Politierechter noemt mondmaskerplicht ongrondwettelijk in opmerkelijke uitspraak, maar parket gaat nu in beroep

Het parket in Brussel gaat in beroep tegen het vonnis van de politierechter die het verplichten van een mondmasker ongrondwettelijk vond. ‘Wij delen die redenering niet. Wij gaan in beroep. En we zullen mensen zonder mondmasker blijven vervolgen’, laat het parket nu weten.

Dirk Coosemans

Het was een uitermate opmerkelijk vonnis: de politierechter van de 36ste kamer in Brussel sprak een man vrij die door agenten geverbaliseerd was omdat hij geen mondmasker droeg, nochtans een verplichting in het Brussels Gewest. ‘Het verplichten van een mondmasker, altijd en overal, is strijdig met de grondwet’, vond rechter Lionel Van Damme. Het parket is nu in beroep gegaan.

De betrokkene, een twintiger, bevond zich op 9 augustus aan de Slachthuizen in Anderlecht, de overdekte markt, een openbaar domein dus. Hij was er met zijn vader die marktkramer is en droeg geen masker. De politie verbaliseerde hem.

Maar de man vocht zijn boete aan voor de rechter en die gaf hem gelijk. De rechter oordeelde dat het overal en altijd verplichten van een mondmasker buitenproportioneel is en in tegenspraak met het universeel recht op vrijheid van beweging. Bovendien is de mondmaskerplicht een plicht die per wet geregeld zou moeten worden en niet per ministerieel besluit, en daarom is ze ongrondwettelijk, oordeelde de rechter nog in zijn vonnis.

Er moet – volgens de rechter – dus eerst een wet gestemd worden over de mondmaskerplicht. Die wet zou bovendien fijnmazig moeten zijn zodat mondmaskers alleen noodzakelijk geacht worden in drukke zones. ‘Het mondmasker kan nuttig zijn om de pandemie tegen te gaan. Maar er is een verschil of je alleen op straat loopt of met velen. Deze verschillen bedekken met een algemene verplichtende regel is een inbreuk op de principes van de gelijkheid en de niet-discriminatie’, staat er nog letterlijk.

‘Dit is verstrekkend’, reageerde Helene Alexandris, de advocate van de gedagvaarde. ‘Het is het eerste vonnis dat zo ver gaat dat het de mondmaskerplicht toetst aan de grondwet. Het is mogelijk dat andere rechters zich hierop nu ook gaan baseren’, klinkt het.

Beperking bewegingsvrijheid

De mondmaskerplicht was op het moment waarop de man geverbaliseerd werd, ingevoerd door het ministerieel besluit van 30 juni 2020. Dat besluit had zich, net als de andere ministeriële besluiten over de coronamaatregelen, op de wet van 15 mei 2007 op de Civiele Veiligheid gebaseerd om een aantal verplichtingen en beperkingen in te voeren. Maar dat ministerieel besluit ging volgens de politierechtbank te ver. Artikel 182 van die wet voorziet immers dat de minister in gevaarsituaties de bewegingsvrijheid kan beperken, maar voorziet volgens de rechter niet dat de minister die bewegingsvrijheid kan verbinden aan bepaalde voorwaarden, zoals het dragen van een mondmasker.

Minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden (CD&V) meldde in een reactie dat ‘het ministerieel besluit, dat de rechtsgrond voor de handhaving van de coronamaatregelen is, overeind blijft’. Ook de arresten die de Raad van State de voorbije maanden velde, bevestigen volgens haar de rechtsgronden waarop de maatregelen in het ministerieel besluit steunen.

De zaak zal nu, door het beroep van het parket, opnieuw behandeld worden voor de correctionele rechtbank in Brussel.