Direct naar artikelinhoud

De magie kwam van de koorknapen

sigiswald kuijken dirigeert mozarts 'toverfluit' HHIII

Mozarts Toverfluit blijft een immens populaire opera. Hij doorstaat ongeveer alle interpretaties, actualiseringen en herlezingen, ja zelfs de pseudo-wetenschap die er vanuit allerlei hoeken - van de maçonnieke tot de alchemistische - rond bedreven wordt. Toch is het denkbaar dat we onder al die receptielagen de 'ware' Toverfluit uit het oog verliezen, moet Sigiswald Kuijken hebben gedacht.

Hij ging op zoek naar die waarheid: in een eenvoudige, nederige lezing van de muziek, die meer op zoek gaat naar orkestkleuren dan naar dramatische accenten, en die daardoor meer het geheimzinnige en de verwachtingen in de partituur ontsluit dan de grote spanningen en climaxen ervan. Die muzikale interpretatie is relevant en ook het sterkste aspect van Kuijkens werk. Hij brengt de opera overigens concertant, wellicht niet alleen uit economische overwegingen maar ook omdat hij liever de fantasie van de individuele toeschouwer prikkelt dan hem een gezochte visuele interpretatie voor te kauwen. Dat is een standpunt maar ook een capitulatie. Misschien is het maar goed zo, want de enkele theatrale aanduidingen die Kuijken zijn zangers laat geven, doen weinig goeds bevroeden over zijn intenties. Wat waarschijnlijk bedoeld is als een aanzet tot natuurlijk, logisch en onopdringerig spel met een hint naar de late achttiende eeuw, is doorgaans amateuristisch of zelfs lachwekkend en verwijst in het beste geval niet naar Mozarts tijd maar naar het Duitse (en niet eens Oostenrijkse) provincietheater van zeventig jaar geleden. Het is ook opvallend dat dat 'beste' geval Papageno is. Zo verschuift het zwaartepunt van de opvoering (zoals in bijna elke slechte Zauberflöte-enscenering) naar de hansworstfiguur en wordt de echte sterke figuur van de opera, Pamina (tenslotte de allereerste vrouw die wordt 'ingewijd'!), naar de achtergrond gedrongen. Hetzelfde bezwaar als voor de gestiek geldt voor de poging om de gesproken dialoog in ere te herstellen. De verheven, enigszins gescandeerde spreekwijze van de 'hoge' personages herinnert aan oude prekende dorpspastoors en het accent van de 'lage' personages is bijna doorlopend gechargeerd en helemaal niet grappig. Eigenaardig is ook dat zelfs Papageno letterlijk zijn gedrukte tekst zegt, een hoogst on-Mozartiaanse manier van doen en zeker niet wat librettist en Papageno-acteur Schikaneder destijds zelf deed. Het ergste aan deze museale benadering is echter dat zij het publiek niet kan boeien en weinig of niets van de gelaagdheid van tekst en muziek verduidelijkt. Zij schiet gewoon aan Mozarts doel voorbij.

Met een eersteklas bezetting was de klus misschien te klaren geweest. Echt op niveau zijn echter enkel de broers Genz, Stephan als Papageno nog meer dan Christoph als Pamino. Heidi Wolf vindt alle noten van de Koningin van de Nacht maar slechts met inspanning, niet met lichtheid. Cornelius Hauptmann is een erg traditionele en weinig imponerende Sarastro. Suzie LeBlanc moest als Pamina in extremis vervangen worden; Inge Van de Kerkhove sprong eervol in; zij heeft een mooie, lichte stem, maar mist nog de getroubleerde ondertoon die het personage dramatische impact kan geven. De drie dames zijn vocaal hoogstens passabel maar Philip Defrancq (Monostatos) was ofwel niet fit ofwel een catastrofe.

Marie Kuijken (Papagena) moet dringend iets aan haar intonatie gaan doen. Het komt niet vaak voor maar de eigenlijke sterren van de avond zijn de drie knapen uit het Tölzer Knabenchor, die zonder veel moeite en met een bewonderenswaardig naturel al de anderen naar huis spelen.

Stephan Moens

Wat: Die Zauberflöte van W.A. Mozart Wie: Solisten, koor en orkest van La Petite Bande o.l.v. Sigiswald Kuijken Waar en wanneer: Antwerpen, deSingel, 6 oktober.

Het ergste aan de museale benadering is dat zij aan Mozarts doel voorbijschiet