Direct naar artikelinhoud
AnalyseChina in Afrika

Afrikaanse landen hebben voor vele miljarden euro's geleend bij China. Nu komen de problemen

Conducteurs op een perron van de Standard Gauge Railway (SGR) in Kenia, gebouwd door de China Road and Bridge Corporation (CRBC) en gefinancieerd door de Chinese overheid.Beeld Thomas Mukoya / Reuters

China leent onvoorstelbaar grote bedragen aan ontwikkelende economieën. In Afrika heeft het de Verenigde Staten al ingehaald als grootste geldschieter. Nu landen vastlopen in de afbetaling, komen de problemen: niemand weet precies hoeveel er van China is geleend.

Met optimistische tweets probeert de nieuwe president van Zambia, Hakainde Hichilema alias Bally, het vertrouwen van internationale investeerders in zijn failliete economie terug te winnen. “Crediteuren hoeven zich geen zorgen te maken over onze huidige financiële positie. (...) Bally zal betalen.”

Het probleem is dat Bally niet weet hoeveel hij moet betalen, en waarmee. Naast een lege schatkist liet zijn voorganger Edgar Lungu een berg schulden aan voornamelijk China achter. Bij Hichilema's aantreden in augustus kampte Zambia met torenhoge inflatie en werkloosheid.

Nog voor het eind van het jaar wil Hichilema hulp voor die schuldenberg regelen bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF), maar inventarisatie van de schulden duurt weken. Eind september bood onderzoek van het China Africa Research Initiative (CARI) van de Amerikaanse Johns Hopkins University uitkomst: volgens CARI valt het bedrag van 3,4 miljard dollar dat China volgens Lungu van de Zambiaanse regering tegoed heeft, bijna dubbel zo hoog uit.

Met deze 6,6 miljard dollar schuld aan China – 43 procent van het bruto nationaal product (bnp) – is Zambia een extreem geval. Gemiddeld staan Afrikaanse landen voor 10 procent van hun bnp bij China in het krijt. Omdat Peking goed is voor 20 procent van alle leningen aan Afrikaanse landen, spelen overal op het Afrikaanse continent soortgelijke onduidelijkheden rond schulden aan China.

Begin oktober kwam AidData, een laboratorium voor dataonderzoek van het College of William & Mary in Virginia, met een gedetailleerde analyse van de Chinese geldstromen. Maar liefst vier jaar onderzoek naar ruim 13.400 door China betaalde infrastructurele projecten in 165 landen over een periode van 18 jaar was er nodig om te constateren dat Chinese staatsbanken veel meer hebben uitgeleend dan tot dusver werd aangenomen. AidData komt uit op 843 miljard dollar wereldwijd. Onderdeel daarvan is een onbekend universum van verborgen Chinese leningen ter waarde van 385 miljard dollar. Zo werpt het onderzoek nieuw licht op mythes over het Chinese buitenlandse leenbeleid.

Mythe 1: Chinese leningen dienen louter onrendabele prestigeprojecten

Bij leningen van staat tot staat maakt het Chinese ministerie van Handel de stoutste dromen van Afrikaanse politici waar. Met renteloze leningen financiert en bouwt China sportstadions, conferentieoorden en andere statusverhogende projecten.

Chinese commerciële staatsbanken en staatsinvesteringsfondsen, inmiddels goed voor 70 procent van de Chinese leningen aan het buitenland, richten zich liever op economische hardware. Afrikaanse landen die willen industrialiseren, hebben treinlijnen, wegen en fabrieksterreinen nodig, maar het geld voor die grote sprong voorwaarts ontbreekt.

China heeft juist te veel in kas door overschotten op de handelsbalans met zo ongeveer ieder land ter wereld. Die buitenlandse reserves stak Beijing tot dusver in Amerikaanse staatsobligaties, maar dat werd China na de financiële crisis in 2008 te gevaarlijk. 

De alternatieve bestemming voor dat geld is het in 2013 gelanceerde Belt and Road Initiative (BRI). Met Chinese leningen voorziet Peking landen van infrastructuur, telecommunicatie, woonwijken en industrieterreinen, gebouwd door Chinese arbeiders met Chinese machines, die in het buitenland de overcapaciteit van de Chinese staal- en betonindustrie wegwerken. Het BRI, gepresenteerd als cadeau aan de wereld, dient allereerst Chinees eigenbelang.

