Direct naar artikelinhoud
InterviewAuteur Sofie Lakmaker

‘Ik lig in de clinch met de genderkliniek, die verwacht dat je het één wilt, of het ander’

Sofie Lakmaker: ‘Ik lig in de clinch met de genderkliniek, die verwacht dat je het één wilt, of het ander. ik wil eerst een borstoperatie en dan zie ik wel weer.'Beeld Thomas Sweertvaegher

Ze wordt hét literaire talent van 2021 genoemd. De verwachtingen bij haar debuut De geschiedenis van mijn seksualiteit zijn dan ook hooggespannen. Tussendoor bakt Sofie Lakmaker (26) ook nog altijd gewoon pizza’s in een Amsterdamse pizzeria.

Zonder ooit een woord proza te hebben gepubliceerd, schudde ze de literaire wereld op met een verhaal in onze allereerste Sample’, schrijft uitgeverij Das Mag over de kersverse literaire nieuwkomer Sofie Lakmaker. Blijf vooral schrijven, luidde het. En dat deed ze. Lakmakers debuutroman gaat over haar jaren als kei-eigenwijze, bijzonder bijdehante puber die eerst profvoetballer wil worden maar dan toch voor het schrijven kiest, over haar leven als student, de seksuele zoektocht naar jongens en daarna al gauw naar meisjes en over de alsmaar terugkerende eenzaamheid. Ze schrijft niet alleen ontzettend grappig, ze is ook kritisch tegenover de wereld rondom haar en tegelijk verrassend openhartig.

BIO • geboren op 29 april 1994 in Amsterdam • behaalde in 2018 een bachelor in de filosofie • in 2018 stond haar verhaal ‘De geschiedenis van mijn seksualiteit’ in de talentenbundel van uitgeverij Das Mag • sinds 2019 columnist bij de Groene Amsterdammer en sinds 2020 bij LINDA.meiden • roman De geschiedenis van mijn seksualiteit is net uit

Lakmaker groeide op in hartje Amsterdam, in een links intellectueel nest. Haar moeder, Joosje Lakmaker, was een feministe en actief in de politiek. Ook zij schreef; ze werd bekend met een bejubelde biografie van haar Joodse grootvader. Sofie is enig kind van Joosje en Tom van der Meer, ze heeft een halfbroer uit een eerdere relatie van haar vader. In 2019 stierf haar moeder aan darmkanker.

Als we Lakmaker bellen, zit ze net een paar dagen met haar vader in een huisje in Limburg, vlak aan de grens met België. “Ik ben vanmorgen gaan hardlopen, mijn vader waarschuwde me dat ik moest oppassen dat ik niet de grens overstak. Er zou weleens een agent kunnen staan om me tegen te houden”, klinkt het lachend.

Ze heeft een paar dagen vakantie, vlak voor haar boekrelease. “Dat wisten we niet toen we het huisje een half jaar geleden boekten. Dat betekent dat mijn vader gaat wandelen en ik vooral binnen zit, achter de laptop. Hij had vermoedelijk op een gezelligere vakantie gerekend. Maar hij vergeeft me veel, dus dit waarschijnlijk ook wel weer.”

De verwachtingen van je uitgever zijn net zo hooggespannen als toen Lize Spit er debuteerde, schrijft het Algemeen Dagblad. Word je daar nerveus van?

“Ja, maar er zijn veel goede boeken die weinig aandacht krijgen, en veel slechte boeken die op enorme belangstelling kunnen rekenen. Ik voel dan ook geen druk dat de eisen die aan de kwaliteit worden gesteld groeien naarmate de aandacht voor het boek groeit.”

Ik las dat je schrijven eigenlijk ‘wel eng’ vond.

“Het is natuurlijk best eng om een boek uit te brengen, net daarom ben ik behoorlijk excited over wat er gaat komen. Maar de Limburgse lucht houdt me kalm, denk ik. En ik heb zo mijn rituelen om de spanning te bezweren. Om er een te noemen: ik draai altijd het nummer ‘Some Other Place’ van Arcade Fire en dan moet het volume steevast op veertien staan want dat is het rugnummer van Johan Cruijff.

