Direct naar artikelinhoud

Hebben we meer wilde of gekweekte zalm nodig?

ROMAN. Een boek dat de culinaire wereld subtiel op de hak neemt? Waar lazen we dat meer, zo denk je meteen bij het openslaan van Het huis van de zalmen van de Nederlands-Vlaamse schrijver Marc Reugebrink.

In de Nederlandse literatuur wordt er tegenwoordig gretig in de kookpotten geroerd. Ronald Giphart beschreef de val van een celebritykok in Troost (2005), en Margot Vanderstraeten steef de servetten in Mise en place (2009). Niet verbazingwekkend, nu chef-koks zijn bevorderd tot ware gladiatoren van het fornuis, waarbij de jacht op een Michelin-ster of homerische klantenreviews bijna olympische allures krijgt.

De wereld van 'die halfgeflipte koksmutsen die denken dat ze kunstenaars zijn', zoals het in Reugebrinks roman staat, is uiterst dankbare verhaalstof. Sommeliers, rôtisseurs en souscheffen vliegen elkaar weleens in de haren over de beste bereidingswijze en bordornamentiek, ondanks de bittere noodzaak van teamwork én hiërarchie. En wat is er makkelijker voor een auteur om een chefkok verliefd te laten worden op zijn bevallige serveuse?

"Ik wilde geen proces maken van de hippe restaurantscene, maar die genotzucht hoort wel bij het soort mensen dat wij geworden zijn: 'consumensen'", zo sakkerde Reugebrink vorige week nog in Gazet van Antwerpen. Toch is Het huis van de zalmen meer dan een mild ironische doorlichting van de foodieswereld. Het is vooral een rootsroman, waarin de hoofdrolspeler pijnlijk ingehaald wordt door zijn afkomst en jeugd.

Reugebrink - ooit onverhoeds bekroond met de Gouden Boekenuil voor Het grote uitstel (2007) - lijkt de laatste jaren soepeler en frivoler te schrijven. Dat bleek al uit het licht vermakelijke Het Belgisch huwelijk (2014). Daarin smeerde hij de culturele wrijvingen tussen Nederland en Vlamingen breed uit. Nu neemt hij opnieuw een lange aanloop alvorens zijn roman echt demarreert. Toch geeft hij het loutere vertellen steeds vaker de voorrang op het vormexperiment. Ook entertainment is geen vies woord meer bij Reugebrink.

Ratten en rietpollen

Marcel, de vraatzuchtige restauranteigenaar van L'Ange perdu in het Oost-Vlaamse Assenede, is een weerbarstige, maar niet onsympathieke brompot, voor wie het leven aanvoelt als een knellende schoen. Hij heeft nogal wat te stellen met zijn eigengereide chef-kok Enzo. Rücksichtlos jaagt die op de heilige graal, de eerste Michelin-ster.

Steeds vaker liggen Marcel en Enzo in de clinch, zodanig zelfs dat Marcel de vage plannen van Enzo dwarsboomt om een eigen restaurant te beginnen. Vooral over de voordelen van wilde versus gekweekte zalm kunnen ze eindeloos bakkeleien. Daarom gaat Marcel ter plekke in Noorwegen het verschil uitzoeken in een zalmkwekerij. Daar laat hij zich de afwezigheid van dagelijkse beslommeringen welgevallen. Tot hij het niet te negeren bericht krijgt dat zijn moeder is overleden.

De roman verandert geheel van timbre en Marcel moet schoorvoetend het ouderlijk huis opruimen ('Ik besef dat ik meer weggooi dan de dingen zelf.'). De herinneringen aan zijn moeder én zijn bij een ongeluk vroeggestorven zus Angelique dringen zich in alle hevigheid op. Hoezeer moet je je roots erkennen of er afstand van nemen? Hoe kom je in het reine met een wereld die je ooit als kleinburgerlijk verafschuwde? Vragen die het hele boek impregneren. Reugebrink - die de autobiografische inspiratie niet verheelt - reconstrueert het huwelijk van Marcels ouders vervolgens al te gedetailleerd.

Voorspelbaar dat de weinig daadkrachtige Marcel intussen het restaurant laat zwabberen en Enzo het slinks naar zijn hand zet, met 'alchemistisch ogende praktijken' en het serveren van 'ratten en rietpollen', zomaar afgekeken uit de natuurkeuken van Redzepi. Maar pas in het laatste hoofdstuk neemt Reugebrink zijn verhaaldraad weer op én dat werd tijd. Dan betaalt de erfelijk belaste Marcel de tol voor zijn excessieve wijnconsumptie en geschrans.

Het huis met de zalmen is een in opzet voortreffelijke en thematisch rijke roman waarin alle schroeven en bouten netjes in elkaar grijpen. Maar in de uitwerking hinkt het boek op te veel benen. In de restaurantscènes weifelt Reugebrink tussen scherpe satire of milde spot. Steeds weer laat hij zijn personages bijna essayistisch freewheelen, met boompjes over dokterserelonen, opvoedingskwesties of de kinderwens. Terwijl je méér had willen lezen over de rivaliteit tussen Enzo en Marcel. Zo zijn er nog onbenutte kansen om dit verhaal meer culot mee te geven. Nu blijft de intrige te dun om je echt te doen likkebaarden.

Daar staat tegenover dat Reugebrink als het ware gevoeliger en empathischer te werk gaat. Terwijl hij zich vroeger al eens verstrikte in stroeve zinnen met een zware cadans, heeft hij opvallend minder poeha en omwegen nodig om zijn punt te maken. Dat is een verademing.

Het boek wordt morgen 15/9 voorgesteld in de Gentse Minardschouwburg, met onder anderen Bart Van Loo en Ruth Joos.