui, een jonge verslaggeefster, is op vakantie in Marokko en hoofdredacteur Gérard Biard is in Londen. Wetenschapsjournalist Antonio Fischetti is naar de begrafenis van zijn tante ergens buiten Parijs. Willem is niet zo dol op redactievergaderingen.

Charb maakt woordgrapjes, zoals altijd, en zit te krabbelen. "Altijd tekende hij", zegt Sigolène Vinson, terwijl ze probeert te glimlachen. "Ik vond hem geweldig. Ik bewonderde zijn altijd originele kijk op de zaken. Van alles wat er aan tafel werd gezegd, maakte hij meteen een tekening."

Die dag gaat het over Soumission, de jongste roman van Michel Houellebecq, die de cover zal sieren. Er wordt gepraat over literatuur, racisme, (schrijver) Eric Zemmour, de anti-islamdemonstraties in Duitsland. Sommigen verdedigen Houellebecq, anderen maken zich zorgen over het groeiende fascisme in de maatschappij. Er zijn er die praten en er zijn er die luisteren. Sigolène Vinson zit rechts van de deur naast Laurent Léger en houdt zich wat op de achtergrond.

Laatste woordgrapje

Econoom Bernard Maris, die tegenover haar zit, vraagt haar naar haar mening. Met een glimlach wimpelt ze hem af en ze staat op om koffie te halen. "Op dat moment, daar in dat keukentje, voelde ik me gelukkig. Ondanks het geroep en de discussies achter mij besefte ik hoeveel geluk ik had dat ik tot deze redactie behoorde en dat ik met deze zo grappige, zo slimme, zo lieve mensen mocht omgaan."

Terug op de redactievergadering ziet ze dat Philippe Lançon zijn jas aantrekt en zijn muts en zijn rugzak neemt. Iemand maakt een woordgrapje. Het laatste die dag. Iets met 'susmentionné' (bovengenoemd) of zoiets, in elk geval zat er 'suce' in (pijpen). Charb zegt tegen Philippe : "Waarom ga je nu al weg? Het wordt net grappig."

Precies op dat moment verlaat redactiesecretaresse Luce Lapin de kamer om een speciaal nummer over draagmoederschap te gaan corrigeren. Haar bureau deelt ze met Mustapha Ourrad, de Kabylische corrector die al tientallen jaren in Frankrijk woont en nu eindelijk de Franse nationaliteit heeft gekregen. Hun bureau is door een glazen deur van de redactieruimte gescheiden.

Op dat moment "hoorden we twee keer 'pop'. 'Pop pop'". Voor tekenaars die voortdurend tekstballonnen moeten vullen klinken schoten uiteraard als 'pop pop'. De twee kogels hebben de longen doorboord van Simon Fieschi, 31 jaar, de webmaster die moet proberen de nooit aflatende stroom beledigingen en haatmail te verwerken die de redactie overspoelt. Zijn bureau is het eerste dat je tegenkomt als je de redactielokalen binnenkomt. Fieschi is het eerste slachtoffer van de wraakexpeditie van de broers Kouachi. Hij is zwaargewond en zal in kritieke toestand naar het ziekenhuis worden gevoerd.

In de redactieruimte klinkt geroezemoes. "Luce vroeg of het rotjes waren. Iedereen vroeg zich af wat het was." Ze ziet hoe Franck Brinsolaro, een van de agenten die belast zijn met de beveiliging van Charb, opstaat van zijn bureau in een nis van de kamer. "Hij tastte naar zijn heup, alsof hij zijn wapen zocht. Hij zei : 'Rustig blijven en niet gaan rennen'. Bij de deur leek hij even te aarzelen. Ik heb me op de grond gegooid. Als je bij Charlie 'pop pop' hoort, dan zijn dat geen rotjes, besefte ik."

De jonge vrouw kruipt over het parket naar het bureau van Luce en Mustapha aan de andere kant van de kamer. Ze hoort de deur van de redactieruimte 'springen' en een man 'Allah akbar' roepen. En dan de vraag 'Waar is Charb?' "Terwijl ik over de grond kruip, hoor ik schoten. Ik wil me niet omdraaien. Ik wil de dood niet in de ogen zien. Ik weet zeker dat ik ga sterven. Ik kruip verder en voel pijn in mijn rug. Alsof ik een kogel in mijn rug heb gekregen." Ze is door geen enkel schot geraakt.