“Nog een ritueel is mijn zandloper, zodat ik als ik schrijf niet naar de gewone tijd hoef te kijken. In Amsterdam heb je zo’n sjiekige meubelwinkel waar je van die grote zandlopers kunt kopen. Ik heb er een die een half uur loopt, maar er zijn er ook van anderhalf uur.”

Leg je jezelf door die zandloper een limiet op?

“Ik ben nogal van de korte sprint. Zo werkte ik meestal een uur aan het boek en moest ik de zandloper één keer omdraaien. Maar naarmate de deadline dichterbij kwam, vervaagde dat en schreef ik soms vier of vijf uur achter elkaar. De zandloper had niet veel nut meer maar het gaf toch rust dat-ie er was.”

Je hebt ‘op redelijk hoog niveau’ gevoetbald. Wat voor niveau is dat dan?

“Tot mijn zeventiende heb ik bij de jongens gevoetbald. Dat werd bij de selectieteams van de voetbalbond destijds aangeraden. Als meisje ontwikkelde je je tussen de jongens beter omdat die op een hoger niveau voetbalden en fysiek sterker waren. Ik heb dat dus lang gedaan maar ben rond mijn zeventiende overgestapt naar het vrouwenvoetbal, naar Buitenveldert, een club in Amsterdam die een klasse lager speelt dan de professionele competitie. Inmiddels had ik de ambitie om profvoetballer te worden al een beetje losgelaten.”

‘Anders dan bij het voetbal gelden bij het schrijven gelijke kansen en hoef ik niet altijd als tweede te eindigen.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Was schrijven naast voetbal de tweede optie?

“Mijn voetbalcarrière werd beïnvloed door de aanname dat ik een meisje was en daardoor nooit het niveau van de jongens zou halen. Met schrijven is dat niet zo, daar gelden gelijke kansen en hoef ik niet altijd als tweede te eindigen.”

Wat vind je van de vooroordelen over voetballende vrouwen?

“Het Nederlandse vrouwenelftal (Europees kampioen en vicewereldkampioen, red.) maakt furore en dat is goed, maar ik merk toch dat ik het lastig vind om met plezier naar vrouwenvoetbal te kijken omdat ik voorheen altijd in de kroeg naar voetbal keek en meer anticipeerde op de grappen die erover werden gemaakt dan dat ik van de wedstrijd genoot.

“De toon die mannen over voetballende vrouwen aanslaan heeft op ieder meisje een schadelijk effect, maar ik heb het me als kind misschien nog iets meer aangetrokken omdat ik me überhaupt meer jongen dan meisje voelde. Nog altijd, trouwens. Toen ik als kind van een jaar of zeven wedstrijden speelde en best wel goed was, is het meerdere keren voorgekomen dat de tegenpartij weigerde verder te voetballen tot ik zou erkennen dat ik géén meisje was. Vaak draaide het erop uit dat ik mijn broek moest laten zakken omdat ze het anders niet geloofden.”

Wanneer besloot je naar de genderpoli te gaan, zoals dat in Nederland heet?

“Ik ben er al een paar jaar mee bezig. Omdat ik me zeer zeker meer man dan vrouw voel, wil ik stap voor stap onderzoeken of ik me al dan niet zal laten opereren. Op het moment lig ik een beetje in de clinch met de genderpoli omdat ze, gek genoeg, op een heel binaire manier naar dit onderwerp kijken en verwachten dat je of het een, of het ander wilt. Terwijl ik het anders zie. Ik wil bijvoorbeeld eerst een borstoperatie en dan zie ik daarna wel weer of ik verder ga.

“Die onderzoekende houding kunnen ze niet waarderen dus hebben ze mijn verzoek om te worden geopereerd afgekeurd wegens een te groot risico op spijt. Je kunt het vergelijken met de inrichting van een huis, vind ik. Ik zou nooit in één klap de hele inboedel tegelijk aanschaffen. Dan koop ik liever eerst een tafel en van daaruit kijk ik wat er verder bij past.”

