Direct naar artikelinhoud
ReportageTaliban

‘Wat een incompetente bende amateurs’: onze journaliste op bezoek bij de taliban 2.0 in Afghanistan

Taliban in de Pul-e Khishti-moskee in Kaboel. Centraal zit Khalil Haqqani, de huidige minister van Vluchtelingen.Beeld NYT

De taliban nodigen journalisten en investeerders uit om een kijkje te komen nemen in het ‘nieuwe’ Afghanistan. Ook onze reporter ging er poolshoogte nemen. Verslag van vijf beklemmende dagen. ‘Ik sta bekend als de Amerikanendoder.’

Dinsdag 7 september, 22.30 uur.

Het is aardedonker op de weg. In het schaarse maanlicht zie ik af en toe een flits van de omgeving: steile rotshellingen aan weerszijden, afwisselend geflankeerd door kale zandvlaktes en groene velden. De talib die de pick-up bestuurt heeft haast. Ik hoor de mannen in de laadbak roepen dat de chauffeur het een beetje kalmer aan moet doen. Maar dat heeft een averechts effect.

Wie met de auto van de Pakistaanse grensovergang Torkham naar Kaboel rijdt, is normaal een uur of vier onderweg. Het traject is ruim 225 kilometer lang. Sinds de taliban in Afghanistan de macht hebben overgenomen, zijn er tien checkpoints langs de route geïnstalleerd. Overdag is de weg veilig, werd ons door verschillende bronnen in Kaboel bevestigd. Maar het is ’s avonds laat en aan de chauffeur te zien, vertrouwt hij het voor geen meter.

Er zijn facties van IS in het gebied actief en omdat die de nieuwe machtspositie van de taliban zo veel mogelijk willen verstoren, is de kans niet onbestaande dat ze aanvallen uitvoeren op auto’s die passeren. Op dit late uur kun je alles verwachten. Dus willen de taliban ons zo snel mogelijk ter plaatse brengen. Niet naar Kaboel, maar naar Jalalabad, de hoofdstad van de provincie Nangarhar die halverwege de route ligt. Meer bepaald: naar het lokale hoofdkwartier van de inlichtingen- en veiligheidsdienst van de taliban.

Niet bepaald een plek die geruststellend in de oren klinkt. Het is dan ook niet onze keuze, wij hadden deze middag willen doorreizen naar Kaboel. Maar het is “omwille van onze eigen veiligheid” dat we naar Jalalabad gaan, verzekeren de taliban ons. We geloven het maar half. De komende dagen zal blijken dat ze ‘onze veiligheid’ vooral als excuus gebruiken om hun eigen plannen door te duwen. Waarmee de eerste barsten in het systeem van de taliban 2.0 zichtbaar worden.

Verzet

Sinds ze op 15 augustus Kaboel konden innemen, nodigen de taliban internationale journalisten uit om het ‘nieuwe’ Afghanistan te komen bekijken. Dat deden ze trouwens voordien ook al. Zo gingen in juli verslaggevers van de Britse nieuwszender Sky in op de vraag om de veroverde militaire basis in de provincie Wardak te bezoeken, niet ver van Kaboel.

Collega-journalist Antoine Malo. Achter hem wil een talib de airco regelen.Beeld Joanie De Rijke

Vrij snel na de machtsovername steken journalisten de grensovergang in Torkham over. De luchthaven is nog gesloten, er is geen andere mogelijkheid dan de weg. Een vijftiental Franse verslaggevers bericht vanuit Kaboel en andere streken van het land. Ook zijn er Spaanse, Britse en Duitse collega’s aan het werk. De dag voor ons vertrek trekken verslaggevers van AFP, The Los Angeles Times en de Turkse tv-zender TRT World op uitnodiging van het Badri 313-bataljon, een elite-eenheid van de taliban, naar de restanten van de voormalige CIA-basis net buiten Kaboel.

De Amerikanen hebben hun Eagle Base zelf vernietigd zodat hun informatie niet door de taliban ontdekt zou worden. Voorts is een Franse ploeg van de krant Libération met de taliban naar de Panjshirvallei getrokken, het laatste vrije restje Afghanistan waar verzetsleider Ahmad Massoud met zijn volgelingen weerstand biedt tegen de islamitische strijders.