Terwijl de kogels door de kamer vliegen, slaagt ze erin het bureau van Mustapha en Luce te bereiken. Ze verstopt zich iets verderop achter het muurtje dat de ruimte scheidt van die van de opmakers. Laurent Léger, die naast haar aan tafel zat, is onder het bureau van de politieman gekropen. De vrouw zit met haar rug tegen het muurtje en ziet dat Jean-Luc, de opmaker, zich ook onder zijn bureau heeft verschanst. Ze ziet niets, maar ze hoort wat er gebeurt. "Het waren geen salvo's. Het was het ene schot na het andere. Langzaam. Niemand heeft geroepen. Iedereen moet ontzet zijn geweest."

Toen werd het stil. "Ik kende de uitdrukking 'een doodse stilte'", zegt ze. "Stilte, en een kruitgeur." Sigolène Vinson ziet niks. Ze zit verschanst achter het muurtje en hoort de dood, voelt de dood. Dan hoort ze stappen die dichter komen. En schoten. Opnieuw schoten. "Ik besef dat het Mustapha is." Daarna ziet ze het ook. "Ik zag de voeten van Mustapha op de grond." De voetstappen komen dichterbij. Een van de schutters, "die eruitziet als iemand van de GIGN (interventie-eenheid van de Franse politie)", loopt langzaam om het muurtje heen en richt zijn wapen op haar. Hij draagt een zwarte bivakmuts.

"Ik keek hem aan. Hij had grote donkere ogen, een vriendelijke blik. Ik voelde dat hij even in de war was, alsof hij mijn naam zocht. Mijn verstand werkte uitstekend, ik dacht erg snel. Ik begreep dat hij Jean-Luc onder zijn bureau niet had gezien." De man die ze in de ogen kijkt, heet Saïd Kouachi. Hij zegt: "Wees niet bang. Blijf rustig. Ik zal je niet doden. Je bent een vrouw. Vrouwen doden wij niet. Maar denk na over wat je doet. Wat je doet, is verkeerd. Ik spaar je en omdat ik je spaar, zul je de Koran lezen." Ze herinnert het zich woordelijk.

Terwijl ze de moordenaar aankijkt, begint ze in gedachten tegen hem te praten. "Ik vroeg me af waarom hij dat tegen me zei. Ik dacht dat mijn juridische stukken leuk waren. Ik vond het wreed van hem dat hij me vroeg om niet bang te zijn. Hij had zonet iedereen doodgeschoten en hield zijn wapen op mij gericht. Ik vond het onrechtvaardig. Ik vond het onrechtvaardig dat hij beweerde dat wat wij deden verkeerd was, terwijl wij gelijk hadden. Hij was verkeerd. Hij had het recht niet zoiets te zeggen."

Grote zachte ogen

Tijdens dit woordeloze gesprek blijft ze haar belager aankijken. "Ik knik naar hem. Om een band te hebben, een contact. Misschien probeer ik onbewust hem te vertederen. Ik wil zijn blik niet loslaten, want Jean-Luc zit onder de tafel. Hij heeft hem niet gezien, maar ik heb wel begrepen dat hij geen vrouwen vermoordt, maar wel mannen."

In de redactieruimte, waar Chérif Kouachi, de jongere broer van Saïd, zich bevindt, is een vrouw vermoord: Elsa Cayat, psychoanalytica en columniste bij Charlie. Saïd Kouachi draait zich om en roept: "Wij doden geen vrouwen." Driemaal. "Op dat moment weet ik nog niet dat Elsa dood is", zegt Sigolène Vinson. "En ook niet dat Cécile, Luce en Coco naar een ander bureau zijn gevlucht."

"Wij doden geen vrouwen!", roept Saïd. Dan verdwijnt hij. Sigolène Vinson verliest het contact met "die grote zachte ogen" die haar vanonder de bivakmuts aankeken. Wat later, wanneer precies weet ze niet, wil ze uit het raam springen, maar ze bedenkt tijdig dat het "te hoog" is. "Ik ben naast Jean-Luc gaan liggen, we waren sprakeloos. We wisten niet of ze echt weg waren." Op straat klinken schoten. "Ik hoorde Lila langs Mustapha trippelen." Ze imiteert de snelle pasjes van Lila. In haar herinnering holde de hond tijdens de slachting van bureau naar bureau.

Sigolène loopt terug naar de redactieruimte. Daar ziet ze "de horror". "De lichamen liggen op de grond. De eerste die ik zie is Philippe. De onderkant van zijn gezicht is kapotgeschoten en hij steekt zijn hand op. Boven op hem liggen twee lichamen. Het was verschrikkelijk." Ze zwijgt even en vervolgt dan met verstikte stem: "Hij probeerde iets tegen me te zeggen. Ik zei dat hij niet moest praten. Ik kon niet naar hem toe. Ik kon zijn hand niet grijpen. Ik kon hem niet helpen. Het was te erg."

