Direct naar artikelinhoud
Reportage

‘Met vijf specialisten zaten we elkaar aan te kijken: wat gebeurt hier?’

Dokters aan het werk in het Elisabeth TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg.Beeld ETZ - Afdeling Fotografie en Film - Maria van der Heyden

In Nederland is de nood op de afdelingen intensieve zorg nog nijpender dan bij ons. Wij mochten een dag meekijken op de intensive care van het Elisabeth TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg, even over de grens. Dokters staan er voor immens zware keuzes. ‘De beslissing om iets niet te doen, kun je maar één keer nemen.’

In hun blauwe plastic schorten, maskers, spatbrillen en mutsjes staan vier artsen en verpleegkundigen klaar op de afdeling intensieve zorg. Ze zijn alert. Voor hen ligt een man op zijn bed. Hij heeft het groene zuurstofkapje even van zijn mond gehaald. Zijn bewegingen zijn traag.

“Ik ben heel bang”, zegt de man.

“Dat begrijpen we goed”, zegt de verpleegkundige, terwijl ze hem vanachter een masker aankijkt. Iedereen in de kamer voelt hoe moeilijk dit moment is.

De man zoekt oogcontact. Over een paar minuten zal hij worden beademd en niemand kan zeggen of hij na een paar weken nog wakker zal worden. Gisteren heeft hij zijn familieleden gezien.

Als dit misgaat, moet de man handmatig worden beademd. En dan staat iedereen straks midden in een viruswolk. Door het raam kijkt een vijfde verpleegkundige toe.

“We gaan u rustig laten slapen”, zegt de anesthesist tegen de patiënt. “En we houden u in slaap zolang het nodig is.” Hij straalt zekerheid uit. Hij is inmiddels achter het hoofd van de patiënt gaan staan en kan hem niet meer aankijken. Geconcentreerd houdt hij een ballon met zuiver zuurstof stevig op zijn mond gedrukt. Minutenlang staat hij daar.

Even is het stil in de kamer, iedereen kijkt naar de patiënt. En naar de computers die bijna alles van hem weten. Zijn zuurstof, zijn hartritme, zijn waarden.

Nog één keer spreekt de specialist alle procedures door. Hij weet dat iedereen ze kent, maar hij wil geen enkel misverstand. Dit gaat om het leven van zijn patiënt. Dan begint het. Door een slangetje spuit de verpleegkundige achter elkaar van alles in het bloed: slaapmiddelen, ketamine, spierverslappers. De beademing wordt losgekoppeld, metertjes beginnen te piepen. De anesthesist pakt het hoofd vast, en brengt de beademingsbuis met een draaiende beweging in de keel.

En dan is het klaar. Het gezicht van de patiënt verliest zijn uitdrukking. Rustig ademend ligt hij aan de machine. Zoals bijna iedereen hier op de intensive care.

Opnieuw is er iemand toegevoegd aan de lange lijst van inmiddels 27 mensen die hier elk op hun eigen kamer door machines worden geleefd.

Nachtdienst

Dit is het hart van de afdeling intensieve zorg van het Elisabeth TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg. Hier liggen de zwaarste patiënten van wie de artsen denken dat redding mogelijk is. Het ziekenhuis ligt in een van de eerste besmettingshaarden van het coronavirus in Nederland. We mochten een dag meelopen op de intensive care. Het ziekenhuis wil open zijn, laten zien wat er gebeurt. Wel wordt afgesproken dat de privacy van patiënten en hun families wordt beschermd.

Het is 7.57 uur in de ochtend als Desiree Burger (53), gekleed in witte artsenjas, op de gang een verpleegkundige uit de nachtdienst tegenkomt. “We hebben veel slechte patiënten die allemaal achteruit kachelen”, waarschuwt die. “En we liggen nu al bijna vol.”