De taliban claimen de volledige overwinning van de vallei op maandag 6 september, maar de Panjshiri beweren dat dit niet klopt. De verzetsstrijders houden zich intussen schuil in de bergen. De beelden van drones en gevechtsvliegtuigen boven de vallei die van Pakistan afkomstig zouden zijn en massaal werden verspreid, zouden vals zijn. De Indiase nieuwszender Republic TV zou beeldmateriaal van het videospel Arma 3 hebben gebruikt. Over de steun van Pakistan aan de Afghaanse taliban wordt al jaren gespeculeerd. Bepaalde eenheden binnen het Pakistaanse leger en de inlichtingendienst ISI onderhouden banden met de taliban. De Pakistaanse overheid heeft de verdachtmakingen altijd ontkend en noemt de recente beschuldigingen over inmenging in de Panjshirvallei ‘leugens en propaganda van India’.

Ook Antoine Malo, mijn Franse collega van Le Journal du Dimanche, en ondergetekende trekken de grens bij Torkham over. Nu verschillende collega’s er gewoon hun werk kunnen doen, durf ook ik het wel aan. De situatie is tenslotte totaal anders dan toen ik in 2008 in Afghanistan was. Toen was het een groot risico om de taliban te ontmoeten, in mijn geval resulteerde het zelfs in een zes dagen lange gijzeling. Vandaag is de situatie veiliger en gaan verslaggevers zelfs met de taliban mee op pad tot in alle uithoeken van het land.

Warboel

Een journalist uit een naburig land is ons een dag of twee eerder voorafgegaan en vertelt hoe ze naar Kaboel is gereisd.

Ons vervoer in Afghanistan is door Pakistaanse contacten geregeld, via mensen met wie ik al tien jaar werk en op wie ik altijd kan rekenen. Alles is geregeld, we hebben een Afghaans visum op zak van de ambassade in Pakistan en gaan Afghanistan binnen op een bloedhete dinsdagmorgen. De twee Franse vrouwen die we tegenkomen en die op de terugweg naar Pakistan zijn, kijken ons puffend vanonder hun hoofdsluier aan. Ze hebben hun reportages ingeblikt en keren huiswaarts. “Sterkte en pas op, de taliban worden steeds strenger”, zeggen ze.

Een chauffeur die via mijn Pakistaanse contacten is geregeld, staat ons op te wachten. Hij zal ons samen met een tolk naar de Afghaanse hoofdstad brengen. Maar zover zijn we nog niet, eerst moeten we onze papieren aan de taliban overhandigen die de grens controleren. We beschikken over alle benodigde formulieren, zo blijkt. Op een na. De brief met toestemming van het Ministerie van Cultuur en Informatie in Kaboel waarin staat dat we als journalist kunnen werken, ontbreekt. Terwijl wij van collega’s hoorden dat we die brief bij het Ministerie in Kaboel zelf moeten ophalen. Maar wat blijkt? Die morgen, terwijl wij onderweg zijn zonder toegang tot internet, heeft de talibanleiding plots een nieuwe regel ingevoerd. Je moet de brief op voorhand aanvragen en kan dan doorreizen naar Kaboel. Allemaal niet zo’n probleem, lijkt ons. We hebben onze perskaarten en de nodige andere bewijzen mee dat we een reportage willen maken; dat ontbrekende formulier zullen we eenmaal daar wel regelen.

Joanie de Rijke en collega Antoine toen ze in Pakistan aankwamen.Beeld Joanie De Rijke

Eenmaal aan de grens belanden we in pure chaos. De grens is tot nader order nog altijd gesloten. Het is een warboel omdat de taliban niets van douaneformaliteiten kennen, waardoor alles in de soep loopt. In de geïmproviseerde wachtruimte, een kamer vol plastic bloemen in roze en gouden vazen, zit een Duitser die een ngo leidt en net tien dagen in Kaboel heeft gewerkt. Samen met zijn tolk wil hij het land uit om nieuw materiaal naar Afghanistan te laten overkomen. Maar ook dat is kennelijk een probleem. Waarom, daar hebben de Duitser en zijn tolk het raden naar. “Ik zit hier al zes uur te wachten om het land úít te kunnen”, fulmineert de ngo-man. “Dat kost me een hoop geld, maar dat snappen de taliban niet. Ze begrijpen er niets van. Helemaal níéts!” Hij raast verder: “Als dit zootje ongeregeld het land moet besturen, dan zie ik het somber in. Wat een incompetente bende amateurs.”

