Direct naar artikelinhoud
InterviewTom Naegels

‘Groei in jaren 60 was er nooit geweest zonder migranten’

Tom Naegels. 'Men vond destijds simpelweg niet genoeg Belgische arbeiders om snelwegen aan te leggen, dokken te graven in de Antwerpse haven en de Schelde uit de baggeren. Die grote openbare werken liggen aan de basis van onze welvaart.'Beeld Damon De Backer

Iedereen heeft een mening over asiel en migratie, maar bijna niemand kent de geschiedenis, stelde auteur Tom Naegels vast. Dus dook hij de archieven in en schreef er een boek over. ‘Ik vrees dat onze algemene kennis over het begin van de migratie niet veel voorstelt, en dat is doodzonde.’

Natuurlijk is hij met vele mensen gaan praten, voor verhalen en impressies over de eerste migratiegolf. “Maar er kan weinig op tegen een map met vergeeld papier”, vindt auteur Tom Naegels. Na zes jaar wroeten in archieven heeft hij zijn magnum opus klaar: een geschiedenis over de migratie in België, van de periode na de Tweede Wereldoorlog tot eind jaren zeventig.

Wat hij in die mappen zocht? Feiten. Om te ontsnappen aan de dynamiek van het ideologische conflict dat vandaag rond migratie leeft, zegt hij. “Het is mijn intentie om met dit boek het uiterst gepolariseerde debat te overstijgen en het thema los te zien van de intense emoties en meningen.”

Dit is zo’n feit: vandaag is bijna een derde van de Belgische bevolking van buitenlandse herkomst. In sommige steden, zoals Antwerpen, gaat het om meer dan de helft, en in Brussel heeft zelfs driekwart van de bevolking een migratieachtergrond. Terwijl dit in 1947 nog geen 5 procent betrof. Maar het hoe en waarom van deze evolutie is te weinig bekend, meent Naegels. “Ik vrees dat onze algemene kennis over het begin van de migratie niet veel verder reikt dan een rijtje Slimste mens ter wereld-trefwoorden: steenkoolmijnen, Italianen/Turken/Marokkanen, ramp in Marcinelle, migratiestop. Doodzonde, voor een kwestie die zo’n grote impact heeft op onze samenleving van vandaag.

“Eerlijk, dat gold ook voor mij. Ik ben al vele jaren als auteur en columnist actief rond thema’s als migratie, islam, discriminatie, integratie. Maar op evidente vraagstukken kende ik ook niet het precieze antwoord. Waarom zijn we onze gastarbeiders vanaf een bepaald moment gaan rekruteren in Marokko en Turkije, en niet in andere arme landen uit die streken? Dat is razend interessant om te reconstrueren. We hebben vandaag in ons land een grote Turkse en Marokkaanse gemeenschap, we discussiëren ons te pletter over hun levens, maar we weten nauwelijks hoe deze evolutie tot stand gekomen is.”

Tom Naegels startte zijn schrijverscarrière als fictieauteur, werkte jaren als journalist bij Het Laatste Nieuws / De Nieuwe Gazet, was ombudsman bij De Standaard en is nog steeds columnist bij die krant. Volledig ‘kleurloos’ is hij niet. “Mijn politieke overtuiging zal je niet vinden in dit boek. Natuurlijk is totale neutraliteit een illusie, maar ik geloof nog steeds in het ouderwetse journalistieke ideaal dat je voor een breed publiek een verhaal kunt vertellen op een manier die fair en objectiverend is, zonder zelf stelling in te nemen. Het vertrouwen rond dit onderwerp is volledig zoek. Als men vermoedt dat je niet tot hetzelfde ‘ideologische kamp’ behoort, dan gelooft men a priori niet wat je schrijft. Terwijl ik het echt als mijn taak zie om daarboven te staan. Ik hoop oprecht dat een breed, divers publiek van uiterst links tot uiterst rechts dit boek zal lezen.”