Desiree Burger, dokter op intensive care. ‘Hoe krapper de middelen worden, hoe kritischer we zullen zijn. Maar als je nog een oplossing ziet, is het heel erg moeilijk om die niet aan te grijpen.’Beeld ETZ - Afdeling Fotografie en Film - Maria van der Heyden

Burger is zowel intensivist als chirurg. Ze is een vrouw die helder denkt en snel beslissingen neemt. Dat ze voor de intensive care koos, komt doordat ze van twee dingen houdt: ingewikkelde problemen oplossen én handelen.

Met deze coronacrisis heeft ze zich één ding voorgenomen, zegt ze: “Ik haast me niet, want ik heb haast.”

Toch zucht ze even, onhoorbaar. Nu gaat het erop aankomen. “De dreiging hangt al weken in de lucht”, zegt ze. “We kunnen geen patiënten meer naar buiten sturen, want daar begint het ook vol te lopen. En we hebben geen idee waar het eindigt.”

Even later zitten ze met zijn allen in de Oval Office, de kamer waar alle patiënten worden besproken. De nachtdienst draagt over.

Op een whiteboard staan plusjes achter de namen van de patiënten die corona hebben. In hoog tempo vliegt alle informatie over tafel. Veel patiënten hebben naast corona nog meer problemen: longemfyseem, auto-immuunziekten, trombose, reuma, hartritmestoornissen, hoge bloeddruk. Op drie van de vier afdelingen intensive care liggen inmiddels coronapatiënten. De vierde ic is nog ‘schoon’.

“Vanochtend vroeg hebben we een vrouw van 130 kilo opgenomen”, zegt de intensivist. “Ze kon geen twee woorden meer achter elkaar praten. We hebben haar meteen geïntubeerd.”

De anesthesist begint over het buddy-systeem dat ze hebben bedacht: iedereen houdt één iemand in het bijzonder in de gaten. “Laten we elkaar alsjeblieft aanspreken”, zegt hij. “Gisteren vergat ik bij één patiënt een spatbril over mijn bril heen te zetten en stond ik onbeschermd op de intensive care.”

“We moeten ons ook gaan bezinnen over de hoeveelheid infuuspompen die we nog hebben”, zegt Burger.

Een goede dokter is een dokter die op zijn grenzen let, vinden ze in dit ziekenhuis. Daarom is er bij elke overdracht een psycholoog aanwezig. “Ik vind wel dat het er een beetje inhakt”, zegt intensivist Anne Rutten. Ze heeft de afgelopen dagen tal van moeilijke beslissingen moeten nemen. “Doe mij maar even ic-4 vandaag.”

Op zaal

Ze bespreken het feit dat er ineens zoveel ‘nieuwe’ artsen en specialisten op intensieve zorg rondlopen. Allerlei artsen hebben zich aangemeld: een gynaecoloog, een allergoloog, een plastisch chirurg, een chirurg, een huisarts in opleiding. “Die jongen heeft gewoon gezegd: mijn oude ziekenhuis is in nood, ik ga daar helpen”, vertelt Burger later. “Fantastisch toch?” Sommigen hebben al jaren niet meer ‘op zaal’ gestaan. “Maar we geven ze supervisie. En het klinkt raar, maar eigenlijk lijken alle Covid-19-patiënten best wel op elkaar. Het valt te leren.”

In de deuropening verschijnt een arts. “Hoe zit het met dat auto-ongeluk van vannacht?”, vraagt hij. “Ik heb niemand meer gezien?”

Het is heel even stil. “Vannacht is er iemand overleden op ok”, zegt een van de artsen.

“Wij praten soms heel snel en duidelijk over patiënten”, zal Burger meermaals zeggen. “Dat bedoelen we niet slecht of verkeerd, ik hoop dat je dat begrijpt. Dat is onze manier van praten.”

Het medisch personeel zet alle zeilen bij. ‘Er is echt niemand hier die er de kantjes van afloopt.’Beeld ETZ - Afdeling Fotografie en Film - Maria van der Heyden

De telefoon. Voor de zoveelste keer die ochtend. Aan de lijn is een arts die zich zorgen maakt over een vrouw op de verpleegafdeling. Of Burger even kan komen kijken, de vrouw moet misschien naar intensieve zorg. Niet veel later staat ze er al.

