Direct naar artikelinhoud
InterviewSpeurder Alain Remue

‘Elke dag hebben we twee, drie nieuwe zaken als Frederik Vanclooster die nooit de krant halen’

Alain Remue.Beeld Stefaan Temmerman

‘Het heeft geen zin om aan de ouders te zeggen: het komt wel in orde. Het komt verdomme niet in orde.’ Alain Remue van de Cel Vermiste Personen wist meteen hoe laat het was toen de 21-jarige Frederik Vanclooster verdween. De student wordt zaterdag begraven. 

Ondanks zijn statuut als teamleider was het toeval dat het dossier van Frederik Vanclooster op het bureau van Alain Remue (59) terechtkwam. De Cel Vermiste Personen van de federale politie telt zeventien koppen, hij was die week de officier van wacht. “Op nieuwjaarsdag kreeg ik ’s namiddags een telefoontje. Toen ik hoorde dat we op zoek moesten naar een VUB-student die niet was thuisgekomen na een nieuwjaarsfeestje in De Kruitfabriek, en ik zijn profiel vernam – een scoutsleider en een sociaal bewogen jongen – voelde ik het meteen. Geen goed nieuws.”

“Ik ken Vilvoorde, ik ken het kanaal. Drie weken geleden waren we er gaan scannen naar auto’s, in een andere verdwijningszaak. We hadden twee wrakken gevonden die nog uit het water gehaald moesten worden. Frederik was niet de kerel die uren zou wegblijven zonder zijn ouders te verwittigen. Ik keek voor alle zekerheid nog eens op Google Maps, zag dat De Kruitfabriek pal langs het kanaal ligt en ik wist: hij ligt in het water.”

Remue houdt er niet van om in zekerheden te spreken. Niet voor niets is ‘Zeg nooit nooit’ een van zijn vaste oneliners. Maar in de beslotenheid van zijn kantoor, nadat zijn collega’s van de Cel Vermiste Personen naar huis zijn vertrokken en het licht aan zijn desk nog als enige brandt, laat hij zijn gedachten de vrije loop. Drie dagen na zijn verdwijning werd Frederik gevonden – in het water, precies zoals Remue dacht. Zaterdag wordt de jongen begraven. Naar de begrafenis gaat Remue niet, doet hij nooit.

Maar vergeten? Allerminst. Zelfs na een kwarteeuw kent Remue van veel dossiers nog de namen en de data, zeker die van vermiste kinderen. “De zusjes Alison en Amélia”, zegt hij dan plots. “Januari 2011, verdwenen in de Maas. Het ene meisje is een week na het andere gevonden.” Of: “Sylvie Carlin, studente verpleegkunde. Vermist sinds 1994, nooit teruggevonden.” Remue houdt ze allemaal bij in zijn persoonlijk archief. Twintig ringmappen heeft hij intussen, boordevol krantenartikels, zoekaffiches en bedankbriefjes van ouders. Het is zijn werk maar tegelijk ook zijn leven.

Alain Remue: “Elke dag hebben we twee, drie nieuwe zaken die nooit de krant halen.”Beeld Stefaan Temmerman

“Het eerste wat ik wil weten voor ik begin te zoeken, is: hoe zit die persoon in elkaar? Wat voor werk doet hij? Wat zijn zijn hobby’s, neemt hij medicatie? Onze eerste informatiebronnen zijn de ouders, het gezin, de vrienden. Ook van belang: het point last seen. In het geval van Frederik was dat zeer relevant. Hij was een sociaal beest, ging op de nieuwjaarsfuif van het ene groepje naar het andere. Er was ambiance, er waren shotjes gin. Dat is de reden waarom niemand hem miste: hij was overal. Als je met één groepje naar een fuif gaat en je bent een half uur weg, zullen je vrienden je snel komen zoeken.”

Wanneer is er alarm geslagen?

Remue: “Frederiks ouders hebben om drie uur in de namiddag aangifte gedaan van zijn verdwijning. Eerst waren er zoekacties met vrijwilligers. Chapeau, ik vond dat indrukwekkend. Maar op dag twee hebben we na overleg met de familie en het parket de zoekacties stopgezet. Ze waren al aan het zoeken in Grimbergen en Humbeek, op den duur zit je in Gent. We hadden gevlogen met een heli, er was perfect zicht. Als Frederik ergens aan de kant had gelegen, hadden we hem toen al moeten hebben. Pas daarna verleg je je focus naar het water.”

Waarom hebt u niet vanaf de eerste dag duikers ingezet, als u een voorgevoel had?

“Toen wij verwittigd werden, was het al donker.”

Onder water is het op die plek ook donker, zo bleek uit verhalen van duikers.

