Direct naar artikelinhoud
InterviewColson Whitehead

Bestsellerauteur Colson Whitehead: ‘Politiegeweld tegen zwarten is helaas altijd actueel in de VS’

Colson Whitehead.Beeld NYT

Na zijn succesromans ‘De ondergrondse spoorweg’ en ‘De jongens van Nickel’ was Colson Whitehead (51) naar eigen zeggen depri van z’n eigen boeken. Maar eens opnieuw achter het klavier hervond hij het schrijfplezier. Nu is er ‘Harlem Shuffle’, een swingende krimi die zich afspeelt in de New Yorkse onderwereld tijdens de roerige sixties. En toch loert de actualiteit om de hoek. ‘Er is in de VS bitter weinig veranderd sinds 1964.’

Het lijkt alsof Colson Whitehead er even genoeg van had om voor literair geweten van zwart Amerika te dienen. Na het slavernij-epos De ondergrondse spoorweg (2016) en het tuchtschooldrama De jongens van Nickel (2019), twee even huiveringwekkende als magistrale boeken over hoe diep ingesleten en moordend het racisme in de Amerikaanse samenleving wel is, promoveerde hij tot black royalty. Oprah Winfrey en Barack Obama zongen luid zijn lof, twee Pulitzerprijzen en een National Book Award werden zijn deel. Whitehead telde zijn zegeningen, kocht zich een buitenhuis – prijskaartje: 2 miljoen dollar – in de Hamptons op Long Island, het Knokke van New York, en begon een ‘lichtvoetiger’ boek te schrijven. Dat is nu klaar voor zijn grote, internationale release.

Whitehead ontvangt mij – via een Zoom-verbinding, helaas – in zijn optrekje in East Hampton. Met zijn lange dreadlocks en zijn bril met goudkleurig montuur ziet hij eruit als de jonge Vernon Reid, de legendarische gitarist van Living Colour, in een intellectuele uitvoering. Op het laatste moment kreeg ik via zijn uitgever de instructie om geen kostbare interviewtijd te verspillen aan actuele politieke kwesties, genre: “Waar staat Amerika een jaar na de dood van George Floyd?” Dat was ik ook niet van plan. Uit eerdere interviews blijkt duidelijk hoe Whitehead de toestand van de Verenigde Staten inschat: als zijnde ernstig én hopeloos. “In dit land zijn er nu eenmaal zo’n 120 miljoen racistische klootzakken die terugverlangen naar de jaren vijftig, toen gekleurde mensen hun plaats nog kenden”, zei hij twee jaar geleden in De Morgen. Hij houdt de moed erin, omdat hij hoopt op een betere toekomst voor zijn kinderen – Whitehead heeft een dochter van zestien en een zoon van zeven – maar het is de moed der wanhoop. “Mensen bedenken nu eenmaal allerlei redenen om andere mensen te haten”, zei hij vorig jaar in The Guardian. “Dat hebben we altijd gedaan en dat zullen we waarschijnlijk blijven doen. De machthebbers tiranniseren de machtelozen. Ik kan wel hopen dat het ooit ophoudt, maar geloven doe ik het niet.”

Eén politieke vraag wil ik toch stellen: bent u begin augustus naar het verjaardagsfeest geweest van Barack Obama – dat volgens critici net iets te groot was om coronaproof te zijn – op Martha’s Vineyard?

(lacht) “Nee, want ik was niet uitgenodigd.”

Hoezo? Hij was toch een grote fan van u?

“Van het eerste uur! Twintig jaar geleden, toen hij een anonieme politicus was in Chicago en ik een onbekende schrijver, vroeg een lokale krant hem naar zijn favoriete boek. Hij namedropte toen John Henry Days, mijn tweede roman. Ik weet via via dat hij minstens drie boeken van mij heeft gelezen. Dat doet mij uiteraard veel plezier. Ik heb hem ook één keer ontmoet, in het Witte Huis, samen met enkele andere schrijvers. Kennelijk heb ik toen geen onuitwisbare indruk gemaakt, want ik behoor nog altijd niet tot zijn intieme kring.”

