Direct naar artikelinhoud
PortretKirk Douglas

Kirk Douglas (1916-2020): de zoon van de voddenman die Spartacus werd

Kirk Douglas geflankeerd door zoon Michael Douglas en schoondochter Catherine Zeta-Jones.Beeld Chris Pizzello/Invision/AP

Issur Danielovitch is niet meer. De Russisch-Joodse migrantenzoon uit Amsterdam, New York, stierf woensdag op 103-jarige leeftijd, uitgeleid onder zijn artiestennaam Kirk Douglas.

Geboren op 9 december 1916, opgegroeid in het armste gezin van een toch al arme straat. Vader Herschel, voorheen paardenhandelaar in Wit-Rusland, werkte na de oversteek in Amerika als voddenman, onder zijn nieuwe naam Harry Demsky.

Zes dochters kreeg hij, en die ene zoon. Deze was niet enkel sterker en slimmer dan zijn leeftijdsgenootjes, maar ook virieler, getuige de memoires van Douglas. Die turfde zijn vele (beroemde) veroveringen in zijn even onbescheiden als amusante autobiografie The Ragman’s Son, een bestseller uit 1988. Te beginnen bij zijn lerares Engels, die haar pupil aanspoorde zijn acteursdroom na te jagen; Issur speelde als kind eens schoenmaker in De elven en de schoenmaker van Grimm. Het applaus beviel.

Izzy (zijn roepnaam) was talentvol worstelaar op zijn high school, verdiende zo een beurs en kreeg als ambitieus student veelvuldig te maken met antisemitisme. Dat hij er níet Joods uitzag, die opmerking viel hem altijd weer ten deel, noteerde Douglas in zijn memoires. En nooit wist hij hoe te reageren.

Dat (Joodse) acteurs zichzelf opnieuw uitvonden op weg naar faam was iets normaals. Izzy’s klasgenote aan de New Yorkse theateracademie, Betty Joan Perske, noemde zich voortaan Lauren Bacall. En Izzy, op zijn beurt, koos voor Kirk Douglas. Dat klonk Schots, voldoende Angelsaksisch. Kort voor hij werd opgeroepen voor de Tweede Wereldoorlog werd de naamsverandering officieel. 

Kirk Douglas in Spartacus, 1960.Beeld Photo News

Van slapjanus naar ‘tough guy’

Terug in Amerika hielp Bacall – inmiddels doorgebroken – haar oude vriend aan een eerste filmauditie, die direct leidde tot een substantiële rol in The Strange Loves of Martha Ivers (1946). Kirk viel op: prominente jukbeenderen, neus waar je een liniaal langs kon leggen, die kindeuk. Al was de debutant zelf ontevreden: men castte hem als drankzuchtige slapjanus, niet als held. Vastbesloten zijn prille Hollywood-imago om te vormen, sloeg Douglas een lucratief studioaanbod af, om in te zetten op een rol als geharde bokser in een kleinschalige productie Champion, een onverwachte hit in 1949. De acteur trok bij de auditie direct zijn T-shirt uit, als bewijs voor zijn fysieke geschiktheid voor de rol van tough guy. Het leverde hem een eerste Oscar-nominatie op, vlot gevolgd door een tweede (The Bad and the Beautiful, 1952) en derde, voor zijn vertolking als Vincent van Gogh in Lust for Life (1956).

Terwijl jongere acteurs als Marlon Brando en James Dean de gangbare acteerstijl in de jaren 50 vernieuwden en verfijnden, legde Douglas het er meer dik bovenop. Hij was nooit de beste acteur van zijn tijd, maar speelde memorabele rollen als de film aansloot bij zijn nadrukkelijke, soms overgeconcentreerde stijl. Zoals zijn getergde Franse officier in Stanley Kubricks antiheroïsche oorlogsdrama Paths of Glory (1957). Een man van graniet, die zonder zijn ogen te knipperen door de loopgraaf draaft terwijl het bommen regent, maar er niet in slaagt drie voor het vuurpeloton geplaatste manschappen te beschermen.