“Klopt, maar je moet wel veilig kunnen werken. Ik wil geen leven riskeren voor iemand die misschien al overleden is. Ik weet waarover ik spreek, want we hebben op die manier al iemand verloren (duiker Olivier Rouxhet verdronk in 2011 tijdens een zoektocht in de Maas, red.). Je bouwt op: eerst een speurhond, dan de heli.”

Eerst de geplogenheden, om alles uit te sluiten?

“Nee, want elke zaak is anders. Wij hanteren drie vuistregels. Eén: geen routine, creatief denken. Regel twee: de eerste uren zijn cruciaal, zeker als je een leven wilt redden. Denk aan een opa of oma met alzheimer die is weggelopen uit een home. Bij Frederik speelde regel twee geen rol meer. We hebben er alles aan gedaan om hem op het vasteland te vinden, maar je weet dat als hij in het water is terechtgekomen, hij het wellicht niet heeft overleefd.

“Regel drie: ‘Zeg nooit nooit’, mijn slogan. We hebben er rekening mee gehouden dat Frederik ergens zijn roes aan het uitslapen was. Maar als je poortje na poortje sluit, gaat er een ander open: het water. We zijn beginnen te scannen met de sonarboot, maar dat viel niet mee. De bodem lag vol brol. De twee auto’s van drie weken geleden waren er al zes geworden. Bromfietsen, fietsen, koelkasten, buizen: noem het op en het ligt er. Met een scan kun je op een effen bodem onmiddellijk een lichaam zien liggen. Hier zag je niets. We hebben dat twee dagen volgehouden met twee verschillende teams die elk een eigen blik hanteerden. Maar toen de sonar niets opleverde, ben ik naar de ouders gestapt en heb ik hen de procedure van een waterlijk uitgelegd.”

Bij de zoekactie op het kanaal werden sonarboten en duikers ingezet.Beeld Wouter Maeckelberghe

Een waterlijk komt door gasvorming vanzelf bovendrijven, toch?

“Meestal wel, maar slechts na verloop van tijd, afhankelijk van de temperatuur van de lucht en het water, de massa van een lichaam, de aanwezigheid van chemische stoffen in een lichaam, zout of zoet water, scheepvaart, stroming – het speelt allemaal een rol. De ontbinding van een lichaam start in de buikholte, waardoor er beweging in komt. Dat heb ik de ouders letterlijk zo verteld. Niet evident, maar ze moeten dat weten. Het heeft geen zin om te zeggen: maak je geen zorgen, het komt wel in orde. Het komt verdomme niet in orde.”

Toch zal er bij ouders altijd een sprankel hoop blijven: ‘Straks staat hij hier weer, levend en wel.’

“Natuurlijk. Maar ik heb geleerd dat achterblijvers recht hebben op de waarheid. Niet op flauwekul. Als je aan de ouders van de tweejarige Liam (Vanden Branden, verdwenen in 1996, red.) moet vertellen dat hun kind in de sluis is gevallen en je de repliek krijgt: ‘Maar je vindt hem niet, waar is hij dan?’ Dan moet je zeggen: ‘Allicht opgegaan in de natuur.’ Dat is hard.”

Vrijdag, op dag twee van de zoektocht, kwam er een vreemde mededeling: jullie zouden stoppen met zoeken en pas dinsdag opnieuw beginnen. Waarom bent u niet blijven zoeken?

“Hola, we zijn toen enkel gestopt met scannen. Maar de media hebben daarvan gemaakt dat we stopten met zoeken, wat niet klopt. Zaterdag was het mooi weer en hebben we onmiddellijk een heli ingezet om de bedding van de Zenne af te speuren. Ik had het ondergrondse deel van de Zenne al laten controleren, van Brussel tot Vilvoorde. Maar de Zenne loopt verder tot het Zennegat in Mechelen, de plek waar Liam verdween. Die zaterdag kreeg ik telefoon van de brandweer in Brussel. Zij hadden een oefening gepland met hun sonarboot, dus vroeg ik of ze die oefening in Vilvoorde wilden komen doen.

“Dat leverde niets op. Toen werd het zaterdagavond en kreeg ik een bericht van de brandweer van Vilvoorde, die duikers ter beschikking had. Ik heb overlegd met mijn sonarteam, dat suggereerde om zo dicht mogelijk tegen de kaai te zoeken. Daar hadden wij het slechtste zicht. Als Frederik in het water lag, zou het daar zijn. Op basis van zijn telefoonkaart wisten we waar hij van het net was gegaan.

“Op zondagochtend stond Kristien, Frederiks moeder, langs het kanaal bij mij. Nog voor de brandweer begon te duiken, had ze hen al bedankt. Zo waardig, zo betrokken. Een half uur later kreeg ik een teken van de duikers. Ze hadden hem.”