Gefeliciteerd met Harlem Shuffle. Het is uw grote terugkeer naar New York!

“Klopt. De ondergrondse spoorweg en De jongens van Nickel speelden zich grotendeels af in het zuiden van de VS. Toen ik De jongens van Nickel klaar had, zat ik eerlijk gezegd een beetje in een dip. Ik was depri van mijn eigen boeken, in weerwil van hun succes. Gelukkig had ik het idee voor Harlem Shuffle al in de schuif liggen: een minder serieus boek, dat zich bovendien integraal in New York afspeelt, de stad waar ik ben geboren en getogen, mijn speeltuin. Dat heeft me er weer bovenop geholpen.”

Beschouwt u dit boek als een liefdesbrief aan Harlem?

“Niet helemaal, want dan zou ik al die lelijke dingen over de buurt en zijn bewoners wel hebben weggelaten. En die vormen nu net de kern van het boek, daar gáát het eigenlijk over: diefstal en geweld, afpersing en corruptie, de dark side van alles en iedereen. Het is een misdaadverhaal, hè. Je kunt Harlem Shuffle lezen als een verkapt eerbetoon aan de Harlemites, aan hun levensdrift en hun onverzettelijke karakter, maar tegelijk erken ik ook dat de buurt onvolmaakt is. Om het zacht uit te drukken.”

Zelf bent u opgegroeid in de rijke en witte Upper East Side van Manhattan, waar uw ouders een rekruteringskantoor runden. Hoe hebt u Harlem zo goed leren kennen?

“Voor ik naar de kleuterschool ging, hebben we nog enkele jaren in Harlem gewoond, pal in de buurt waar ik Ray Carney, mijn hoofdpersonage, laat rondlopen. Het decor van mijn vroegste herinneringen is het vuile, grimmige, gevaarlijke New York van begin jaren zeventig. Maar natuurlijk, die herinneringen zijn schaars en ze zitten héél ver weg.

“Eigenlijk is het Harlem uit mijn boek de stad van mijn ouders. Zij waren jonge twintigers in de sixties. Maar wil je geloven dat het niet bij me opgekomen is om er mijn moeder over uit te vragen? Pas nadat het boek voor driekwart klaar was, heb ik haar verteld over de plekken waar het zich afspeelt: het Hotel Theresa, Strivers’ Row, het koffiehuis Chock full o’Nuts, waar Ray Carney geregeld gaat lunchen. ‘O, maar daar heb ik twee jaar lang elke middag gegeten’, zei ze dan, ‘wij woonden toen om de hoek.’ Of het warenhuis Blumstein’s, dat ook in het verhaal voorkomt: ‘Daar heeft je vader twee zomers gewerkt, toen hij nog studeerde.’

“Om mijn Harlem zo realistisch mogelijk te krijgen, heb ik mij vooral goed geïnformeerd over het rijke criminele leven van begin jaren zestig. Ik heb de archieven van The New York Times doorploegd en de memoires van beruchte gangsters gelezen. (Grijnst) Ik heb daar gretig uit geput, zowel uit de officiële geschiedenis als uit onbekend gebleven verhalen. Tot in de technische details: ik weet nu hoe de afpersers van de misdaadsyndicaten te werk gingen, hoe de junkies leefden en stierven, en hoe en waar onderwereld en bovenwereld in elkaar overvloeiden.” 

Waarom hebt u een meubelhandelaar van Ray Carney gemaakt?

“Toeval. Terwijl ik de archieven van The New York Times aan het doorploegen was, viel mijn oog op een paginagrote advertentie waarin de warenhuisketen Macy’s zijn meubelafdeling aanprees. Ik was voor Ray Carney nog op zoek naar een geschikte dekmantel: een legale commerciële activiteit waarachter hij zijn duistere praktijken als heler en oplichter kon verstoppen. Vandaar: een meubelzaak, met een groot magazijn, een state of the art brandkoffer, een voordeur voor de reguliere klanten en een achterpoortje voor de dubieuze transacties. Daar houdt Carney de schijn op een bonafide, hardwerkende zakenman te zijn, zorg dragend voor vrouw en kind, succesvol en toch bescheiden.”