Opiumteelt

Ook een zakenman uit de Golfstaten komt de kamer binnengewandeld. “Ik heb op Al Jazeera gezien hoe de taliban ondernemers uitnodigen om te komen investeren”, zegt hij. “Ik zit in de olie-industrie en in de bouw. Met andere woorden, ik wil geld investeren in Afghanistan omdat ik denk dat ik hier zaken kan doen. Maar in plaats dat ze me met open armen verwelkomen, houden ze me tegen omdat ze me niet geloven.”

Dat de taliban financiële steun en investeringen nodig hebben, is een understatement. De organisatie verkeert in zware financiële problemen nadat de VS ruim 8 miljard euro aan internationale tegoeden van de Afghaanse centrale bank hebben bevroren. Ook het IMF en andere westerse landen hebben de geldkraan dichtgedraaid. De banken zijn nog altijd gesloten, de voedselprijzen blijven stijgen en de VN waarschuwen dat een zware humanitaire ramp om de hoek loert. Volgens secretaris-generaal António Guterres is er minstens 500 miljoen euro nodig om basisvoorzieningen als voedsel en medische zorg te voorzien in het land van 38 miljoen inwoners.

Een groot deel van de bevolking leeft in erbarmelijke levensomstandigheden. De kans op een hongersnood is groot en de ernstige droogte in het land doet daar nog een schep bovenop. Boeren zien hun oogst jaar na jaar krimpen en worden verleid om zich bij de taliban te voegen zodat ze tenminste nog iets van een inkomen hebben. Ook zorgt de droogte ervoor dat heel wat boeren uit nood op de opiumteelt overstappen. De kweek van papaver vormt een fors deel van het inkomen van de taliban, naast de mijnbouw, het beheer van vastgoed en de belasting op onder andere voedsel en brandstoffen.

“Nu de taliban aan het roer staan, komen ze met gigantische problemen in aanraking”, zegt Husani Mubarak Azizi, voormalig minister van Transport, tijdens een interview in Pakistan de avond voor ons vertrek naar het buurland. “Ze hebben dokters nodig, ingenieurs, piloten, economen, IT-specialisten. Dat is een enorme uitdaging. En dan hebben we het nog niet over het klimaatprobleem, het tekort aan water, het onderwijs, corona, de nakende hongersnood. Geen enkele regering die dat zonder hulp van buitenaf aankan. Ook de taliban niet.”

Joanie en haar collega’s slijten vier dagen in een kleine kamer. In bed hebben ze zicht op een witte talibanvlag.Beeld Joanie De Rijke

De ex-minister verwacht dat er binnen het half jaar een nieuwe oorlog uitbreekt. “Tussen IS-eenheden en de taliban. De taliban hebben duizenden gevangenen vrijgelaten uit de Pul-e-Charki-gevangenis (aan de rand van Kaboel, red.). Een groot deel van hen is afkomstig van IS, anderen behoren tot de TTP, de Pakistaanse taliban. Het zou in totaal om zo’n 8.000 mensen gaan van wie zeker 5.000 IS-leden.”

De verhalen dat het om hooguit 2.000 IS-manschappen gaat, kloppen niet volgens Azizi. “Het zijn er veel meer en dat baart buurlanden als Iran en Rusland uiteraard zorgen. Deze groeperingen zouden in de toekomst weleens voor heel wat onrust in Afghanistan en de omringende landen kunnen zorgen. IS wordt nog altijd financieel gesteund door radicale organisaties en sympathisanten; de beweging is niet dood, onderschat hen niet.”

‘Wie is zij?’

Het is half twaalf ’s avonds als we bij de inlichtingendienst van de taliban in Jalalabad arriveren. De islamitische strijders hebben zich in het gebouw gevestigd dat voorheen gebruikt werd door de NDS, de Afghaanse inlichtingen- en veiligheidsdienst, een afdeling van het leger. We, dat zijn collega Antoine en ik, een geboeide Pakistaan die de taliban om de een of andere reden hoogst verdacht vinden, plus de zakenman uit de Golfstaten wiens naam ik op zijn verzoek niet kan vernoemen.

Het gebouw van de voormalige Afghaanse veiligheidsdienst ligt midden in de stad, maar door de hoge betonnen muren eromheen is het een afgesloten bastion. We gaan te voet door de tuin, waar het hevig naar jasmijn geurt, en worden naar de eerste verdieping gestuurd. De lokale chef, een zekere Bashir Achmad, wacht ons op in de ontvangstruimte, een enorme kamer vol leren zetels en glimmende glazen tafels.