Ga je het ergens anders proberen, nu je afgewezen bent?

“Als ik een nieuwe aanvraag start bij dezelfde genderpoli moet ik weer van voor af aan beginnen. Aangezien de wachttijden best lang zijn, overweeg ik om het in Duitsland te proberen, waar je niet eerst een half jaar lang allerlei vragen moet beantwoorden van vreemden die er eigenlijk niet zo veel van afweten. Misschien kom ik wel naar België, ik hoor positieve verhalen over het UZ Gent.”

Terug naar het schrijven. Na de middelbare school wilde je een beroemde dichter worden. Waarom koos je dan voor een studie Russisch?

“Er bestond een goeie kans dat ik als wereldberoemde dichter nog niet direct van de grond zou komen, dus zocht ik een andere manier om geld te verdienen. Zo kwam ik op het idee om vertaler Russisch te worden. Ik las in die tijd schrijvers als Anton Tsjechov en Ivan Toergenjev en vond hun werk heel erg mooi. Daarom wilde ik de taal leren, in de Russische cultuur had ik niet echt interesse. De studie had een dimensie van topsport, dat vond ik er prettig aan. Als je heel hard werkt, boek je resultaat.

“Maar de manier waarop de docenten Russisch met de studenten omgingen, was minder. In mijn boek vergelijk ik het met een soort landmacht – er waren al heel weinig aanmeldingen en dan gingen die leerkrachten ook nog eens zo tekeer dat alleen de doorgewinterde types overbleven. In mijn tweede jaar heb ik het Russisch gelaten voor wat het was. Dat lag dan weer niet zozeer aan de professoren, maar eerder aan mij. Ik had andere verlangens, ik koos liever voor een richting waarin ik mijn blik kon verruimen. Zo heb ik eerst literatuurwetenschappen gevolgd, daarna ben ik filosofie gaan doen.”

En? Opende filosofie je wereld?

“In veel opzichten wel, maar als ik er nu op terugkijk, hou ik er ongeveer hetzelfde gevoel aan over als aan mijn middelbare school. Het ging er op beide plekken nogal elitair aan toe, met leerkrachten die ons vertelden hoe bijzonder en verheven iedereen in de klas wel was. Ik vraag me achteraf ook af waarom het in de lessen filosofie alleen maar over dooie witte heteroseksuele mannen moest gaan. Dat bewustzijn ontbreekt wel een beetje bij die studie.”

Wanneer heb je je ambities als dichter naar proza omgegooid?

“Daar hangt een verhaal aan vast, ik weet het nog precies. Ik was in Rusland, op studiereis in Kaliningrad. Het was waanzinnig koud, de gevoels­temperatuur lag rond min dertig. Omdat ik niet echt op die temperaturen gekleed was, weigerde ik nog langer met de groep mee naar buiten te gaan. Zo bleef ik in het hostel, met een boek van J.M. Coetzee, Portret van een jongeman, een autobiografisch werk over een jongen die graag een groot dichter wil worden maar daar niet helemaal in slaagt. Ik herkende er veel in en besefte dat we Coetzee vandaag de dag vooral kennen van zijn proza, niet van zijn gedichten. Waarop ik me afvroeg ik of ik het niet ook eens op die manier moest proberen.

“Ik was 19 of 20 en maakte met mezelf de afspraak dat ik elke avond een paar uur zou schrijven. Ik begon met dagboekachtige dingen, maar nam dat niet helemaal serieus omdat ik vond dat ik de kunst van het schrijven pas echt onder de knie had als ik fictie kon schrijven. Dat heeft me er heel lang van weerhouden om mijn schrijfsels te delen.

