Direct naar artikelinhoud

Dansen, dat is een drug

Dat hij een bijzonder talent had, viel Antwerpenaar Edo Wijnen aanvankelijk nooit zo op. Hij hield gewoon meer van ballet dan van voetballen. Tot hij de ene na de andere prijs begon weg te kapen op internationale dansconcoursen. Toen hij dit voorjaar in New York werd bekroond tot ’s werelds beste schoolgaande danser, had hij de gezelschappen voor het uitkiezen. Wijnen koos voor het Nationale Ballet in Amsterdam, top én niet te ver van huis. Twee weken geleden ging hij er aan de slag als aspirant. Een eerste stap naar, wie weet, de wereldtop.

Vandaag (slot): Edo Wijnen (18),

de beste jonge danser van de wereld

Een afspraak maken met Edo Wijnen blijkt geen sinecure. Het Nationale Ballet bezit tegenwoordig de rechten op zijn interviews en acht het nog te vroeg voor een ‘officieel’ gesprek in het eigen Muziektheater. Met een interview thuis heeft men dan weer geen problemen, dus ontmoeten we de danser in zijn nieuwe appartement aan een grachtje op een steenworp van het Leidseplein. Alwaar we gelukkig ook een glimp van zijn talent kunnen opvangen. Op verzoek van de fotograaf verruilt Wijnen zijn badslippers voor sportschoenen, en het volgende moment hangt hij buiten gracieus aan een kadetrapje te zwieren.

Wie hem zo bezig ziet zou denken dat hij hier al jaren woont, maar het is deze eerste dagen in Amsterdam flink wennen geweest, geeft Wijnen toe. “Ik ben echt onder de indruk geraakt van het niveau van het Nationale Ballet. Ik blonk altijd uit als student, maar ik besef nu dat ik weer helemaal vanaf nul moet beginnen. Vroeger danste ik alleen met mensen van mijn eigen leeftijd. Nu zie ik ervaren solisten aan het werk van dertig jaar. Dat is een compleet ander verhaal.”

Wijnen, afkomstig uit Deurne bij Antwerpen, geldt als het absolute toptalent van de Belgische dans. Begin vorig jaar vestigde hij de aandacht van de wereld op zich door twee prijzen te winnen op de Prix de Lausanne, zeg maar de Elisabethwedstrijd voor dansers. Dit voorjaar deed Wijnen er nog een schepje bovenop. Hij won in New York de gouden medaille op de Youth America Grand Prix, ‘s werelds grootste ballet- en danscompetitie voor schoolgaande dansers. Verder kreeg hij de prijs voor aanstormend talent en die van beste Europese danser. Na afloop stonden de gezelschappen voor hem in de rij, maar Wijnen had toen al besloten om naar het Nationale Ballet te gaan. “Het is een van de drie topgezelschappen in Europa, en Amsterdam is niet al te ver van Antwerpen. Als er iets is, is mijn familie op twee uurtjes hier.”

Die voorzichtige aanpak is kenmerkend voor de manier waarop Wijnen ‘gebracht’ wordt. Op zijn vijftiende kon hij na een zomerstage ook al terecht bij de Royal Ballet School in Londen, maar hij koos er toen in samenspraak met zijn familie voor om bij de Koninklijke Balletschool in Antwerpen te blijven.

“Het is een van de weinige scholen in Europa waar je naast dans ook een reguliere schoolopleiding kunt volgen”, zegt hij. “Dat vonden mijn ouders belangrijk. Dan had ik nog wat achter de hand voor als het misging.” Ook druk om te presteren heeft hij, in tegenstelling tot veel andere talenten, van huis uit nooit gevoeld. “Dansen zit bij ons totaal niet in de familie”, zegt Wijnen. “Mijn vader is bankmedewerker, mijn moeder werkt bij een bibliotheek, mijn zus studeert biomedische wetenschap. Toen ik op mijn tiende begon met dansen, zagen ze dat als een leuke hobby, net als ikzelf. Dat ik talent had, is pas later beginnen te dagen.”

Dat Wijnen nu staat waar hij staat, getuigt behalve van aanleg ook van een enorme dosis werklust, doorzettingsvermogen en discipline. Want net als bijvoorbeeld voetbal is dansen de laatste jaren enorm geëvolueerd. Zonder keihard werken kom je er niet meer, zegt Wijnen. “De standaard wordt hoger en hoger. Sterren van vroeger zoals Rudolf Noerejev en Margot Fonteyn zou je nu niet meer in een compagnie kunnen hebben. Dat waren heel artistieke mensen, maar technisch onbekwaam om in deze tijd te dansen. Tegenwoordig moet je er zowel technisch als artistiek staan. Je moet de benen hebben, je moet de voeten hebben, je moet soepel zijn, je moet kunnen draaien en je moet kunnen springen. En daarnaast moet je ook nog op een geloofwaardige manier iets kunnen uitbeelden op het podium.”

Mensen die er verstand van hebben zeggen dat het vooral het laatste is dat Wijnen zo bijzonder maakt. Zijn techniek is uiteraard uitstekend, maar wat hem onderscheidt van de rest, is zijn expressie, en de emotie die hij daarmee over weet te brengen op het publiek. “Ik heb iets artistieks, zegt men”, reageert Wijnen bescheiden. “Dat schijnt nogal zeldzaam te zijn onder dansers. Wat het precies is, is moeilijk in woorden te vatten. Dat moet je ervaren. Ik denk dat je het kunt vergelijken met klassieke muziek. Daar is een virtuoze techniek ook niet genoeg, je moet net dat beetje extra hebben.” Mindere punten heeft Wijnen trouwens ook, voegt hij er snel aan toe. “Ik heb zwakke knieën en enkels, dus ik ben nogal blessuregevoelig. Daar zal ik de komende jaren hard aan moeten werken.”