Het ideologische mijnenveld schuilt ook in woordgebruik: ‘autochtoon’, ‘buitenlander’, ‘gastarbeider’, het zijn termen die de voorbije decennia een negatieve lading meekregen. Naegels: “Voor mij primeert de leesbaarheid van het boek. Ik snap heel goed dat het beledigend kan zijn om mensen met een migratieachtergrond ‘buitenlander’ te noemen. Maar in de periode die ik beschrijf, gaat het werkelijk om ‘mensen die uit het buitenland naar België komen’. Ik hoop dat mijn lezers erop vertrouwen dat ik deze woorden in hun meest neutrale betekenis gebruik.”

Dit boek is toegankelijk en verhalend geschreven, maar au fond is dit een academisch huzarenwerk, met een dikke 35 pagina’s aan voetnoten en bronverwijzingen.

Naegels: “Er zit héél grondige research in dit boek, en dat wilde ik tonen, net om het vertrouwen te winnen van de lezer. Ik ben nooit van assumpties uitgegaan, maar ben uit oprechte interesse gaan zoeken in archieven, heb met betrokkenen gepraat, heb hele jaargangen van kranten doorploegd en stapels rapporten gelezen. Als verschillende bronnen elkaar aanvullen en een beeld bevestigen, durf je met zekere autoriteit te zeggen: dit was er aan de hand.

“Ik vond het ook in de eerste plaats bijzonder leuk om met dit onderzoek bezig te zijn. Zo heb ik de hele correspondentie opgevraagd tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de toenmalige ambassadeurs in Ankara, Rabat, Rome. Die mannen praten heel open en in vertrouwen met elkaar. Dat geeft bijzondere inzichten over de afspraken die destijds werden gemaakt, de machtsverhoudingen tussen die landen, en de bezorgdheden die toen al leefden. Het is alsof een diplomaat vandaag zijn mailbox voor je openklapt en je alles laat meelezen.”

Een algemene indruk die je krijgt bij het lezen van dit boek, is de hardvochtigheid – of ‘pragmatiek’ – die ons beleid gedurende decennia kenmerkt. Migratie verliep beperkt, gecontroleerd, met een overheid die strak selecteerde wie hier aan de slag kon. Terwijl nu vaak het idee wordt geschetst dat onze samenleving net meer gesloten en onverdraagzamer is geworden.

“Precies. Al zolang ik me kan herinneren wordt er gesproken over ‘de verrechtsing’ van de samenleving. Ik ben zelf ook opgegroeid met dat narratief: dat we zijn geëvolueerd van een samenleving die open en tolerant is voor vreemdelingen naar een die racistisch en intolerant is. Maar als je de geschiedenis bestudeert, dan blijken de feiten dat helemaal niet te staven. Het is eerder omgekeerd. De basishouding van de wetgever was vanaf het prille begin van de migratie: grenzen dicht, en een beperkt aantal mensen verwelkomen op basis van onze noden op de arbeidsmarkt.

“Nog opvallender is dat zelfs oorlogsvluchtelingen aan strenge selectiecriteria werden onderworpen. Dat begint al bij de Oost-Europese oorlogsvluchtelingen net na de Tweede Wereldoorlog, de zogenaamde displaced people. Alle westerse landen waren het erover eens dat bijvoorbeeld Poolse en Hongaarse vluchtelingen niet konden teruggestuurd worden naar het vijandige Oostblok, maar veel bereidheid om hen op te nemen was er niet. Het gevolg: tienduizenden zaten lang na de oorlog nog in Duitse opvangkampen vast. België selecteerde enkel jonge, sterke mannen die bereid waren om in de mijnen te werken. Wie ouder was of lichamelijk niet fit, viel uit de boot. Asielzoekers zoals we ze vandaag kennen, die hier in België arriveren en om humanitaire redenen een verblijfsvergunning vragen, zien we pas sinds de jaren tachtig.

“In de periode van de economische boom van de jaren zestig zie je dat die hele strenge migratieaanpak gaandeweg versoepeld wordt, omdat men erop gebrand was om snel meer goedkope arbeidsmigranten aan te trekken. De strenge selectieprocedures maakten dat de werving te traag liep. Bovendien verlieten veel gastarbeiders België om aan de slag te gaan in andere Europese landen. Daarom werd bijvoorbeeld gezinshereniging actief gestimuleerd: men zag het als een goede manier om de arbeidskrachten hier te houden, zodat ze zich zouden settelen op één vaste plek en bij dezelfde werkgever zouden blijven.