“Dag mevrouw, ik ben dokter Burger”, zegt ze.

De vrouw kijkt dodelijk vermoeid. Elke beweging kost grote moeite. Snel ademend – zo’n veertig keer per minuut – vertelt ze haar ziektegeschiedenis. Ze blijkt al meer dan drie weken ziek.

“U moet ook heel hard werken hè?” zegt Burger tegen haar – dokterstaal voor het gevecht om adem dat de vrouw al wekenlang voert.

“Nee hoor”, zegt de patiënt. “Ik ben huisvrouw.” 

Iedereen in de kamer lacht, zelfs de patiënt. Toch nog een beetje lucht.

“Deze mevrouw zit wel op het randje”, zal Burger even later zeggen. “Ik laat een foto van de longen maken.”

De afgelopen weken is een handvol mensen voor of tijdens binnenkomst bij de spoeddienst overleden aan corona, vertelt arts Sietske Folkersma van de spoedafdeling. Het waren eigenlijk mensen die thuis zouden blijven, zegt ze. “Maar in paniek had de familie 112 gebeld, omdat iemand bijna stikte.”

Burger: “Dat laatste stuk van Covid kan echt heel snel gaan.”

Folkersma: “Als het op een brancard in de ambulance gebeurt, dan kun je bijna niks meer.”

“Je kunt misschien zeggen dat we gewend zijn hiermee om te gaan”, zegt Folkersma. “Maar als iemand zo acuut sterft, dan is dat ook voor ons moeilijk.”

Ook op de verpleegafdeling moeten ze wel drie keer per dag naar het mortuarium, zegt een verpleegkundige.

Burger vertelt dat het overlijden op intensieve zorg er anders aan toegaat. “Daar zie je het aankomen”, zegt ze. “Op een bepaald moment zie je dat het lichaam het steeds slechter doet. Als niets meer helpt, dan kun je als team in alle rust soms de beslissing nemen dat behandeling niet zinvol meer is. Uiteindelijk haal je iemand dan van de beademing af, in het bijzijn van zijn familie, zodat hij het laatste stuk van zijn leven zonder die buis in zijn keel kan liggen.”

“Zodat hij eindelijk weer mens wordt”, zegt ze.

Op de computer kijkt Burger naar de röntgenfoto van de longen van de vrouw. Voor artsen is dit inmiddels een van de beste indicatoren voor corona. Ze herkennen zo’n longfoto uit duizenden, want ze laten vrijwel allemaal vergelijkbare beelden zien: longen met een witte waas, met witte haarden, of met een bijna volledig witte onderkant.

De foto van de vrouw zit in de laatste categorie. “Jezus”, zegt Burger. “Ik denk dat ze over een halve dag bij ons ligt.”

Ademnood

In de nacht van 20 op 21 maart werd de coronacrisis voor het ziekenhuis ineens in volle omvang duidelijk. Het was intensivist Dharmanand Ramnarain die er die nacht in zijn eentje voorstond op intensive care.

In de koffiekamer vertelt hij wat hem overkwam. “Vanaf halftwaalf ’s nachts, dacht ik: het moet nu rustiger worden, anders ga ik dit niet trekken”, zegt Ramnarain. “Maar de coronapatiënten met ademnood bleven maar komen voor de ic. Ik blééf maar intuberen. Ik twijfelde of ik mijn achterwacht zou bellen. Ik dacht: dit zal toch wel een keer stoppen?

“Het was zo erg. Op de afdelingen zagen ze steeds meer patiënten achteruitgaan. Verpleegkundigen waren aan het huilen; ze hadden er geen controle meer over. Toen ik om drie uur ’s nachts merkte aan mezelf dat ik kleine foutjes begon te maken, heb ik alle specialisten gebeld die ik kon bellen. Twee artsen van de spoedafdeling, de anesthesist, twee intensivisten. Iedereen kwam. Ook de verpleegkundigen.”

Die nacht legden ze met vereende krachten elf of twaalf nieuwe patiënten aan de beademing. “Met vijf specialisten zaten we elkaar aan te kijken: wat gebeurt hier?”