Mythe 2: van China lenen is duur

In eerste instantie niet. In contracten die AidData bestudeerde staan marktconforme rentetarieven. Chinese bankiers zijn in eigen land gewend aan het financieren van kolossale projecten met een hoog risico. Leningen zijn de kurk waar de Chinese economie op drijft: gaat er iets mis, dan trekt de bank niet aan het kortste eind. Problematische leningen worden afgedekt met nieuwe leningen, waar een legertje nieuwe geldschieters winst op maakt.

Dit door gemakkelijke, risicovolle leningen aangedreven groeimodel biedt Peking aan als “nieuwe optie voor andere landen die hun economische ontwikkeling willen versnellen, zonder dat hun onafhankelijkheid in het geding komt”, aldus president Xi Jinping. Waar westerse bankiers met voorwaarden over mensenrechten, kredietwaardigheid en duurzaamheid komen, zijn Chinese financiers soepeler.

Chinese leningen worden bij wanbetaling fors duurder. In 2016 liep de Democratische Republiek Congo (DRC) bijvoorbeeld achter met het terugbetalen van 1,3 miljard dollar aan de Chinese Eximbank. Die stelde aflossing vijftien jaar uit, tegen 1,5 procent meer rente, waardoor de schuld zal oplopen tot 1,6 miljard dollar. Eximbank peuterde extra geld los, door als voorwaarde voor uitstel onmiddellijke terugbetaling van een andere schuld van 300 miljoen dollar te eisen.

Mythe 3: Chinese leenconstructies zijn niet transparant

Dat is zacht uitgedrukt. De contracten die AidData boven water haalde, barsten van de geheimhoudingsclausules. Gebrek aan centrale coördinatie in Peking draagt bij aan een ondoorzichtige warboel van leningen voor de wildgroei aan BRI-projecten.

Was lenen aan het buitenland voor het BRI het domein van de centrale regering, tegenwoordig domineren staatsbanken, staatsbedrijven, joint ventures en publiek-private investeringsconstructies. Die laat de Chinese regering los op landen die zo in de rode cijfers zitten dat ze eigenlijk niet meer kunnen lenen. Daarvoor hebben Chinese bankiers creatieve financiële oplossingen die niet in de boekhouding van de lenende overheid komen, terwijl die direct of indirect wel opdraait voor terugbetaling: dat zijn zogenaamde verborgen schulden.

Een spoorbrug door Nairobi National Park in Kenia, aangelegd door Chinezen. Nairobi groeit explosief, en door diverse grote infrastructurele projecten wordt het wildpark steeds kleiner.Beeld Sven Torfinn

Het grote nadeel van verborgen schulden: vrijwel niemand weet wie wat heeft geleend en onder welke (geheime) voorwaarden. Het gevolg is dat economen, regeringen, internationale kredietverleners en financiële toezichthouders in het duister tasten door wankele kaartenhuizen van verstopte schulden. Zambia is geen uitzondering bij het onderschatten van schulden aan Peking: volgens AidData maken regeringen gemiddeld 5,8 procent van hun bnp aan schulden aan China niet openbaar. 

AidData telt 38, overwegend Afrikaanse, landen met schulden bij de Chinese regering ter waarde van meer dan 10 procent van hun economie. Nog eens tien landen hebben verborgen schulden aan Chinese banken ter grootte van meer dan 10 procent van hun bnp. Landen als Laos, Angola, Mozambique en nu ook Zambia dreigen te bezwijken onder een combinatie van soevereine schuld en verborgen leningen. Hoe dan ook moet het geld ooit worden terugbetaald.

Mythe 4: Door Chinese leningen verliezen landen hun strategische bedrijfsmiddelen

Westerse politici zien een boze opzet: China lokt doelbewust arme landen in een val van schulden, om zich via deze debt-trap diplomacy (schuldenvaldiplomatie) meester te maken van strategische bedrijfsmiddelen, zoals havens en bodemschatten. Die zou China inpikken als betaling in natura. Met deze onheilstijding probeert Washington landen aan boord te krijgen voor het Build Back Better World-initiatief (B3W), een laat op gang gekomen Amerikaanse concurrentiepoging met BRI.

