Direct naar artikelinhoud
AnalyseTine Peeters

Probleem voor Jambon I: de ‘Vlaamse veerkracht’ heeft weinig fans

De ploeg van minister-president Jan Jambon krijgt haar mega­project ‘Vlaamse veerkracht’ maar moeilijk verkocht.Beeld Sebastian Steveniers

Waar de Vlaming gaat langs zijn steenwegen, komt hij reclame voor het herstelplan ‘Vlaamse veerkracht’ tegen. Minister-president Jan Jambon (N-VA) droomt ervan dat dit plan evenveel impact zal hebben als Flanders Technology uit de jaren 80, maar is dat geen wishful thinking?

Overal zijn ze. Op de dijk van Oostende, op de luchthaven van Zaventem, op het onderzoekscentrum Imec in Leuven. De enorme banners met de slagzin ‘meer dan ooit’ en de gele accolades.

Die promocampagne moet het herstelplan van 4,3 miljard euro voor 180 projecten van de Vlaamse regering in de markt zetten. Of, zoals de wervingstekst zegt: “Het einddoel is om Vlaanderen uit de economische crisis te halen en een betere versie te maken van zichzelf.” Die slagzin en die accolades – ‘visuele eyecatchers’ in het gladde reclamejargon – zijn blijvertjes, ze gaan mee tot het einde van de legis­latuur.

“We willen weg van de huidige zaag- en klaagmentaliteit”, luidt het aan de top van de regering. “De Vlaming moet weer een goed gevoel krijgen.” De campagne moet de Vlaming de switch laten maken na de pandemie en een samenhorigheidsgevoel creëren. In de regering hopen ze op hetzelfde positieve effect als dat van de campagne met ‘de stralende A’ in Antwerpen. Die ‘A’, met de slogan ‘’t Stad is van iedereen’, kwam nota bene uit de koker van burgemeester en reclameman ­Patrick Janssens (sp.a), de voor­ganger van N-VA’er Bart De Wever. Pour la petite histoire: hij schrapte bij zijn aantreden wel pardoes die slagzin.

Het wringt serieus binnen de ploeg van Jan Jambon (N-VA) dat ze meer geld dan ooit te spenderen heeft, maar dat ze dat megaproject niet verkocht krijgt. Op het Martelarenplein hoor je dezer dagen dan ook zuchten dat de relance van en voor Vlaanderen is, na al dat federale crisismanagement, maar dat geen Vlaming daar om lijkt te geven.

Jambon sprak al over de ‘Vlaamse veerkracht’ in de Septemberverklaring van vorig jaar, maar slechts vier op de tien Vlamingen hebben er al van gehoord. Dat blijkt uit een nooit publiek gemaakte enquête die Ipsos bij 1.000 Vlamingen afnam in opdracht van de Vlaamse regering. Van die vier op de tien respondenten linkt slechts 25 procent deze relance aan de Vlaamse regering en 15 procent verbindt het herstelplan met de Vlaamse overheid.

Op zoek naar fans

LDV United, het reclamebureau achter de campagne, gaat er op zijn website prat op dat het ‘fans for brands’ creëert. Daar is het de Vlaamse regering om te doen: fans, veel meer fans, voor haar ‘merk’ Vlaanderen.

Jambon I koestert daarom de ambitie om zijn herstelplan in de geschiedenisboeken naast Flanders Technology te laten prijken.

De eerste Vlaamse regering had in de jaren 80 amper bevoegdheden, maar Vlaams minister-president Gaston Geens (CD&V) gaf met Flanders Technology zijn regio wel een stevige economische impuls. Heel Vlaanderen kende de affiches van Flanders Technology, waarop een mensenhand en een robothand in elkaar haken. Duizenden nieuwsgierigen gingen naar de techbeurzen van Flanders Technology. De Vlaamse regering broedt ook nu op initiatieven – zoals die beurzen in Gent destijds – waar gewone burgers, investeerders en de industrie elkaar kunnen treffen.

Nog belangrijker is dat Flanders Technology de baan vrijmaakte voor toonaangevende onderzoeks­in­sti­tuten als Imec in Leuven of het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) in Gent. Na Flanders Technology zijn er nooit nog zulke doeltreffende campagnes of toe­komst­visies ­bedacht door Vlaamse regeringen.

‘Kleurrijk Vlaanderen’ van Patrick Dewael (Open Vld) of ‘Vlaanderen in Actie’ van Kris Peeters (CD&V) hadden niet zo’n aanzien of reikwijdte en leken niet meer dan shownummertjes voor de toenmalige regeringen. Er hoorden bij die plannen ook tal van evenementen, maar dat waren, zoals commentator Rik Van Cauwelaert opmerkt, ‘precies jamborees voor de scouts’. Ze werden ook nooit zo tastbaar als de plannen van Geens, een econoom van opleiding. Jambons voorganger, Geert Bourgeois (N-VA), had niet eens een groot overkoepelend verhaal.

Dat wil Jambon, en zeker ook zijn partij, geen tweede keer laten gebeuren. Als Vlaams minister-president en volbloed Vlaams-nationalist wil hij een uitgesproken Vlaams verhaal brengen dat de Vlaming vertrouwen geeft. Hij zal zelf benadrukken dat alle regeringspartijen meeschreven aan dit plan en de promocampagne. Maar dit alles past ook perfect binnen het nationalisme dat N-VA al enkele jaren aanhangt.

De partij promoot niet langer een nostalgisch nationalisme van leeuwen met zwarte klauwen, zangfeesten en IJzerbedevaarten. Het nationalisme van N-VA is veel meer realpolitik geworden. Sociaal-economische realpolitik. De Wever leunt daarvoor op het klassieke werk Social Preconditions of National Revival in Europe van de Tsjechische professor Miroslav Hroch.

Hroch onderzoekt waarom de ene nationalistische beweging wel slaagt en de andere niet, en concentreert zich op ‘kleine naties’ zoals zijn vaderland Tsjechië (op 1 januari 1993 scheidden Tsjechië en Slovakije vreedzaam, nog een voorbeeld voor de Vlaams-nationalisten). Nationalisten boeken succes, betoogt Hroch, wanneer ze antwoorden kunnen bieden op de sociaal-economische behoeftes van de brede bevolking.

Die finaliteit zal Jambon ook in zijn hoofd hebben voor deze grote campagne met de gele accolades. De ‘Vlaamse veerkracht’ wil de Vlaming verleiden met een economisch optimisme, zodat die Vlaming beseft dat hij beter af is in een onafhankelijker (confederaal?) Vlaanderen dan in het huidige België.

Na alle coronamiserie is het Vlaanderen dat de Vlaming weer ‘een goed gevoel’ moet geven. Als die Vlaming dan ook nog fan wordt van een volgende staatshervorming, is Jambons missie volbracht.

Maar of dat gaat lukken met versnipperde projecten, gefinancierd met miljarden uit het EU-herstelfonds, en wat grote, gele accolades op straat, is zeer de vraag.