Philippe Lançon is niet in levensgevaar. Hij heeft een kogel in zijn rechterwang gekregen.

Alle doden zijn gevonden met hun gezicht naar de grond gericht. Sigolène stapt over de lichamen van Cabu, Elsa, Wolinski en Franck, de politieagent, en neemt haar telefoon uit haar jaszak. Ze belt de brandweer. Het gesprek duurt 1 minuut en 42 seconden. "Hallo, Charlie hier, kom vlug, ze zijn allemaal dood." "Hoeveel lichamen?", vraagt de brandweerman. Ze windt zich op en noemt hem een klootzak. De brandweerman vraagt haar het adres van Charlie Hebdo. Dat herinnert ze zich niet. "Ze zijn allemaal dood!", herhaalt ze nog drie keer.

Achteraan in de kamer steekt iemand een hand op. "Nee, ik ben niet dood." Het is Riss. Hij ligt op zijn rug en is geraakt in zijn schouder. Fabrice Nicolino ligt naast hem en gebaart naar Sigolène Vinson dat ze hem moet helpen. Hij is geraakt in zijn benen en zijn buik en zit midden in een plas bloed. "Het is verschrikkelijk om te zeggen, maar omdat zijn verwondingen minder afschrikwekkend waren dan die van Philippe, was het voor mij makkelijker om me met hem bezig te houden. Hij vroeg me iets kouds om tegen zijn gezicht te houden en ik heb hem een natte doek gegeven. Toen vroeg hij water. Ik wist niet dat je iemand in die omstandigheden eigenlijk geen water mag geven. Ik ben naar de keuken gelopen en heb daar een plastic champagnefluitje gevuld. Hij verloor veel bloed. Hij voelde dat hij het bewustzijn ging verliezen en vroeg me om tegen hem te blijven praten."

Haar familie, die ondertussen op de hoogte is van de dramatische gebeurtenissen, begint haar te bellen. "Zodra ik opnam, begon ik te roepen en wartaal uit te kramen. Riss zei me rustig te blijven. Zodra ik had opgehangen, kalmeerde ik en kwam ik weer tot mezelf." Coco komt de kamer binnen en loopt recht naar Philippe Lançon om hem te helpen. "Dat luchtte me op", zegt Sigolène Vinson, "want ikzelf kon het niet."

Elke seconde lijkt een eeuwigheid te duren. De hulpdiensten lijken maar niet te komen en het wachten is verschrikkelijk. "Ineens stond er een in het zwart geklede vrouw in de kamer. Een mooie vrouw. Later hoorde ik dat ze op dezelfde verdieping werkte, aan de overkant. Haar ogen puilden uit. 'Verschrikkelijk, verschrikkelijk', zei ze. Ze hield haar hand voor haar mond. Ze wilde helpen, maar ze kon het niet."

Mijn broer

Dan verschijnt Patrick Pelloux in de deuropening. "Ik zag hoe hij zich over het lichaam van Charb boog. Hij nam zijn polsslag in zijn hals. Daarna streelde hij hem over zijn hoofd en zei: 'Mijn broer'." Ze zwijgt even. Dan gaat ze verder: "'Mijn broer', zei hij tegen hem." En dan nog eens, door haar tranen heen: "Mijn broer."

De jonge vrouw herinnert zich dat iemand haar de kamer uit leidt. Ze brengen haar naar 'het aquarium', het ruime bureau met de grote ramen waar normaal Zineb, Laurent Léger en Gérard Biard werken. "Ik zie Luz, ik begrijp niet wat hij daar doet, want hij was niet op de redactievergadering. Ik ben totaal in de war. Dan zie ik Laurent Léger. Dat begrijp ik ook niet, want die was er wel. Ik ben zo gelukkig. Dan komt de brandweer binnen en daarna Riss. Ik zie ook Cécile, Coco en Luce. Pas dan besef ik dat niet iedereen is vermoord. Dat alle vrouwen, behalve Elsa, nog leven."

Luz was te laat voor de redactievergadering. Hij had een driekoningenbrood meegebracht. De taart van Sigolène Vinson is in gruzelementen. Lila, de bruine cockerspaniël, is van tafel naar tafel blijven rennen. De jonge vrouw zoekt naar haar woorden. Het is niet te vatten. "Die redactie, dat was een en al lachen en vrolijk en aardig zijn. Iedereen was even zacht en oprecht vriendelijk. Cabu en Wolinski, zulke aardige, echt aardige mannen, ik kon het niet begrijpen."

© Le Monde