‘Waarom moet het in de lessen filosofie alleen maar over dooie witte heteroseksuele mannen gaan?’Beeld Thomas Sweertvaegher

“Tot ik me in 2017 aanmeldde voor het zomerkamp van uitgeverij Das Mag. Ik had een verhaal ingestuurd en werd geselecteerd. Tijdens zo’n kamp – de helft van de deelnemers was trouwens Vlaams – werk je tien dagen aan een kort verhaal en krijg je iedere dag feedback van iemand van de uitgeverij of van een schrijver. Een gekmakend proces, maar ik vond het zeker leerzaam, vooral omdat me werd gezegd dat ik moest ophouden te denken dat je alleen goed was als je fictie schreef. ‘Probeer eerst maar eens goed te worden in een autobiografische stijl’, was het advies. Vanaf dat moment ben ik dat dan maar gaan doen.”

Is daar je debuutroman uit voortgevloeid?

“Op dat kamp schreef ik het verhaal ‘The Black Giant’, over een voorbinddildo, en daar waren ze enthousiast over. Waarna ze me vroegen voor de Sampler, een bundel van de uitgever met korte verhalen. Het was de eerste keer dat ik een voor mijn doen langer verhaal schreef, maar het ging me goed af. Het heette ‘De geschiedenis van mijn seksualiteit’ en ging, zoals de titel doet vermoeden, over mijn liefdesleven. Op basis daarvan bood de uitgeverij me een contract voor een roman aan. Ik was gevleid, maar twijfelde eraan of ik iets te bieden had met de lengte van een boek.

“Ik heb er anderhalf jaar mee geworsteld, daarna lukte het wel en schreef ik het boek in een half jaar. Die worstelperiode had deels te maken met de dood van mijn moeder, een jaar nadat ik het contract tekende. Het was allemaal iets te onstuimig om me goed op het schrijven te kunnen concentreren.”

De Franse filosoof Michel Foucault schreef eerder het gelijknamige boek Geschiedenis van de seksualiteit. Is er een link tussen zijn filosofie en jouw boek?

“De titel van beide boeken doet vermoeden dat het veel over seks gaat, maar dat valt erg mee, zowel bij Foucault als in mijn boek. Ik vind Foucaults werk prikkelend omdat hij zich nooit waagt aan een positieve formulering, die ons vertelt hoe we zouden moeten leven. In plaats daarvan probeert hij te laten zien hoe het misgaat: waar sociaal onrecht ontstaat en hoe dat precies gebeurt.

“In mijn boek probeer ik op een meer persoonlijk niveau hetzelfde te doen. Ik teken de mislukkingen in mijn liefdesleven op, en die houden zeker verband met problemen die meer maatschappelijk van aard zijn. Maar ik heb nooit expliciet willen aangeven hoe het in die samenleving dan wél moet. Daar heb je activisten en politici voor.

“Ik vind Foucault nog altijd goed, maar mijn favoriete filosoof is de Duitser Theodor Adorno. Hij was meer kunstenaar dan filosoof en schreef artistiek. Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik niet alles van Foucault heb gelezen maar zijn manier van ‘beschouwing’ heb ik altijd boeiend gevonden. Het is trouwens typisch voor een bachelor filosofie dat je eerder een indruk krijgt van wat je interessant vindt dan dat je echt het gevoel hebt dat je ontzettend veel van iets weet.”

In je boek schrijf je over je eetstoornis, de periode dat je dikwijls boven de wc-pot hing. Had dat te maken met je zoektocht naar je seksuele geaardheid?

“Achteraf bekeken heeft dat zeker een rol gespeeld, maar op dat moment had ik er geen idee van waarom ik mijn eten uitkotste. Gendergeaardheid is natuurlijk cruciaal in je leven en als dat compleet overhoop ligt, draagt dat bij aan een soort instabiliteit. Het ontbrak me aan houvast en daar werd ik soms heel angstig van. Omdat ik me zo ontheemd voelde van de wereld rondom me, kwam ik op een merkwaardig idee; ik besloot, zo rond mijn zeventiende, om een genie te worden. Dat leek me de coolste versie van outsider zijn – eentje die niet wordt uitgespuwd maar de wereld zelf van de hand wijst.