Zijn criminele activiteiten oefent Carney ’s nachts uit. Hij slaapt in twee fasen: van de vroege avond tot ongeveer middernacht, en daarna nog eens van vijf uur ’s ochtends tot een uur of negen. U noemt dat the dorvay sleep, een samentrekking van het Franse dormir en réveiller. Is dat een bestaand fenomeen, of hebt u het zelf uitgevonden?

“Beide. Enkele jaren geleden vond ik er in een krant een interessant artikel over. Voor de uitvinding van de gloeilamp zou dat een veel voorkomend gebruik zijn geweest: gaan slapen wanneer de werkdag erop zat, de duisternis inviel en men toch geen steek meer zag, lang voor zonsopgang wakker worden, en later op de dag nog een tweede rustpauze inlassen. Toen ik dat las, dacht ik: dit ga ik ooit nog kunnen gebruiken. Et voilà. Voor een gangsterepos is het idee van zo’n nachtrust in twee delen uitermate geschikt. Wanneer iedereen naar bed gaat, wordt de crimineel in Ray Carney wakker. Het is de perfecte metafoor voor zijn gespleten persoonlijkheid. Wie hangt er op straat rond in het holst van de nacht? Zuiplappen, junkies, sekswerkers en boeven. En schrijvers, natuurlijk.”

Net zoals de maffiafilms van Francis Ford Coppola en Martin Scorsese is Harlem Shuffle een misdaadverhaal én een familiesaga, met een hoofdpersoon die zichzelf wijsmaakt dat hij kwaad doet om goed te doen: om vooruit te komen in het leven, om zijn familie te beschermen.

“Toch zijn dat niet de verhalen die mij hebben geïnspireerd (lacht). Zal ik zeggen waar ik de mosterd heb gehaald? Van heist movies uit de jaren zeventig: films over spectaculaire roofovervallen. Toen ik een tiener was, keek ik naar dingen als The Taking of Pelham 123 (van Joseph Sargent, uit 1974, DI). Of naar Dog Day Afternoon (uit 1975, met Al Pacino in de hoofdrol, DI).

“Ik weet nog dat ik teleurgesteld was als zo’n film goed afliep, want dat betekende dat de overval mislukte – en daar hadden die gangsters dan zo veel tijd en moeite in gestoken! En wat ik het meest van al haatte, was het personage van de heler. Dan hadden de dieven ternauwernood een shoot-out en een paar achtervolgingen overleefd, arriveerden ze met een zak juwelen ter waarde van een paar miljoen dollar bij de heler, en zei die doodleuk: ‘Ik geef je 10 procent.’ Razend werd ik ervan! Daarom is Carney nu een heler.”

Witte schrijvers als Elmore Leonard en James Ellroy hebben van de naoorlogse Amerikaanse misdaadroman een behoorlijk machogenre gemaakt. Was het uw ambitie om de grote Afro-American crime novel te schrijven?

“Nee, want dan kom ik hopeloos te laat. Ook in het misdaadgenre bestaat er ondertussen een rijke zwarte traditie. Denk maar aan de Harlem-detectives van Chester Himes uit de jaren vijftig en zestig, met de legendarische speurders Coffin Ed Johnson en Gravedigger Jones in de hoofdrollen, of aan de bestsellers van Walter Mosley.

Harlem Shuffle is geen reactie op iets of iemand. Ik schrijf in het spoor van inmiddels vier generaties thrillerschrijvers: Dashiell Hammett, Raymond Chandler, Chester Himes, Patricia Highsmith, Elmore Leonard, noem ze allemaal maar op. Ik situeer trouwens ook de films van Quentin Tarantino en de gebroeders Coen in die traditie. Net zoals die van de Franse regisseur Jean-Pierre Melville. Dat zijn ‘grote voorbeelden’.

