Direct naar artikelinhoud

Wildgroei aan parlementaire vragen

De federale en Vlaamse ministers worden gebombardeerd door een recordaantal parlementaire vragen. Kamervoorzitter Patrick Dewael (Open Vld) en Vlaams Parlementsvoorzitter Jan Peumans (N-VA) willen de vragen nog beter filteren om het kaf van het koren te scheiden. ‘Heel wat parlementaire vragen zijn overbodig, even googlen en je kent het antwoord.’

Volksvertegenwoordigers moeten bezinnen eer ze beginnen, regeringsleden moeten duidelijker informeren

De voorzitters sporen tegelijkertijd de regering aan om de stortvloed aan vragen voor te zijn. Zelf meer wetgevend werk verrichten en transparanter communiceren, zou al heel veel vragenstellers minder (over)ijverig maken.

Afgaande op het aantal schriftelijke en mondelinge vragen die ze stellen, zijn onze parlementsleden actiever dan ooit. Het Belang van Limburg vlooide uit dat er in het lopende parlementaire jaar in de Kamer gemiddeld 43 vragen per werkdag worden ingediend, in het Vlaams Parlement 37 en in de Senaat 13. Nooit eerder lag het tempo zo hoog. Nu is het uiteraard de taak van elk parlementslid om kritische vragen te stellen, maar volgens Kamervoorzitter Dewael en Vlaams Parlementsvoorzitter Peumans zijn ze de laatste tijd toch lichtjes aan het overdrijven.

Het Vlaams Parlement is pas zeven maanden geleden geïnstalleerd. Dat verklaart volgens het kabinet van Peumans ten dele de lawine aan parlementaire vragen. “In het begin hebben nogal wat parlementsleden de neiging om zich te tonen door zoveel mogelijk vragen te stellen. Dat gaat nog wel wat minderen.”

“Maar er is onmiskenbaar een evolutie aan de gang, het is een statistisch feit dat er steeds meer parlementaire vragen worden ingediend. Soms iets te snel. Parlementsleden vragen informatie aan een minister die ze met een simpele muisklik kunnen vinden op de websites van de administratie of andere organen van de Vlaamse overheid. Even googlen volstaat soms. Dan schieten de parlementaire vragen hun doel natuurlijk voorbij.”

Ook Kamervoorzitter Dewael vindt dat er soms wat te gemakkelijk naar parlementaire vragen wordt gegrepen. “Het controlerecht van het parlement is absoluut en heilig, versta me niet verkeerd, maar soms bevinden de vragen zich op de grens van het ridicule. Ze gaan dan over de wasbak van het toilet van het station van Poelkapelle, wat toch niet echt veel meerwaarde heeft.” Dewael sluit zich daarmee aan bij de herhaalde klacht van Peumans dat veel vragen in het parlement een veel te lokaal karakter hebben, en het halfrond te vaak herschapen wordt in een veredelde gemeenteraad.

Maar als de ministers klagen over een stortvloed aan parlementaire vragen, moeten ze volgens de parlementsvoorzitters de hand ook in eigen boezem steken. “In bepaalde periodes van het jaar brengt de regering nauwelijks wetgevend werk naar het parlement, om er dan in een nachtzitting plots het ene voorstel na het andere door te jagen”, aldus Dewael. “Dan gaan de volksvertegenwoordigers die technische werkloosheid natuurlijk compenseren met het stellen van vragen.”

Het Vlaams Parlement worstelt volgens Peumans met een gelijkaardig probleem. “Als er geen voorstellen vanuit de Vlaamse regering komen, dan hebben de Parlementsleden weinig om handen en gaan ze vragen stellen. Heel veel vragen zijn ook louter vragen om informatie, die kan de regering makkelijk voor zijn door het parlement zelf open en actief te informeren.”

Dewael vreest dat de vragenwoede van de Kamerleden contraproductief werkt. “Door de veelheid aan vragen wordt het voor de minister veel gemakkelijker om zich los te haken van zijn verantwoordelijkheid. Moeilijke vragen verdwijnen dan in de massa, wat toch ook niet de bedoeling kan zijn.” De Kamervoorzitter raadt parlementsleden aan om te doseren. “Beter twee, drie heel goede, gerichte vragen dan 102 detailkwesties. In de plenaire zitting van de Kamer is het aantal vragen al beperkt. Eerst waren alle fracties tegen, ze protesteerden omdat ik een heilige koe wou slachten. Nu is iedereen tevreden. Het vragenuurtje is geen ‘vragendrieuurtje’ meer. (opgetogen) Soms zijn we zelfs al om vier uur klaar. Ik wil ook in de commissies een plafond zetten op het aantal vragen. Dat moet een levendiger, spitanter debat opleveren.” Dewael spoort de ministers ook aan om sneller te antwoorden op schriftelijke vragen, dan zullen de parlementsleden niet langer grijpen naar de grove middelen: een mondelinge vraag.

Een cruciale factor in de forse toename van het aantal parlementaire vragen zijn volgens Dewael de rapporten die veel kranten op het einde van de legislatuur uitdelen. “De media moeten afstappen van hun kwantitatieve benadering van het parlementair werk. De parlementsleden denken te vaak aan de rapporten die op het einde van de meet worden uitgereikt, voor een stuk op basis van de hoeveelheid vragen.” Sommige parlementsleden halen daarom alles uit de kast om hun vragenaantal op te vijzelen. Dezelfde algemene vraag aan negen ministers tegelijk stellen bijvoorbeeld: maximaal resultaat voor een minimale inspanning. Maar niet altijd met het gewenste resultaat. Zo kwam in 2007 senator Guy Swennen (sp.a) in het rapport van De Morgen uit de bus als beste federaal parlementslid. Swennen zat echter hoegenaamd niet in de kopgroep van veelvragers.