“Maar op een bepaald moment werden de angsten steeds erger en ging ik weer thuis wonen. Het hielp omdat ik toen wel moest erkennen dat het niet goed met me ging. Vanaf het moment dat ik aan mezelf durfde toe te geven dat ik doodongelukkig was, raakten de dingen plots in een stroomversnelling. Ik ging voor het eerst als gay uit en ontmoette een leuk meisje. De angsten bleven, maar die gingen vanaf dat moment wel van een zekere hoop vergezeld. De hoop dat het ooit goed zou komen als ik op een radicale manier mijn gevoel durfde te volgen.”

Je ging uit in De Trut. Wat voor zaak is dat?

“Ik heb aan een clubje Vlamingen, onder wie Lize Spit, beloofd dat ik ze er eens mee naartoe neem. Het is best een eigenaardige plek, in Amsterdam-West, niet in een uitgaansbuurt. Je ziet niet van buiten dat er iets is, tot zich rond half tien ’s avonds voor de deur een rij begint te vormen. Om tien uur gaat die deur open en ga je de trap af, naar een soort kelder. Het is eigenlijk een lelijke plek, totaal niet bijzonder. Maar het bier kost er één euro, de zaak draait op vrijwilligers. Mannen en vrouwen mogen er elkaar niet zoenen en dat levert dikwijls gênante toestanden op wanneer blijkt dat iemand transgender is. Veel discussies.

“Bij De Trut zijn ze soms te streng omdat ze niet willen dat hun gaydisco wordt ingenomen door hippe hetero’s die het tussen de homo’s wel gezellig vinden. Als je er bijvoorbeeld als meisje met lang blond haar en make-up binnenkomt, wordt er soms aan getwijfeld of je wel echt gay bent. Maar het blijft een leuke plek, ik ging er voor de lockdown nog altijd heen en ik kijk ernaar uit om dat straks weer te doen.”

Hoe is het eigenlijk in Amsterdam, met de strenge lockdown?

“Ik zit in een soort luxepositie, ik woon alleen en ben het gewend om alleen te schrijven. Wat dat betreft is er niet veel veranderd. Daarnaast werk ik als pizzabakker in een pizzeria. Dat werk is nooit gestopt omdat we aan afhaal doen. Gek genoeg is het beregezellig om in een volkomen leeg restaurant te werken. De vele ruzies met de bezorgers van Deliveroo en woedende klanten zorgen ook voor een soort ‘us against the world’-gevoel. Maar ik zie wel om me heen dat vrienden hier en daar een tijdelijke inzinking krijgen.

'Mijn volgende boek zou over voetbal gaan, en over gender en ambitie. Maar dan voor een iets jonger publiek, met meer illustraties.'Beeld Thomas Sweertvaegher

“Zelf vind ik het vooral lastig dat ik mijn vader niet kan knuffelen. Hij nadert de 70, mijn moeder is nog niet zo heel lang dood en hij woont alleen. We zien elkaar vaak en hebben het dan niet over de dood van mijn moeder, juist daarom zou ik hem graag wat vaker vastpakken. Over mijn single vrienden maak ik me minder zorgen, die gaan wel weer op Tinder of zo.”

Zit je zelf op dating-apps?

“Vorig jaar wel, in coronatijd. Maar ik werd na 24 uur van de site gegooid omdat de beheerders mijn foto hadden gezien en niet geloofden dat ik achttien was. Toen heb ik ze teruggestuurd: ‘Fuck you, this is what a lesbian looks like’. Ze hebben niet meer geantwoord.”

Heb je iemand op die site opgepikt?

“Nee, het is tragisch verlopen. (lacht) Nu zet ik het boek in, als één groot visitekaartje, en wacht kalm af wat er op me afkomt.”

Zit er al een volgend boek in je hoofd?

“Ik heb een vijfjarenplan. Mijn volgende boek zou over voetbal gaan, en over gender en ambitie. Maar dan voor een iets jonger publiek, met meer illustraties. Daarna zou ik toch nog mijn master filosofie willen halen, misschien in Berlijn. En vervolgens schrijf ik misschien eindelijk iets wat in godsnaam eens niet over mezelf gaat. Dat is het plan.”

Sofie Lakmaker, De geschiedenis van mijn seksualiteit, Das Mag, 224 p., 22,50 euro.