De mythe van Chinese financiers die als roofdieren loeren op andermans grondstoffen en infrastructuur behoeft nuancering, want AidData vond slechts één geval waar een door China voorgeschoten project fungeert als onderpand: als Sierra Leone zijn haven niet afbetaalt, gaan de kranen en andere machines naar de schuldeiser. Chinese bankiers zitten echter niet te wachten op het bezit van verre kopermijnen, spoorlijnen of andere bedrijfsmiddelen. Ze willen winst maken op hun uitgeleende geld. Vandaar dat in Zambia een waterkrachtcentrale, twee luchthavens en een televisiezender worden uitgebaat door Chinese bedrijven of joint ventures, die de inkomsten deels of geheel doorsluizen naar Chinese banken.

Liever hebben Chinese bankiers een onderpand in de vorm van offshore bankrekeningen, waar alleen de Chinese schuldeiser aan kan komen. Regeringen met schulden deponeren daar hun inkomen uit bijvoorbeeld de olie-industrie of mijnbouw. Bij wanbetaling hoeft de Chinese partij geen beslag te leggen, maar zuigt die zonder lastige procedures zo’n bankrekening leeg. Dat verklaart waarom Chinese crediteuren voorrang krijgen op andere schuldeisers: worden ze niet op tijd afbetaald, dan betalen ze zichzelf.

Chinese bankiers zijn wars van schuldverlichting met andere buitenlandse geldschieters, waarbij alle betrokkenen verlies voor hun rekening nemen. AidData trof bij zeker 75 procent van de Chinese contracten een verbod aan op herstructurering van schulden in multilateraal verband (bijvoorbeeld via het IMF).

Als er aan schulden wordt gesleuteld, doen Chinese bankiers dat liever niet samen met anderen. Daarom wordt het met achttien verschillende, met elkaar concurrerende Chinese geldschieters moeilijk voor Zambia om tot gezamenlijke afspraken over schuldenverlichting te komen. Het IMF wil pas nadenken over hulp bij Zambia's schulden, bijna 27 miljard dollar in totaal, nadat Hichilema zich uit het Chinese schuldenmoeras heeft gewerkt.

Mythe 5: Met leningen zet China het politieke systeem in andere landen naar zijn hand

Directe inmenging in andermans politiek druist in tegen het Chinese buitenlandse beleid. China kweekt liever afhankelijkheid, die wordt ingezet om Chinese nationale belangen te dienen.

Er zijn juist signalen dat China voorzichtiger wordt met lenen, want het is niet in Pekings belang Afrikaanse economieën kapot te maken met schulden. Die moeten juist opbloeien als nieuwe afzetmarkten. Voorspeld wordt dat binnen vijftien jaar 800 miljoen Afrikanen een middenklasse-inkomen hebben: dat zijn potentiële klanten voor Chinese bedrijven.

Volgens sinoloog Nadège Rolland, verbonden aan de Amerikaanse denktank National Bureau of Asian Research, zit achter de Chinese  leningen wel degelijk een geopolitieke strategie. China is uit op dominantie in de ‘Global South’, de zuidelijke landen die niet bij de gevestigde orde van rijke industrielanden horen. Het Afrikaanse continent is voor Peking het strategische steunpunt in de rivaliteit met de Verenigde Staten. Daar kan Peking het Westen verslaan, zonder rechtstreekse confrontatie aan te gaan.

China haalde de VS in 2009 in als grootste handelspartner van Afrika, en in 2014 als grootste geldschieter daar. Inmiddels steekt China twee keer zoveel geld in ontwikkelende economieën als de VS, ook met de bedoeling dat Afrika en de rest van de Global South inzien dat democratisering naar westers voorbeeld geen voorwaarde is voor economische groei. Maar het blijft bij duwtjes in plaats van regelrechte politieke bemoeienis, zoals Chinese cursussen leiderschap voor Afrikaans talent, of financiering van hoogtechnologische veiligheidssystemen die autoritaire regeringen ook voor politieke doeleinden kunnen inzetten. Zien landen China’s model niet zitten, dan dringt Peking niet aan, om regeringen niet te irriteren. Geld verdienen blijft voorlopig belangrijker.