Net als de lokale talibanleider in Torkham negeert ook deze meneer Achmad mij straal. Hij kijkt alle mannen in het gezelschap aan maar ik ben lucht. “Wie is zij?”, vraagt de man ten slotte aan collega Antoine. Afgaand op wat ik vandaag meemaak, heb ik er bitter weinig vertrouwen in dat vrouwen ooit een plaats zullen krijgen in deze maatschappij, hoewel ze hun universitaire studies vanachter een gordijn mogen voortzetten.

Wat we hier komen doen, vraagt Bashir Achmad in gebroken Engels. Eerst aan de zakenman, dan aan ons.

Eenarmige talib aan de thee en het brood.Beeld Joanie De Rijke

De geboeide Pakistaan zit er wat hulpeloos bij en kijkt naar de grond. We krijgen allemaal dezelfde preek. Hoe we het in ons hoofd halen om ‘zomaar’ naar Afghanistan te komen, klinkt het verwijtend. Maar na zijn dreigende taal haast de chef zich te zeggen dat we ons geen zorgen moeten maken. We zitten hier veilig, ze zullen goed voor ons zorgen, en als we de brief uit Kaboel hebben morgen, kunnen we meteen vertrekken.

Waarna het gesprek verder gaat. Of de zakenman zijn “luxueuze bestaan” niet achter zich wil laten en zijn leven niet aan de jihad wil wijden, vraagt Achmad verschillende keren. Het klinkt behoorlijk Al Qaida-achtig voor een talib, maar de zakenman is er niet van onder de indruk. Dat ze mensen die geld naar Afghanistan komen bréngen niet op zo’n onwelkome manier moeten behandelen, vindt hij. Over Europa zijn de meningen verdeeld. De jongere garde van het talibangezelschap laat weten dat ze graag naar Frankrijk of België willen. De ouderen zijn minder enthousiast. De taliban willen niet naar België, zegt Bashir Achmad. Ons land interesseert hen niet.

Stress weglachen

De volgende dagen blijven we op de basis in Jalalabad. We zijn niet gearresteerd maar we mogen ook niet weg. “Omwille van onze veiligheid.” Intussen krijgen we netjes drie keer per dag eten, krijgen we een dampend kopje koffie aangeboden, blijven we samen met de zakenman op onze kamer en zijn we constant met iedereen in contact via onze telefoons en het internet. Van foto’s maken is geen sprake.

Het wordt al snel duidelijk dat de inlichtingenbaas smoezen verzint om ons niet naar Kaboel te laten gaan. Eerst duurt het twee dagen voor we eindelijk de benodigde brief via WhatsApp toegestuurd krijgen. Maar dat is dan plots toch niet voldoende. Talibanwoordvoerder Zabihullah Mujahid moet de lokale chef in Jalalabad persoonlijk bellen om te zeggen dat hij ons naar Kaboel kan laten gaan. Zolang die telefoon niet komt, kunnen we niet weg. “Maar maak je geen zorgen. Jullie zijn veilig hier”, sussen ze telkens. Kennelijk is er een soort machtsstrijd aan de gang tussen de koppige Achmad en de talibanleiding in Kaboel.

Intussen maken we kennis met de mannen op de basis. Zoals Abbas, de conciërge met één arm. Hij eet regelmatig met ons samen en wandelt mee als we een ronde maken in de tuin. Abbas is zijn arm verloren tijdens een luchtaanval van de Amerikanen in 2001, vertelt hij de tweede dag. Sindsdien wenst hij alles wat met de VS te maken heeft naar de verdoemenis. “Ik sta bekend als de Amerikanendoder”, vertelt hij trots. “Ik heb er velen afgeschoten.” Waarop hij zich bruusk tot Antoine richt en vraagt of hij misschien Amerikaan is? “Néé, we zijn van Europa”, haasten we ons te zeggen. “Frankrijk. België. Niks met Amerika te maken.”

Vier dagen gaan voorbij. Dagen die erg lang aanvoelen als je ze in een kleine kamer tussen vier witte muren moet slijten. Een witte talibanvlag is er het enige decoratieve element. Dat we samen zitten en onze telefoons kunnen gebruiken, houdt de ergste verveling tegen. We lachen de stress weg, maken grappen of vervallen elk in somber stilzwijgen. Dat de taliban ons iets ernstigs zullen aandoen, verwachten we niet. Nu ze de wereld willen tonen dat ze veranderd zijn, gaan ze geen journalisten molesteren. Ook ik maak me daar geen zorgen over. Maar als ze willen dwarsliggen, kunnen ze ons wel een aantal dagen vasthouden. Uit pesterij of uit machtsvertoon. En dat is geen fijn vooruitzicht. De taliban op de basis blijven evenwel optimistisch. Nog even en we kunnen gaan. Daar klampen we ons dan maar aan vast. Al zinkt de moed me bij tijd en wijlen in de schoenen als er wéér een dag voorbij is zonder dat we iets zijn opgeschoten.