Raadt u ouders aan te blijven als het lichaam van hun kind uit het water wordt gehaald?

“Dat laat ik aan hen over, in overleg met het parket. In de zaak van de verdwenen zusjes Amélia en Alison hebben we een meisje een week later gevonden dan het andere. Eentje had twee weken in het water gelegen, het andere drie weken. Dat was niet oké. Met thanatopraxie, het menselijk maken van een dode, kun je wel wat verdoezelen: je wast het haar, brengt make-up aan, schikt het lichaam. Het tweede meisje vonden wij niet meer toonbaar, maar de papa wilde zijn dochter absoluut zien. Hij is naar het rouwcentrum gekomen en was zo gelukkig toen hij haar zag. Maar wij waren er zo ziek als een hond van.”

Bij de zoektocht naar Frederik was de halve stad Vilvoorde betrokken. Zijn ouders Kristien Bonneure en Lucas Vanclooster zijn bekende stemmen van de VRT-radio. Doen jullie dan harder je best?

(beslist) “No way. Maar je voelt wel de druk. En als een zoektocht zoeken om te zoeken wordt, stopt het. Ook in een zaak met veel persaandacht.”

Volgens een van de duikers deed de verdwijning van Frederik denken aan die van Eric Geboers, de ex-motorcrosser die in mei 2018 overleed toen hij tijdens een boot­tochtje in Mol in het water terechtkwam.

“Eric is bewust in het water gedoken, zijn hondje achterna – dat nadien trouwens naar de kant is gezwommen. Wat Eric is overkomen, gebeurt vaak in de zomer: hydrocutie, een thermische shock die je krijgt als een warm lichaam met koud water in contact komt. Je krijgt een hartstilstand en tsjak, het is direct gedaan. Een verdrinking, zoals bij Frederik, is anders. Dan ga je bij wijze van spreken dood met je longen vol water.”

Alain Remue: “Als er één ding is in je leven wat je niet wilt zijn, is het de ouder van een vermist kind.”Beeld Stefaan Temmerman

De laatste jaren zijn er nogal wat jongeren gestorven in het water. Opvallend: het gebeurt altijd na een fuif en het zijn altijd mannen.

“Hoeveel heb je er, in tien jaar tijd?”

Negen, op basis van het krantenarchief.

(haalt een print uit zijn databank tevoorschijn) “Sinds 2009 zijn het er 27. En ja: nooit meisjes, altijd jongens.”

Omdat jongens roekelozer zijn?

“Het is een puur anatomische kwestie: meisjes gaan niet plassen aan het kanaal. En altijd is er alcohol in het spel, soms ook drugs – kijk hier, Thierry: gestorven na een rave­party langs de Maas. Jongens, uitgaan en water is een gevaarlijke combinatie. Zodra je erin valt, is het een verloren zaak.

“Ik wil niemand met de vinger wijzen. Wat er met Frederik is gebeurd, is een stom accident. Er gaan elk weekend honderdduizend mensen in het donker langs het water plassen, zonder erin te vallen. Maar als het één keer fout gaat, zouden we ineens moeten discussiëren over afsluitingen langs het kanaal. Dat heeft geen zin.”

Een lichaam in het water wordt vaak pas na een paar dagen gevonden. Hoe komt dat?

“Water is ellende, het is onvoorspelbaar. Een lichaam komt sowieso pas na een paar dagen bovendrijven, als het niet vastzit. Daarna begint de verzeping: een lichaam breekt af, het drijft weg. In 2012 vielen Kay Maartense en Wouter Mathijs in de Schelde na een avondje uit. Het is 2020 en hun lichamen zijn nog altijd niet gevonden.

“Voor zulke dossiers hebben wij een afdeling die zich bezighoudt met de identificatie van lichaamsdelen. Ben Vanleene, de Antwerp-supporter die in november vorig jaar na een voetbalmatch in het Straatsburgdok viel, is gevonden maar tegelijk ook niet. Een groot deel van zijn lichaam ontbreekt nog.”

Houden jullie contact met hun families?

“In sommige gevallen. Stel dat we in het geval van Ben Vanleene een dijbeen vinden in Kallo. Dan lichten we onmiddellijk de lokale politie in van de plaats waar de familie woont, met de vraag hen te verwittigen dat er iets gevonden is. Die mensen zitten daarop te wachten.

“Ik heb een goede band met de mama van Sylvie Carlin uit Péruwelz, die in 1994 verdwenen is. Als er in Henegouwen iets gevonden wordt, dan bel ik meteen Anita op, Sylvies mama. Zesentachtig is ze intussen, maar nog altijd is ze met de verdwijning van haar dochter bezig. (stellig) Als er één ding is in je leven wat je niet wilt zijn, is het de ouder van een vermist kind.”