Daarna besloot het ziekenhuis ook ’s nachts op te schalen, zegt Ramnarain. Sindsdien werken er permanent drie man in de nacht op intensieve zorg.

Lichaam

“Oké”, zegt Burger. “Ik ga weer in de kleren.”

Routineus trekt ze alles aan: schort, ‘snoetje’, muts, handschoenen – in die volgorde. Dan stapt ze binnen op de intensive care bij een man. Hij ligt er bijna vredig bij. Overal steken draden en slangen uit.

Aan zijn bed staat Willem, de ic-verpleegkundige. Als een terriër bewaakt hij het leven van zijn patiënt. Niets ontsnapt aan zijn aandacht. Hij kent het ritme van zijn hart, zijn bloeddruk, zijn ademvolume, zijn urineproductie, zijn natriumgehalte.

De man in het bed is misschien een opa, een vader, een echtgenoot. Tegelijkertijd is het vooral ook een lichaam dat daar ligt. Een machine, die door Willem telkens op kleine onderdelen wordt bijgestuurd, zodat alles zo goed mogelijk blijft draaien. Willem bedient de spuiten, de pompen, de apparaten.

Terwijl Burger hem onderzoekt, krijgt de man hartritmestoornissen. “Doe er maar wat magnesium bij”, zegt ze.

Ze kijkt op de monitor. Het hart trekt weer bij.

“Af en toe wordt hij wakker”, zegt Willem. “Dan kijkt hij een beetje om zich heen. En dan valt hij weer in slaap.” Burger vertelt dat ze de verdoving elke dag heel kort even stoppen, om de spieren te stimuleren. Voor als hij straks echt ontwaakt.

Ze gooit haar spullen weer uit. In de kamer van de man propt ze alles in een vuilnisbak. Of ze niet bang is dat ze zelf besmet raakt? “Jawel”, zegt ze tamelijk laconiek. “Want ik ben niet helemaal gezond. Sinds twee jaar heb ik een vorm van reuma. Ik kan ermee werken, maar ik maak me wel zorgen.”

Niettemin werkt ze zonder aarzelen door. Later zal ze zeggen dat ze is geraakt door de motivatie van al haar collega’s van de ic. “Er is echt niemand hier,” zegt ze, “die er de kantjes van afloopt. Dat is lekker werken.”

Burger loopt de eenpersoonskamer uit. Langs haar rijden verpleegkundigen met een bed. Daarop ligt een patiënt onder een laken, aan zijn beademingsapparaat.

Dit is de grote verhuizing waar Burger en haar collega’s al dagen over nadenken. Vandaag is de eerste dag dat het ziekenhuis bedden ‘opschaalt’: ook de recovery, de uitslaapkamer van de operatiekamers, wordt vanaf nu gebruikt als ic. Want ook daar kan worden beademd.

Drie aan drie liggen ze. Allemaal in diepe slaap. Kalm ogen ze, te midden van de heen en weer lopende artsen en verpleegkundigen. Morgen kunnen er nog zes bij. En dan nog eens zes.

Op een paar gaten na is alles dan vol.

Afscheid

Geëmotioneerd staat intensivist Anne Rutten in haar artsenkamer. Op haar kast hangt een woud van bedankkaarten. Al jaren is ze bezig om extra goed op familieleden te letten als ze patiënten behandelt. “Je kunt heel technisch naar patiënten kijken”, zegt ze. “Maar bij elke patiënt realiseer ik me: dit is ook een kind van iemand. Of een moeder. Of een vader. Of een geliefde”, zegt ze.

En nu is het bezoekuur hier gereduceerd tot een halfuur per dag. Voor één persoon, op vaste tijden.

“Ik heb mensen vlak voor ze aan de beademing gingen, afscheid moeten laten nemen via FaceTime”, vertelt Rutten. “Soms realiseren de familieleden zich niet wat er gebeurt. Dan zeggen ze: oh, waar moet ik je straks ophalen? En waar kan ik je kleren laten? Heel lief. Maar ik moet dan zeggen: nee, het is nu echt tijd om te zeggen dat je van elkaar houdt.”

