Direct naar artikelinhoud
Voor u uitgelegdKunst

De psyche van Vincent van Gogh ontrafeld: ‘Een heel kwetsbare man die snel gekrenkt was’

Zelfportret.Beeld © PicturesNow / UIG

Dat Vincent van Gogh psychische problemen had lijdt geen twijfel; hij kon die zelf prachtig beschrijven. Maar waaraan leed hij precies? En is dat nu nog te achterhalen?

Over de geestestoestand van Vincent van Gogh (1853-’90) zijn al heel wat artikelen geschreven. De man die zijn oor afsneed toen Paul Gauguin dreigde bij hem te vertrekken omdat hij het grillige ­karakter van zijn collega niet langer kon verdragen, zou lijden aan schizofrenie, porfyrie (een zeldzame stofwisselingsziekte) of een koolmonoxidevergiftiging. Het eerste ligt niet voor de hand, zegt emeritus hoogleraar psychiatrie Willem Nolen (universiteit van Groningen) die samen met drie collega’s uitgebreid onderzoek naar hem deed. En de andere twee diagnoses kunnen ze op basis van hun onderzoek zelfs ­uitsluiten.

Wat Van Goghs fysieke conditie betreft: in zijn medische dossiers staat dat hij aan epilepsie leed. Als dat al klopt, was dat focale epilepsie, denkt Nolen: aanvallen in de vorm van angst, wanen en hallucinaties die mogelijk veroorzaakt werden door een hersenbeschadiging door zijn fysiek en mentaal uitputtende levensstijl. 

Er zijn toch ook aanwijzingen voor verslaving aan drugs en medicatie?

Willem Nolen: “Ja. Van Gogh was verslaafd aan alcohol, waaronder absint. In absint komt thujon voor, een hallucinogene stof. In zijn tijd was de concentratie daarvan in absint dermate laag, dat je daar geen hallucinaties van kreeg, ook niet als je er heel veel van dronk. Absint bevatte wel zo’n 70 procent alcohol. Hij had gewoon een fors alcoholprobleem, en dat wist hij zelf ook. Van Gogh schreef daarover: ‘Als de storm van binnen te hevig dreunt, dan drink ik een glas te veel om me te verdoven. Dat is dwaas zijn, vergeleken bij wat je zou moeten doen.’”

Wat is jullie conclusie, waar leed hij wél aan?

“Van Gogh leed aan verschillende psychische stoornissen tegelijk. Waarschijnlijk had hij zowel een borderline persoonlijkheidsstoornis als een bipolaire stoornis. Zijn al­coholverslaving en ondervoeding maakten dat er niet beter op. Toen hij na het afsnijden van zijn oor in het ziekenhuis moest blijven, heeft hij twee kortdurende psychoses doorgemaakt, waarschijnlijk alco­holonttrekkingsdelieren, omdat hij daar niet kon drinken. Daarna maakte hij weer diverse depressies door en schoot hij zichzelf uiteindelijk in de borst, een verwonding waaraan hij enkele dagen later overleed.”

Zelfportret.Beeld © Buyenlarge / UIG

Nolen en zijn collega’s hebben drie kunsthistorici geïnterviewd die de correspondentie van Van Gogh en zijn bewaarde medische documentatie goed kennen. Allereerst zijn vijf onderdelen van de zogenoemde SCID gebruikt, een semi-gestructureerd interview voor de classificatie van psychische stoornissen, waarbij alle mogelijke psychische symptomen werden uitgevraagd. Daarnaast is op basis van vier persoonlijkheidsvragenlijsten een overzicht gemaakt van mogelijke kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen. Denk aan emotionele labiliteit, vijandigheid, depressiviteit, impulsi­viteit en risicovol gedrag.

Twee onafhankelijke deskundigen hebben vervolgens – zonder te weten wie de patiënt was – de antwoorden gewogen en gescoord. Ook zijn de drie kunsthistorici bevraagd over neurologische en psychiatrische klachten die een verband zouden kunnen laten zien met epilepsie, een aandoening waarop ook de brieven en ­andere documenten zijn ­gescreend.

Nolen: “Zelf heb ik ook alle brieven doorgelezen en gescreend op psychische klachten. Van Gogh beschrijft zijn geestesgesteldheid heel mooi, bijvoorbeeld: ‘Ik heb dezen laatsten tijd juist hard gewerkt, ik geloof in verband met andere agitatie zelfs me overwerkt. Tenminste, ik ben triest gestemd en een en ander heeft mij dermate aangegrepen dat ik vele dagen heb dat ik betrekkelijk machteloos ben. Ik kan niet eten en ik kan niet slapen, dat wil zeggen te weinig, en daar wordt men slap van.’ Dit ­citaat wijst op manische depressiviteit.”

Kun je postuum wel psychiatrisch onderzoek doen, dus zonder dat je de patiënt hebt gezien?

“Dat is inderdaad een punt, maar het kan als je voldoende gegevens en ­documentatie hebt, al krijg je nooit absolute zekerheid. Dit speelt in de psychiatrie trouwens ook bij levende mensen. Je moet altijd een slag om de arm houden. Je kunt niet, zoals in de somatische geneeskunde, een röntgenfoto maken waarop je kunt zien of iemand bijvoorbeeld iets ­gebroken heeft.

“Het gaat in de psychiatrie ook niet alleen om de classificatie, maar om de persoon als geheel: de omstandigheden waarin hij leefde, de hele context. Kijk je zo naar Vincent van Gogh, dan zie je een man die zijn hele leven heeft geworsteld met ­allerlei psychische problemen, die onder druk stond omdat hij altijd geldproblemen had, die op de pof leefde van het geld dat zijn broer hem opstuurde. Die nauwelijks een schilderij heeft verkocht tijdens zijn leven, hoe succesvol en beroemd hij ook na zijn dood geworden is. Een heel kwetsbare man die emotioneel, impulsief en snel gekrenkt was. Die een turbulent liefdesleven had en aan zelfkastijding deed: hij sloeg zichzelf met een knuppel.”

Jullie zeggen in het onderzoek ook dat Van Gogh een intelligente man was met een enorme wilskracht, veerkracht en doorzettingsvermogen.

“Hij bleef actief, hij bleef schilderen. Alleen niet in zijn meest depressieve perioden. Maar uiteindelijk werkte hij zich daar ook weer uit door de kwast op te pakken. Schilderen had een therapeutische betekenis voor hem, beschrijft hij in verschillende brieven. Hij voelde zich daardoor ­beter.”