(denkt na) Maar ik doe het op mijn manier. Dat is wat je doet als schrijver: je eigent je een thema of een genre toe – een slavernijroman, een oorlogsroman, een sciencefictionverhaal – en je probeert het naar je hand te zetten. Je streeft ernaar een unieke signatuur achter te laten. Vergis je niet: 90 procent van Harlem Shuffle is aan mijn fantasie ontsproten. De roofovervallen, afrekeningen en moorden die erin beschreven worden, hebben nooit echt plaatsgevonden. Dat is de reden waarom ik mij zo amuseer met crime: je bent vrij! Je kunt historische feiten en verzinsels door elkaar haspelen, je kunt op de ene pagina bloedernstig zijn en op de volgende ironisch, je kunt de gekste en de meest perfide personages ten tonele voeren, alles is mogelijk!”

Uw verhaal had wel een stuk politieker kunnen zijn.

Whitehead (verbaasd): “Is dat zo?”

Het begin van de criminele carrière van Ray Carney is de overval op Hotel Theresa. Dat hotel heeft echt bestaan. In zijn hoogdagen stond het bekend als ‘het Waldorf van Harlem’. Malcolm X kwam er over de vloer, Fidel Castro en Patrice Lumumba hebben er gelogeerd, JFK heeft er campagne gevoerd. De politieke geschiedenis lag voor het grijpen, maar deze keer liet u ze liggen. Waarom?

“Ik betwist dat ik ze heb laten liggen. De hele aanloop naar de Harlem Riots van 1964 zit in het verhaal, en de uitbraak ervan ook (nadat een blanke politieman een vijftienjarige zwarte jongen had doodgeschoten, stond Harlem een week lang in vuur en vlam, DI). Maar inderdaad: het oproer speelt op de achtergrond, mijn protagonist neemt er niet aan deel. Ray Carney is overdag een uitbater van een meubelzaak, en ’s nachts een drukbezette crimineel. Hij heeft wel wat anders te doen dan meelopen in protesten tegen politiegeweld. Carney en zijn handlangers, zijn neef Freddie en zijn gewapende arm Pepper, bekijken het van de praktische kant: hoe houden ze plunderaars uit de winkel? Hoe blijft hun business draaien terwijl het voltallige politiekorps van New York neerstrijkt in Harlem?”

U bent wereldberoemd geworden met twee romans over het racisme in Amerika. In Harlem Shuffle snijdt u ook de klassenkwestie aan. Het is niet meer louter een strijd van zwarte onderdrukten tegen witte onderdrukkers.

“In feite lopen die twee kwesties door elkaar. Harlem Shuffle bestaat uit drie novelles die samen de roman vormen. In het eerste deel verneem je wie Ray Carney is en waar hij vandaan komt. Het tweede deel gaat over macht en ongelijkheid binnen de zwarte gemeenschap. En in het laatste deel vindt de confrontatie plaats met de échte machthebbers van New York, met de bankiers, de zakenadvocaten en de vastgoedbaronnen die achter de schermen aan de touwtjes trekken.

(Grijnst) Maar ik schrijf romans, geen sociologische essays. Het enige wat Ray Carney wil, is een groter appartement. Zoals veel New Yorkers denkt hij dat al zijn problemen opgelost zullen zijn als hij ruimer kan gaan wonen in een betere buurt. Hij is de zoon van een lower class crook die gelooft dat eigen vastgoed het toegangsticket tot de middenklasse is. Uiteraard draait het anders uit.”

Zwarte entrepreneurs zijn in uw boek al net zo corrupt als witte.

“En sommigen zijn al even racistisch. In de Dumas Club, de exclusieve zwarte serviceclub waar Carney vruchteloos probeert binnen te raken, kijken de lichtgekleurde zwarten neer op de donkerhuidige. Zoals de zwarte bankiers meedogenloos zijn voor de mensen uit arme buurten en gebroken gezinnen. You can’t rise above your station, is wat Carney daar ervaart: als je een hogere positie probeert te bereiken dan die waarin je geboren bent, zal er altijd iemand zijn die je weer naar omlaag probeert te duwen.”