Terug naar Pakistan

Soms worden er nieuwe mensen binnengebracht. Een Europese fotografe wier naam ik om veiligheidsredenen niet kan vermelden, maar die na een dag weer mag gaan omdat ze een invloedrijke lokale connectie heeft. Een IS’er uit de bergen die eruitziet alsof hij nooit eerder een stap buiten zijn dorp heeft gezet. Een Pakistaanse journalist, twee mannen die verdacht worden van omkoping. De een na de ander komt en gaat. Ons wordt telkens beloofd dat we “vandaag” naar Kaboel kunnen gaan. Dat woordvoerder Mujahid in Kaboel het druk heeft met de communicatie rond de lancering van de nieuwe interim-regering, helpt ook al niet. Zelf is hij intussen gepromoveerd tot waarnemend minister van Informatie, lezen we op internet.

Als we op zaterdagmorgen dan toch eindelijk kunnen vertrekken en toestemming hebben om “het hele land af te reizen”, hoeft het voor ons niet meer. We gaan terug naar Pakistan. Vanuit onze eigen ervaring met de lokale chef die niet luistert naar de talibanleiding, kunnen we niet anders concluderen dan wat wellicht de kern van dit verhaal is: het grootste probleem van de taliban zijn de taliban zelf. Nu leider Abdul Ghani Baradar na een ruzie met andere leiders in het presidentieel paleis van het toneel is verdwenen en verhalen de ronde deden dat hij doodgeschoten was – wat hij later zelf ontkende – lijkt het erop dat de islamitische strijdersbeweging minder eensgezind is dan ze wil doen uitschijnen. Een oud zeer in een land dat al eeuwen draait op de wetten en regelgeving van lokale stammen, krijgsheren en dorpsoudsten en pas in een veel later stadium op de centrale overheid in Kaboel.

“Voor de machtsovername waren de taliban gelijkgestemd omdat ze een gemeenschappelijke vijand hadden: de VS en het Afghaanse leger”, legt Khuram Iqbal uit, docent terrorismebestrijding aan de National Defense University in Islamabad. “Nu die vijand is weggevallen, komen de verschillende visies van de talibanfacties aan de oppervlakte. Visies die te maken hebben met interne etnische achtergronden en met de keuze over hoe de islamitische revolutie moet worden uitge­dragen.”

Vrouwen lopen niet toevallig op 11 september in een mars pro-taliban. Een strijder houdt een oogje in het zeil.Beeld NYT

De docent vermoedt dat de middelste en onderste regionen van de taliban het leiderschap in Kaboel proberen te pushen om de jihad ook buiten de grenzen van Afghanistan uit te voeren. “En die wens zal toenemen naarmate de economische druk op de taliban blijft aanhouden. Als ze niet in staat blijken om het land met de nodige stabiliteit te kunnen regeren, zullen ze hun problemen via een expansionistische agenda proberen op te lossen.” Iqbal ziet de toekomst voor Afghanistan somber in, zegt hij.

Intussen beseffen we dat wij als buitenlandse reporters beter behandeld werden dan de Afghaanse journalisten. In de week dat we in Jalalabad zitten, worden verschillende lokale journalisten in Kaboel gearresteerd. De beelden van de twee verslaggevers die zwaar mishandeld werden, gaan de wereld rond. Wij kunnen het land verlaten, zij niet. De persvrijheid in Afghanistan brokkelt gestaag af. De paar demonstraties die nog plaatsvinden in Kaboel worden door steeds minder mensen bijgewoond.

En ook al gaat het leven van alledag gewoon door, de angst overheerst. De sfeer wordt grimmiger, de regels strenger. Journalisten zijn officieel nog altijd welkom, maar de taliban proberen de persvrijheid te manipuleren door hun eigen fixers aan te stellen. Journalisten moeten met hén werken. Niet iedereen doet dat, maar intussen wordt het wel opgedrongen en schieten de prijzen van de nieuwe fixers de hoogte in. Dat de persvrijheid in Afghanistan een duur goed zal worden, lijkt onafwendbaar. En dat is maar een van de vele problemen.