Direct naar artikelinhoud
OpinieSamira Atillah

Alledaags racisme door de ogen van onze journaliste: ‘Voor Sara gingen de deuren open, voor Samira bleven ze gesloten’

Samira Atillah.Beeld Wouter Van Vooren

Het leven in kleur op Canvas kaart alledaags racisme aan. Geen ver-van-mijn-bedshow, zo werd me al vaker dan me lief is duidelijk. Onlangs nog.

Samira Atillah is journalist bij De Morgen.

“Dag Sara, je kan het appartement woensdag komen bekijken, als dat past voor jou.” Aan de telefoon hing een vriendelijke, enthousiaste dame die maar al te graag haar appartement in Vlaanderen wilde verhuren. Aan Sara. Sara kon het appartement bekijken. Samira niet.

Ik had namelijk net een nepaccount gemaakt en een ander nummer gekocht, om e-mails te versturen en te kunnen bellen naar mogelijke verhuurders. Met mijn naam lukte het maar niet. “Sorry, het appartement is al bezet”, klonk het drie uur voordien nog door dezelfde vriendelijke dame. Voor Samira lukte niets. Als Sara kreeg ik meteen telefoons en e-mails. Zou de vriendelijke dame het doorhebben, vroeg ik me af, dat ze dezelfde persoon aan de lijn had?

Zolang ik me kan herinneren merkte ik dat er iets niet klopte. Toen mijn broertje en ik acht jaar oud waren - we zijn een tweeling - ging ik bijvoorbeeld eens mee naar zijn voetbalwedstrijd in Genk. Ik zocht tevergeefs naar mijn broer op het veld, hij was nergens te bespeuren. Daarna had ik door waar hij zat: op de bank. De trainer zei tegen hem, vertelde mijn broertje me later: “Je hebt stront in je ogen: ga maar op de bank zitten.”

Die opmerking ging over zijn ogen: hij en ik hebben bruine ogen. Ik zag als kind geen kleuren, ik zag enkel de pijn in de blik van mijn broertje. Het was, denk ik, de eerste keer dat ik doorhad dat er iets niet klopte.

Later, na de middelbare school, ging ik studeren. Het eerste wat ik op school hoorde was dat “zoveel procent” van de leerlingen met een migratieachtergrond het niet zouden halen. Slik.

Dat werd de eerste dag meegedeeld in de aula, alsof het niets was. Ik voelde de blik van mijn medestudenten en wou terstond verdwijnen in de massa. Ja, er waren niet veel mensen met kleur op die banken, maar de woorden van de lector voelden aan als steken in het hart. Instinctief dwaalden mijn gedachten weer af naar het voetbalveld, ik was weer het naïeve kind dat een vreemde pijn voelde.

Er klopt iets niet, dacht ik opnieuw.

Toen ik toch slaagde als student, op de school die meteen duidelijk maakte hoe het zat, kon ik het niet laten om een e-mail te sturen naar die lector die zei dat mensen zoals ik het niet zouden halen. Ik kreeg nooit een reactie, maar vanbinnen glunderde ik. Maar ik was opnieuw naïef: want het leven moest nog beginnen voor Samira.

Werk zoeken met mijn naam bleek geen piece of cake: “Sorry, de functie is al bezet”, zei een zoveelste vriendelijke dame. Ik twijfelde even, maar maakte toch een fake account aan. Stuurde mijn cv onder een andere naam.

“Kan u volgende week maandag op gesprek komen, Lien?”

Dat was negen jaar geleden.

Later wilde ik, net zoals iedereen, een woning, en ondertussen had ik al verschillende nepnamen gevonden. Sanne, Maaike, Sara, Lien: als het maar Vlaams genoeg klonk. Zij haalden het altijd. Samira maar af en toe.

Als ik toch mocht langskomen als mezelf, hoorde ik: “Aaaah, je bent gelukkig modern.” Que? Waarover gààt dit, eigenlijk? Er klopt iets niet, dacht ik weer.

Op een bepaald moment overwoog ik zelfs om mijn naam te veranderen, een gedachte die me terstond volslagen idioot leek. Waarom zou ik? Om meer kans te maken in het land waar ik nota bene geboren ben? En als mensen zoals ik, die hier geboren zijn, het al moeilijk hebben, hoe zit het dan met mensen die hier niet geboren zijn?

Drie dagen na mijn 26ste verjaardag botste ik op de trein nog eens met de realiteit. Tijdens de controle haalde ik mijn Go Pass boven, keurig ingevuld. “Mevrouw, mag ik uw paspoort aub?”, vroeg de controleur. “Tuurlijk”, ik was me van geen kwaad bewust.

“U bent 26 jaar. U moet een ander abonnement hebben.” Toen begreep ik het. Een Go Pass is geldig tot en met 25. Ik was pas 26 en vergeten dat ik voortaan een andere tienrittenkaart nodig had. Terwijl ik me probeerde te excuseren en meteen mijn portemonnee zocht om een ander ticket te betalen, hoorde ik iets dat mij deed verstommen: “Het is altijd hetzelfde met jullie.” Ik huilde nooit bij dit soort opmerkingen, maar toen, daar op die trein, brak er iets in mij. “Met jullie.” Die woorden echoden in mijn hoofd, en ik barstte in tranen uit.

Ja, ik was de leeftijdslimiet even uit het oog verloren, maar dit? Ik voelde voor het eerst medelijden met mezelf. En met alle Samira’s. Met die ‘jullies’. Er klopt gewoon fundamenteel iets niet, dacht ik, terwijl ik met betraande ogen de trein verliet.

Opnieuw werd ik teruggeduwd in de tijd, naar het voetbalveld, de telefoons met de zogenaamde vriendelijke dames, de lector op school, en alle moeite die ik en anderen deden om gewoon normaal te leven, zoals een Sara.