“Ook dat vind ik opmerkelijk: als verklaring waarom de integratie niet geslaagd is, wordt vaak aangehaald dat de arbeidsmigranten hier aanvankelijk slechts tijdelijk zouden blijven. Maar het beleid van die periode was er duidelijk op gericht om mensen hier te verankeren. De Belgische overheid was zich er best vroeg van bewust dat een deel van de mensen die hier kwamen werken, definitief deel zou gaan uitmaken van onze bevolking. Er werden trouwens overheidsdiensten opgericht om het onthaal en de integratie te organiseren. Of dat volstond, is natuurlijk een andere vraag.”

Het is verbazingwekkend hoe vroeg in de geschiedenis alle mogelijke pijnpunten van het migratiebeleid al werden blootgelegd. Schrijnend zijn bijvoorbeeld de noodkreten over de achterstelling in het onderwijs.

“In 1962 waarschuwt een rapport voor het ontstaan van ‘een intellectueel onderontwikkelde klasse’. We spreken op dat moment enkel over Europese arbeidsmigranten, voornamelijk Italianen, Grieken en Spanjaarden. Experts adviseerden toen al om deels onderwijs te organiseren in de moedertaal, zodat een kind gaandeweg Nederlands of Frans zou kunnen leren en meekon met de leeftijdsgenoten. Haast twintig jaar lang ondernam de overheid niets, terwijl schooldirecties en -inspecties de alarmbel luidden. Ik heb tal van krantenartikels en rapporten teruggevonden over de dramatische situatie van de migrantenkinderen in het Belgische onderwijs. Leerkrachten wisten geen blijf met kinderen die hen niet konden verstaan.

“Tot eind jaren zeventig – er is dan al een aanzienlijke Marokkaanse en Turkse gemeenschap bij gekomen – was er in de Belgische scholen geen enkele maatregel om de kinderen van gastarbeiders te ondersteunen. Die kinderen – vandaag ‘anderstalige nieuwkomers’ – werden ongeacht hun leeftijd in het eerste studiejaar gezet, waar ze maar uit zichzelf de onderwijstaal moesten oppikken. Een kind van elf werd tussen de zesjarigen gezet, tot hij of zij Nederlands of Frans kon, en naar een hoger jaar kon overstappen. Pas eind jaren zeventig ontstonden de eerste voorzichtige proefprojecten voor bicultureel onderwijs.

“Als men vandaag vaststelt dat mensen met een migratieachtergrond het nog altijd significant slechter doen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, dan zie je daar al de oorsprong.”

Misschien was die achterstelling deels doelbewust: stel dat we die eerste migrantenkinderen vanaf het begin hadden ondersteund met gelijke onderwijskansen, dan waren zij vandaag misschien dokter, architect, journalist. Maar dat zijn jobs die de autochtone bevolking graag zelf wil invullen. En wie zou dan onze straten plaveien?

“Dat is de marxistische analyse. (lacht)

Een migrant die opklimt is niet ‘nuttig’ meer volgens het uitgezette beleid.

“Dat is kort door de bocht, maar daar komt het in zekere zin op neer: men zal hardop beweren dat iedereen kansen krijgt om te klimmen op de sociale ladder, maar dan is het gevolg dat je opnieuw de ‘lagere’ vacatures niet ingevuld krijgt. En dus nieuwe migranten nodig hebt.”

De slogan ‘ze pakken onze jobs af’, wordt in uw boek grondig ontkracht.

“Vanaf een bepaald moment zie je in ieder geval een duidelijke splitsing tussen de primaire en secundaire arbeidsmarkt, met ‘goede’ jobs voor de goed opgeleide autochtone bevolking, en slecht betaalde ‘rotjobs’ – zwaar, vuil, gevaarlijk werk, vaak met tijdelijke contracten die moeilijk ingevuld geraken. Dat is nog altijd zo: vergeet niet dat België vandaag nog steeds vragende partij is voor arbeidsmigratie. In de bouwsector, bijvoorbeeld, blijkt het net als zeventig jaar geleden erg moeilijk om onder de autochtone bevolking voldoende werkkrachten te vinden.