Douglas was eigengereid. Hij initieerde films, bemoeide zich met het productieproces, nam risico’s. In een tijd waarin acteurs nog beschouwd werden als studio-eigendom, richtte hij zijn eigen productiebedrijf op. Zo tilde hij, naast Paths of Glory en het spektakel The Vikings (1958), ook die onomstotelijke klassieker in zijn negentig films rijke oeuvre van de grond: Spartacus, over de Romeinse slaaf die in opstand kwam. Al na een week filmen ontsloeg hoofdrolspeler en coproducent Douglas veteraanregisseur Anthony Mann, om de in Hollywood nauwelijks bekende Kubrick naar voren te schuiven. 

Douglas beschouwde de film als zijn eigendom, reed op de set te paard in op Kubrick, die zonder overleg een scène had geschrapt. Als hij een beetje nederiger wordt, verklaarde Douglas, kán Kubrick een groot regisseur worden. Ze zouden nooit meer samenwerken.

Spartacus schreef ook op politiek vlak filmgeschiedenis. De kolossale bioscoophit uit 1960 markeerde het einde van de fameuze zwarte lijst van de geëxcommuniceerde scenaristen die enkel nog onder schuilnaam konden werken, als gevolg van de communistenjacht onder senator McCarthy. Dankzij persoonlijke bemoeienis van Douglas werd sterscenarist Dalton Trumbo in ere hersteld, mét credit op de aftiteling van Spartacus.

Kirk Douglas en Woody Strode in Spartacus, 1960.Beeld Photo News

Geen vrijwillig pensioen

Douglas regisseerde zelf twee films: de westerns Scalaweg (1973) en het betere Posse (1975). Die flirt met het regievak viel samen met de grootste ontgoocheling uit zijn carrière. Niet hij, maar Jack Nicholson mocht opruier McMurphy spelen in de verfilming van One Flew over the Cuckoo’s Nest (1975). Kirk, die de rol in de jaren 60 op Broadway gestalte gaf, schonk de rechten op het boek van Ken Kesey aan zoon Michael, die er prompt een Oscar mee won, als producent. De studio vond vader Douglas echter te oud voor de hoofdrol. Ook vier decennia later zou Kirk zijn zoon er nog op aanspreken; hoe kón hij?

Kirk Douglas, in 1957.Beeld Photo News

Halverwege de jaren 80 wierp zeventiger Douglas zijn status als harde man nog eens in reprise, samen met kompaan Burt Lancaster in de actiekomedie Tough Guys, over twee herintredende oud-criminelen. Inmiddels regeerde Michael over Hollywood. Die paste beter bij de tijd: nog wel macho en voorzien van Douglas-kindeuk, maar ook zachter en minder onverbiddelijk dan zijn vader. Vrijwillig met pensioen gaan kwam nooit in diens hoofd op. Een helikoptercrash (1993) beschadigde Kirks rug, een hersenbloeding (1996) zijn spraakvermogen, maar intensieve spraaktherapie maakte hem weer verstaanbaar, en hij zette voort: als oudbokser in Diamonds (2000), als stervende Hollywood-regisseur in Illusion (2004). Afgrijselijk slechte films, maar toch: films.

Ook was er It Runs in the Family, een weeïg en larmoyant maar binnen de Douglas-dynastie toch opmerkelijk melodrama uit 2003. Met naast pater familias Kirk ook diens ex-vrouw Diana Dilla, die hem in haar na de scheiding gepubliceerde memoires nog omschreef als ‘seksverslaafd roofdier’. En behalve met zoon Michael ook met kleinzoon Cameron, die momenteel een straf uitzit wegens drugsvergrijpen. Privé was er vaker drugsleed: vierde zoon Eric, uit zijn tweede huwelijk, overleed aan een overdosis in 2004. Het was niet makkelijk om zijn zoon te zijn, redeneerde de ster in een van zijn memoires. Zijn kinderen waren geboren in weelde, gewend aan luxe. Eigenlijk kon je het leven maar beter beginnen als zoon van de voddenman, vond Kirk. Dan móest je wel opklimmen.

Op zaterdag 8 februari wordt Paths of Glory uitgezonden op CAZ (22u40).