Ze stimuleert de artsen en verpleegkundigen om van elke patiënt een dagboekje bij te houden, zodat die later kan achterhalen wat er is gebeurd. Zodat hij of zij alles misschien beter kan verwerken.

Alleen als de patiënt gaat overlijden, mogen er drie mensen bij. “Mijn eigen ouders hebben vier kinderen”, zegt Rutten. “Als één van hen daar zou liggen, wie zou er dan mogen komen? Als mens zeg je dan toch: kom maar langs?” Ze voert stille gevechten hierover met het infectiepreventieteam. “Eigenlijk zitten we in een soort oorlogssituatie”, zegt ze. “Normaal ben ik zelf de baas, maar nu zit ik in een soort militaire structuur. Ik mag niet zelf beslissen dat het anders moet.”

Ze praat over de moeilijke beslissingen die ze in de toekomst mogelijk moet nemen.

Fuik

Zo hebben ze een coronapatiënt die bijna nergens op reageert. Een non-responder. Buikligging, rugligging, wat ze ook doen, niets heeft effect. “Dit is een leven dat in een fuik is gelopen”, zegt Rutten. “Iemand die niet kan bestaan zonder de ic. Maar ook iemand die met de ic eigenlijk geen leven meer heeft.”

“Ik heb”, zegt Rutten, “nu nog het idee dat we reële keuzes kunnen maken. Maar ik ben bang voor het moment dat ik beslissingen moet nemen waar ik niet achter zou staan. Ik zou daar heel lang last van hebben.”

“De beslissing om iets niet te doen, kun je maar één keer maken”, zegt Burger later in de koffiekamer. “Hoe krapper de middelen worden, hoe kritischer we zullen zijn. Maar als je nog een oplossing ziet, is het heel erg moeilijk om die niet aan te grijpen. Aan de andere kant hebben we nu al een paar mensen aan de beademing gelegd van wie je je kunt afvragen: was het dit waard?”

Intensivist Gerarda van der Nat: “Dat weet je alleen maar achteraf. Soms kom je mensen tegen voor wie je drie weken lang keihard hebt gewerkt, en die zeggen na een half jaar: mijn leven is zo verslechterd, het had niet gehoeven. Anderen zijn juist dankbaar.”

Vonnis

“Mag ik even met je sparren?” fluistert intensivist Ramnarain tegen Burger.

Meteen staat ze op. Ramnarain neemt haar mee naar zijn kamer om een lastig geval te bespreken. Hij vertelt over het telefoontje van een arts-assistent op de spoedafdeling over een patiënt met meerdere ernstige gezondheidsproblemen die in ademnood aan het raken is. Hij is gevraagd te komen.

“Ik vind het eigenlijk een brug te ver om deze patiënt op te nemen op de ic”, zegt hij. “Normaal zou je misschien zeggen: ik waag een poging.”

Samen bespreken ze de patiënt. “Ik ben het met je eens”, zegt Burger uiteindelijk. “We weten dat iedereen 40 procent achteruitgaat op de ic.”

“Goed”, zegt Ramnarain. “Ik ga het de patiënt uitleggen.”

“Veel patiënten die ons zien aankomen,” zegt Burger, “denken: ‘O jee, daar is de ic-dokter. Daar komt mijn vonnis.’”

Avondploeg

Aan het einde van de dag dragen ze hun patiënten over aan de avondploeg. Sinds het begin van de coronacrisis is er nog geen enkele patiënt van hun ic-afdeling af, al komt dat ook doordat ze de ‘lichtere’ gevallen hebben verplaatst naar andere ziekenhuizen in het noorden van het land. 

Maar vandaag is er dan toch een eerste lichtpuntje. Héél misschien mag een van hun oudste patiënten gaan ontwaken.

In de artsenkamer klinkt een heel klein voorzichtig applaus.

In dit artikel zijn enkele details van patiënten om privacyredenen gewijzigd.