“Het is zonder meer een feit dat de explosieve economische groei van de jaren zestig nooit was gebeurd zonder migranten. Men vond simpelweg niet genoeg Belgische arbeiders om snelwegen aan te leggen, dokken te graven in de Antwerpse haven en de Schelde uit de baggeren. Die grote openbare werken liggen aan de basis van onze welvaart. De Belgen studeerden langer door en ambieerden een aangenamere, meer prestigieuze job, in een kantoorgebouw dat eerst door anderen gebouwd moest worden. 

“Zelfs in de jaren zeventig, toen de economie in recessie ging en de werkloosheid snel steeg, zag je dat de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten betrekkelijk hoog bleef. Want het is niet omdat veel Belgen werkloos worden, dat ze daarom bereid zijn om metrogangen te graven, of ’s nachts te gaan poetsen.”

Tom Naegels: 'Wat vaak terugkomt, zijn de verhalen over cafés met bordjes op de deur met boodschappen als: ‘Geen honden of Noord-Afrikanen.’Beeld RV

Vanaf welk moment waren er de eerste tekenen van racisme en discriminatie tegen die gastarbeiders?

“Van mensen die tijdens de migratiegolf van de jaren zestig naar België zijn gekomen, heb ik zowel verhalen van grote solidariteit teruggevonden, als de eerste berichten over racistische incidenten. Wat in ieder geval vaak terugkomt, zijn de verhalen over cafés met bordjes op de deur met boodschappen als: ‘Geen honden of Noord-Afrikanen.’ 

“Eind jaren zestig merk je dat het migrantenthema begint te leven in de media en de publieke opinie verdeelt. Dat had ook veel te maken met de internationale context: het waren de hoogdagen van de studentenprotesten en de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten. Een Congolese man werd in De Panne in een café in mekaar geslagen, rond de periode dat Martin Luther King net vermoord was. Het werd steeds moeilijker om racisme te veroordelen als een uitsluitend buitenlands probleem.”

U schrijft over een hongerstaking uit 1974, van twee jonge Tunesiërs en een Marokkaan in een kerk in Brussel. Dat roept echo’s op van de recente actie van de hongerstakers in de Brusselse Begijnhofkerk. Alleen werden destijds de sans-papiers op een vliegtuig gezet en het land uitgezet.

“Het wrange aan dat verhaal is dat er enkele maanden later een algemene regularisatie is gekomen, voor iedereen die voor 1 april 1974 in België verbleef. Deze drie mannen hadden legaal in België kunnen blijven, hadden ze geen actie gevoerd.

“De rijkswacht is in die kerk binnengevallen, en na een kort medisch onderzoek zijn die drie mannen op een vliegtuig gezet naar Marokko en Tunesië.”

De cliffhanger in het boek is de tweespalt binnen de Volksunie en de introductie van Karel Dillen, die aan het eind van het boek het Vlaams Blok opricht. Speelde hij toen in op racistische en xenofobe gevoelens onder de bevolking?

“Karel Dillen werd in eerste instantie gedreven door een grote ideologische afkeer voor ‘nieuw links’ dat eind jaren zestig de kop opstak. Hij was gekant tegen alles waar bijvoorbeeld de studentenbeweging zich op profileerde. Pas toen die progressieve krachten zich het lot van de gastarbeiders aantrokken, richtte hij zich ook op dat thema.

“Ik vind dat het eigenlijk zelfs vrij lang duurde vooraleer de extreemrechtse nationalisten, die zich steeds minder thuisvoelden in de Volksunie, zich op de gastarbeiders gingen profileren.