Het kan voor uitzonderlijke vriendschappen zorgen. Met de vader van Liam bent u altijd contact blijven houden.

“Dirk is een maat van mij. Alle vermiste kinderen zijn belangrijk voor mij, maar Liam is het enige kind sinds onze oprichting in september 1995 dat we nooit hebben teruggevonden. Er zijn nog dossiers die open staan – Ken Heyrman, Nathalie Geijsbregts – maar die zijn nog van voor de oprichting van de Cel Vermiste Personen.”

‘Elke dag hebben we twee, drie nieuwe zaken als Frederik Vanclooster die nooit de krant halen’
Beeld Stefaan Temmerman

In 25 jaar tijd hebben jullie meer dan 28.000 dossiers behandeld. Dat is veel.

“Ja, en toch is het niet altijd miserie bij ons. Zevenennegentig procent van alle onrustwekkende verdwijningen wordt opgelost. Slechts in 12 procent van de gevallen eindigt onze zoektocht met een overlijden. Drie kwart van de overlijdens, 2.157 dossiers, zijn suïcides.

“Wij maken ook veel wijze en bizarre momenten mee. We hebben ooit een high-profile­dossier behandeld. De nummer twee van een groot bedrijf dat onderdelen maakt voor wapen­systemen was vermist. Toen was het alle hens aan dek: telefoontaps, observaties, scenario’s uitwerken voor het geval er een losgeldvraag kwam. Maar de industrieel, een model­echtgenoot en vader, dook plots op in een ziekenhuis aan de andere kant van het land. Hij had in een homo-sm-club een hartstilstand gekregen. In zijn latex­kostuum lag hij op de spoed.

“Iedereen associeert ons met verdwenen kin­deren. Daarvoor zijn we ook opgericht, maar eigenlijk zijn er zo weinig gevallen in België. Elke dag hebben we twee, drie nieuwe zaken die nooit de krant halen. De laatste jaren zijn er steeds meer risicopersonen met dementie die ver­dwijnen. Zelfdodingen ook, België is het land met de meeste zelfdodingen in Europa. Wat mij vooral verontrust, is het aantal jonge suïcidale mensen. De jongste zelfdoding was een kereltje van tien, een verhanging. Mét afscheidsbriefje. Dan vraag je je af: waar zijn we verdomme mee bezig?”

Went dat ooit, een dood lichaam?

“Neen. We zien ze in alle vormen: ‘mooie’ doden, stukken van dode mensen, dode mensen die maanden in een bos of in het water hebben gelegen. Ons archief telt duizenden foto’s, afschuwelijke beelden. Je kunt mensen trainen om met de dood om te gaan, maar je bent nooit voorbereid om een dood kind uit de gracht te halen.

“Bij de verdwijning van Julie Van Espen ben ik mezelf tegengekomen. Julie was 23 jaar, een knappe, grote, blonde meid. Ze deed me denken aan onze dochter Eva: ook 23, groot, blond en knap. Toen ik Julie zag liggen op het asfalt, dacht ik: what the fuck. Ik kan redelijk goed de knop omdraaien, maar je moet jezelf wapenen.

“De ideale wereld zou zijn dat wij bij een verdwijning louter technisch ons werk konden doen. Afkomen met onze sonar en duikers, het lichaam bergen en op naar de volgende opdracht. Wat ons werk zo moeilijk maar tegelijk waardevol maakt, is het contact met de ouders. Pas als je hen ziet, weet je waarom je het doet.”

Binnen de federale politie lijken jullie een eiland te vormen. De laatste tijd gaat het bij de politie voortdurend over besparingen: te weinig personeelsleden, auto’s die het niet doen, tekort aan wc-papier. Niet zo bij jullie.

“Wij mogen niet klagen. Wij hebben goede auto’s, laatst hebben we zelfs personeelsleden bijgekregen. Ik ben daar trots op. De top van de federale politie weet dat wij keihard werken, zoals al onze collega’s. Als ik een mail stuur, word ik gesteund – maar goed ook, want anders breek ik het kot af. (lacht)

“Maar de Cel Vermiste Personen, dat is niet Alain Remue. Hier werken zeventien fantastische mensen. Sowieso ben ik hier binnen een paar jaar weg. Ik ben 59; op basis van mijn aantal dienstjaren had ik al met pensioen kunnen zijn. Het is goed te weten dat de winkel ook zonder mij zal blijven draaien. Je kunt over alles zagen en klagen, maar vergeleken met de reden van ons werk is dat ­peanuts. Wij maken soms het verschil tussen leven en dood.”