Direct naar artikelinhoud

Al die onderwijsexperts die elkaar in de haren vliegen, vullen elkaar ook aan

Wouter Smets is lerarenopleider aan de Karel de Grote Hogeschool. Hij is auteur van Hervormen van binnenuit, dat verscheen bij Acco.

Het GO! kondigde aan dat het meertaligheid van kinderen niet langer repressief wil bestrijden, het wil vooral zorgen dat meertaligheid als kans gebruikt wordt om het onderwijs te versterken. Zoals wel vaker bij gevoelige onderwijsthema's buitelden onderwijsexperts massaal over elkaar heen om het eigen gelijk te verkondigen.

Professor Piet Van Avermaet (Steunpunt Diversiteit & Leren, Universiteit Gent) stond te applaudisseren: "Goed voor het welbevinden van de kinderen." Met de PISA-cijfers in de hand vond onderwijssocioloog Orhan Agirdag (KU Leuven) zelfs dat segregatie zo vermeden zou worden. Dirk Van Damme van de OESO en cognitief psycholoog Wouter Duyck (UGent) vonden het dan weer geen goed idee: "Het aspiratieniveau van het Nederlands moet zo hoog mogelijk." Ze vonden andere PISA-cijfers om hun stelling te ondersteunen.

Wim Van den Broeck, professor leerstoornissen aan de VUB, die wist dan weer dat er geen bewijs te leveren was voor de stellingen van het GO!, maar wilde toch kwijt dat er andere prioriteiten nodig zijn om anderstaligen kwaliteitsvol onderwijs te bieden. En ondertussen verwijst half twitterend Vlaanderen naar zijn of haar experts naar keuze om het eigen grote gelijk te delen. Een mens zou voor minder zijn vertrouwen in goede wetenschap verliezen. Wat moeten we in dit soort debatten denken, als zelfs professoren het onderling niet eens kunnen worden met elkaar?

De Nederlandse onderwijsfilosoof Gert Biesta beschrijft drie functies van goed onderwijs: kinderen vormen door kwalificaties bijbrengen, hen socialiseren tot burgers die kunnen meedraaien in de samenleving, en ze opvoeden tot kritische volwassenen die in staat zijn een eigen mening te vormen.

Slechts weinig onderwijskundigen begrijpen de echte impact van die stelling. Het betekent dat het 'goede' van onderwijs waardegeladen is. Wat als goed beschouwd wordt door de ene wordt minder gewaardeerd door de andere, en omgekeerd. De drie functies zijn immers vaak tegenstrijdig aan elkaar, en ze verklaren ook waarom zoveel deskundigen elkaar tegenspreken als ze het hebben over hun onderzoek. Als onderwijs inderdaad deze drie ambities heeft, dan moeten de resultaten van het merendeel van het onderwijsonderzoek dat vandaag gebeurt geherinterpreteerd of toch minstens gerelativeerd worden.

Wat 'echt geen goed idee' is volgens de ene, dat kan dus een prima idee zijn voor de andere. Als Piet Van Avermaet pleit voor een positieve waardering van meertaligheid op school doet hij dat omdat uit zijn onderzoek blijkt dat welbevinden van de kinderen er wel bij vaart, en dat ze daardoor ook beter leerprestaties zouden boeken. Hun 'kwalificaties' gaan er met andere woorden op vooruit.

Toch kan Dirk Van Damme zonder blikken of blozen beweren dat dat geen goed idee is omdat de maatregel een 'verkeerd signaal is'. Het zou namelijk perfect kunnen dat het onbedoelde effect van de maatregel is dat leerlingen de boodschap interpreteren alsof het aanleren van Nederlands onbelangrijk is geworden. Leerlingen zouden op die manier slecht gesocialiseerd worden. Met andere woorden: zelfs al zijn de leereffecten positief, ze kunnen op deze manier niet meedraaien in onze samenleving.

Orhan Agirdag wijst dan weer op de belangrijke negatieve effecten op het zelfbeeld in de ontwikkeling van kinderen die bestraft worden bij het spreken van thuistaal. Hij doelt met andere woorden op de derde functie van Biesta. Ook hij kan gelijk hebben, zonder de andere experts tegen te spreken: hij heeft het over iets anders. Experts spreken elkaar evidence-basedtegen en ze vullen elkaar.

Bescheidenheid

Vraag is welke conclusie niet-wetenschappers uit zo'n complex debat kunnen of mogen trekken. Mogen leraars en andere onderwijsprofessionals zelf hun mening en visie hierover vormen? Het is belangrijk om vast te stellen dat onderwijswetenschappers er niet in slagen om een consensus te vinden over een van de zaken die tot hun kerntaken behoren: we weten eigenlijk te weinig over hoe leraars diversiteit in de klas best aanpakken.

Ook de professoren die hun grote gelijk verkondigen zouden er goed aan doen hun bevindingen met het nodige voorbehoud, en met grote bescheidenheid de wereld in te sturen. Ze weten zelf maar al te goed dat veel van de boude stellingen die ze vandaag innemen geen stand zouden houden in wetenschappelijke tijdschriften. Onderwijsprofessionals doen er daarom goed aan om zichzelf grondig te informeren over de stellingen die worden ingenomen.

Tegelijk hebben onderwijswetenschappers wel degelijk hun meerwaarde. Het is niet omdat er geen volledige consensus over de aanpak van multiculturaliteit in de klas gevonden kan worden, dat onderwijsonderzoek zinloos is. Het onderzoek van Van Avermaet waarop de nieuwe richtlijnen van het GO! gebaseerd zijn, brengt heel wat bewijsmateriaal in het debat. Het loont dan ook de moeite dat mensen met een hart voor goed onderwijs zich grondig informeren over de resultaten ervan.

Het behoort tot de kern van het wetenschappelijke metier om dit soort discussies ten gronde te voeren. Dat dit niet meteen tot pasklare antwoorden leidt, of dat wetenschappers met uiteenlopende belangen verschillende standpunten innemen, hoeft dan ook geen probleem te zijn.

Wellicht zouden leraars wel meer baat hebben bij een meer bescheiden en sloganeske formulering van een en ander.