“Karel Dillen was een uiterst principiële man die een diepe afkeer had van ‘electoralisme’, hij liet zich in zijn standpunten niet leiden door wat goed viel bij de bevolking. Als hij vanaf het begin van de jaren zeventig steeds vaker negatief over de gastarbeiders gaat schrijven – nog lang voor de oprichting van het Blok in 1978 – dan is dat omdat dat past binnen zijn algemene verhaal over de ontaarding van de Vlaamse volksgemeenschap.

“Ik heb geprobeerd om die beweging historisch heel juist te kaderen. Als je hun geschriften leest, merk je hoe deze orthodoxe Vlaams-nationalisten zich au fond niet thuis voelden in de moderne naoorlogse samenleving. Dat gevoel van vervreemding was er al voor hier migranten toekwamen, net na de Tweede Wereldoorlog uitte dat zich in een verzet tegen de groeiende invloed van de Amerikaanse, ‘hedonistische’ cultuur. Hun latere standpunt tegen vreemdelingen past vooral binnen dat grotere onbehagen en declinisme, en het gevoel dat hun cultuur ten onder dreigt te gaan. Ze vinden het nochtans wel belangrijk om te benadrukken dat ze au fond niets hebben tegen Marokkanen of Turken. Zolang ze maar in Marokko of Turkije blijven. Want de gelijkwaardigheid van volkeren, daar geloven ze niet in.”

Tom Naegels. 'In 1974 stelde men vast dat een terugkeerbeleid van mensen die hier clandestien wonen en werken op veel praktische moeilijkheden stuitte. Vandaag lees je in de krant net hetzelfde.'Beeld Damon De Backer

Wat we niet van u krijgen op die vierhonderd pagina’s, is een conclusie. Het is niet ‘SOS Migratie’, met drie lesjes ‘wat hebben we nu geleerd?’

“Ik merk inderdaad dat er een voorliefde is voor dat soort utilitaire denken, en dat men alles wil kunnen toepassen op het nu. ‘Jij hebt zes jaar lang migratie bestudeerd, dus vertel eens wat we vandaag met Afghaanse asielzoekers moeten doen?’

“Dat merkte ik ook toen ik op zoek ging naar middelen om mijn boek gefinancierd te krijgen – dat is een hele opdracht als je jaren research stopt in een werk. Toen ik bijvoorbeeld ging aankloppen bij denktanks, was het antwoord: met een puur historisch werk kunnen wij niets, maar als je op basis van je bevindingen een rapportje schrijft met aanbevelingen rond asiel en migratie vandaag, dan hebben we wél interesse. Maar dat was niet mijn doel. 

“Ik zie historische kennis niet als iets dat ‘praktisch’ toepasbaar moet zijn. Kennis heeft waarde op zich. Dit is boeiende materie die ons huidige samenleving grondig heeft veranderd. De manier waarop ik over de migratiegeschiedenis schrijf, maakt net inzichtelijk hoe alle gebeurtenissen ingebed zijn in hun context: het ging over de demografische samenstelling van de bevolking, over de geopolitieke verhoudingen tussen landen, over economische verschuivingen. Precies omdat het je de complexiteit doet inzien, is het onmogelijk om er eenvoudige lessen uit te trekken.

“Een van de constanten in mijn verhaal is dat beleidsmakers zeker niet blind waren voor de moeilijkheden die gepaard gingen met migratie. Ik wil mezelf wapenen tegen historisch cynisme, maar het was soms moeilijk om er niet moedeloos van te worden: we zeggen en schrijven al meer dan vijftig jaar hetzelfde. In 1974 stelde men vast dat een terugkeerbeleid van mensen die hier clandestien wonen en werken op veel praktische moeilijkheden stuitte. Vandaag lees je in de krant net hetzelfde. Men heeft het over een tekort aan sociale woningen, achterstelling in het onderwijs. Het is vreemd hoe men vandaag met grote verbazing naar een problematiek kijkt alsof we dit net ontdekt hebben. Daar valt toch ergens een les uit te trekken.”

Nieuw België: een migratiegeschiedenis 1944-1978 van Tom Naegels, Uitgeverij Lannoo.

Kinderen van de migratie, vanaf 31 augustus, op Canvas en vrt.nu