Over Wilfred Duke, de voorzitter van de Dumas Club op wie Carney vrolijk wraak zal nemen, merkt de verteller terloops op: ‘Hij is het witte systeem verstopt achter een zwart masker.’ Is dat de boodschap: als je hogerop wil in New York, moet je je schikken naar het corrupte witte systeem? 

“Jazeker. En hoe meer Carney zijn criminele persona ontwikkelt, hoe beter hij doorkrijgt dat er een verborgen kant zit aan alles, dat de werkelijke macht schuilgaat achter alle mogelijke façades. Wanneer hij een ritje maakt met de witte politieman aan wie hij smeergeld betaalt, ontdekt hij dat de wasserette in zijn buurt een dekmantel is voor een goktent, dat achter de bakkerij een hoerenkast gevestigd is, en dat de zwarte topgangsters van Harlem onder controle staan van de Italiaanse maffia, die op zijn beurt een vinger in de pap heeft in het stadhuis en de politiek. Dat laatste is trouwens gebaseerd op historische feiten. De legendarische gangster Bumpy Johnson, wiens naam ook een paar keer opduikt in Harlem Shuffle, is de geschiedenis ingegaan als de man die de Joodse misdaadclans verjoeg uit Harlem en hun handel inpalmde, met de uitdrukkelijke goedkeuring van Lucky Luciano. De criminele scène van Harlem vereerde hem als een held.”

Vindt u dat Harlem Shuffle actualiteitswaarde heeft?

(lacht) “Ik heb daar niet naar gestreefd. Ik heb nergens in het boek een brug gelegd naar vandaag, en ik heb al zeker niet willen moraliseren. Maar: ja, helaas wel. Waarom? Omdat de rellen van 1964 erin voorkomen, die uitbraken na de moord op die vijftienjarige jongen, James Powell. Omdat politiegeweld tegen zwarten altijd actueel is in de VS. Als je daarover schrijft, weet je met zekerheid dat het scenario zich vroeg of laat zal herhalen, en eerder vroeg dan laat. Weet je wanneer ik dat deel over 1964 klaar had? Eén dag voor de Black Lives Matter-protesten begonnen als reactie op de dood van George Floyd. Ik klapte mijn laptop dicht, ging naar bed, en toen ik weer wakker werd, stond Minneapolis in brand. Harlem Shuffle is niet actueel omdat ik dat graag wilde, maar omdat er in de VS bitter weinig veranderd is sinds 1964.”

Het einde van het boek is intrigerend. Er is een gewelddadige ontknoping die Carney ternauwernood overleeft, maar wat de tol is die hij betaalt, wordt opengelaten.

(stilte) “Vindt u dat?”

Ja. Carney loopt wat verdwaasd door de stad en in Lower Manhattan kijkt hij in een diepe bouwput. Het is de krater waarin de fundamenten van het World Trade Center en de Twin Towers worden gelegd. Een nieuw tijdperk lijkt te worden aangekondigd. Waarom zou u hem geen tweede leven geven, waarin hij een succesvol zakenman wordt en in het witte deel van de stad gaat wonen, zoals uw ouders hebben gedaan?

(geamuseerd) “Ik zal u iets vertellen waar ik normaliter voor terugdeins. Ik heb Harlem Shuffle in de zomer van 2020 ingeleverd bij mijn uitgever, en letterlijk de volgende dag ben ik begonnen aan een vervolg erop. Dat zal zich afspelen in de seventies: New York is bankroet, maar de misdaad floreert als nooit tevoren. Ik kon geen afscheid nemen van Carney. Net zoals u had ik het gevoel dat zijn verhaal nog niet ten einde was. So I just kept going. Ik zit nu al een flink eind over de helft van het tweede deel. Dat is best vreemd, want stel je voor dat het met Harlem Shuffle niks wordt, waarom zit ik er dan een vervolg op te schrijven? (lacht) Maar ik ben nog steeds heel opgewonden, dat is het belangrijkste.”

Colson Whitehead, ‘Harlem Shuffle’, Atlas Contact.