Hard werken, de woorden zullen nog herhaaldelijk vallen tijdens het interview. Want Wijnen beseft als geen ander dat hij nog maar aan het prille begin staat van wat misschien een topcarrière kán worden. Hij heeft het talent en intussen ook een aantal vaardigheden, maar dat wil niet automatisch zeggen dat hij het ook gaat redden. Tegelijk met hem hebben nog negen andere dansers deze week hun debuut gemaakt bij het Nationale Ballet, waarvan vier in dezelfde rang als hij: aspirant. Ze komen van over de hele wereld (slechts een vijfde van de compagnie bestaat uit Nederlanders), ze barsten ook allemaal van het talent, en ze zullen net als hij proberen om zich dit jaar in de kijker te dansen.

Aspiranten die hun eerste seizoen overleven, kunnen beginnen aan een loodzwaar parcours naar de top, waar slechts een enkeling zal arriveren. In het tweede jaar word je élève, dan volgt het corps de ballet, en vervolgens kun je nog opklimmen tot coryphee, grand sujet, tweede solist en eerste solist. De selectiecriteria onderweg zijn keihard: wie niet meekan, valt af. Al te lang op hetzelfde niveau blijven mag ook niet. Zo geldt voor het corps de ballet een maximum van zeven jaar. Wijnen: “Je moet jezelf constant verbeteren, jaar na jaar na jaar. Dat is wel een uitdaging, ja.”

Om de top te bereiken zal Wijnen de komende jaren bijna continu in het markante Muziektheater aan de Amstel te vinden zijn. De tachtig dansers van het Nationale Ballet trainen gemiddeld zes dagen per week om hun techniek en conditie op peil te houden en de verschillende balletten te repeteren; eerst in de ballet-studio's en vanaf ongeveer een week voor de première ook op het toneel. Ook in Antwerpen maakte Wijnen trouwens al regelmatig dit soort werkweken.

“Vooral in de periode vlak voor een concours is het heel zwaar”, zegt hij. “Dan begin je ’s ochtends om acht uur met dansen en kom je ’s avonds om acht uur weer thuis.” Met zo’n ritme is het uiteraard niet verstandig om er bijvoorbeeld ook nog een wild uitgaansleven op na te houden. “Je moet je lichaam goed verzorgen. Rust is voor ons zeer belangrijk. Natuurlijk drinkt iedereen wel eens een biertje, maar je gaat niet de hele avond in de disco staan.” Om de vinger aan de pols te houden voert het Nationale Ballet enkele keren per jaar gezondheidscontroles uit. “Dan wordt gekeken of alles in orde is qua bloed, longen, hart, gewrichten. Daarbij wordt gelet op drank- en drugsgebruik, maar bijvoorbeeld ook op eetproblemen bij de meisjes. Voor ons jongens is het niet zo heel erg als we iets te zwaar zijn, maar als meisjes te dik worden moeten ze weg. Als ze te dun worden trouwens ook.”

Wie een topdanser wil worden, moet daar een heleboel voor laten, wil Wijnen maar zeggen. Maar anderzijds krijg je er ook veel voor terug. “Het gebeurt wel eens dat ik ’s ochtends op de fiets denk: o nee, nu moet ik wéér gaan dansen. Maar op het moment dat ik de studio binnenkom is dat altijd meteen weer over. Dan krijgt de dansmicrobe me weer te pakken en wil ik niks anders meer. Dat heb ik vanaf het allereerste moment dat ik op de dansvloer stond. Het is een drug. Je raakt er verslaafd aan.”

Ook het danswereldje, hoe competitief ook, zou Wijnen inmiddels niet meer willen missen. “Dansen is geen 9 tot 5-jobke waar je ‘s avonds een ander leven naast hebt. Dansen is ons leven. Dat maakt het onderlinge contact heel speciaal. Je collega’s zijn ook je vrienden, en niet zelden ontstaan er liefdesrelaties binnen gezelschappen. Je staat zeven of acht uur per dag samen in de studio en je werkt ook lichamelijk met elkaar. Dan gebeuren die dingen.” De sfeer is trouwens nog een reden dat Wijnen heeft gekozen voor Amsterdam. “Bij het Nationale Ballet gaat iedereen heel open en vriendelijk met elkaar om. Daar staat het gezelschap om bekend.”

Gevraagd wat zijn stoutste toekomstdromen zijn moet Wijnen even nadenken. “Die zijn nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Het is niet zo dat ik zeg: die en die positie ambieer ik. Het belangrijkste vind ik dat ik mooie rollen kan dansen. Net als iedereen zou ik Het zwanenmeer wel eens willen dansen als prins. Dat betekent dus wel automatisch dat je solist moet zijn. Ook een aantal moderne stukken van Nacho Duato en Jiri Kylián zou ik graag doen.” Na enig aandringen wil Wijnen nog wel een stapje verder gaan. “Het Nationale Ballet is een schitterend gezelschap, maar er zijn nog wel een paar andere compagnies waar ik zou willen werken. Twee eigenlijk: het San Francisco Ballet en het American Ballet Theatre in New York. Als ik daar ooit zou kunnen dansen, zou er een droom uitkomen.”