Waarom de mens wil werken: ‘Trots zijn op je werk heeft ook praktisch nut’

'Jonge koppels werken vandaag meer dan hun ouders, en waarschijnlijk zelfs meer dan hun grootouders.' © ILLUSTRATIE XAVIER TRUANT
Jeroen Zuallaert

Zelfs in de prehistorie draaide de mens al werkdagen van acht uur. Waarom doen we dat, behalve om niet failliet te gaan, vroeg historicus Jan Lucassen zich af.

Zeg niet tegen Jan Lucassen dat hij een alternatieve geschiedenis van de wereld heeft geschreven. ‘Te veel eer’, zegt de Nederlander. Het was nooit zijn bedoeling om zich te vergelijken met Yuval Noah Harari of Jared Diamond. En toch: zijn boek De wereld aan het werk blijkt in het Engels A New History of Mankind te heten. Angelsaksische bladen zoals The Guardian,The New Statesman en The Economist kwamen lof te kort. ‘Ik moet het de mensen van de uitgeverij wel nageven: ze kennen hun job.’

Er is maar één ding erger dan een baas die je het leven zuur maakt, en dat is geen baas hebben die je het leven zuur maakt.

Lucassen is al decennia gefascineerd door arbeid. Toen het onderzoek naar de geschiedenis van de arbeid na de val van de Sovjet-Unie aan belang verloor, besloot hij het gaspedaal in te duwen. Als onderzoeksdirecteur en later als onderzoeker van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam stapte hij met zijn collega’s af van de enge aanpak waarbij arbeidsgeschiedschrijving zich nagenoeg volledig toespitste op het lot van fabrieksarbeiders. ‘Ik vind het enorm belangrijk dat huishoudelijk werk beschouwd wordt als werk’, benadrukt Lucassen. ‘Werk is niet alleen van toepassing op landbouwers en fabrieksarbeiders, maar ook op huisvrouwen. In het onderzoek naar de geschiedenis van de arbeid hebben vrouwen veel te lang in het verdomhoekje gestaan.’

Jagers-verzamelaars

De wereld aan het werk begint letterlijk bij het begin. Want ook in de prehistorie werkten mensen wel degelijk. Op basis van antropologische studies schat Lucassen dat een werkdag voor de gemiddelde jager-verzamelaar ongeveer acht uur duurde. In die dagtaak zaten niet alleen jagen en voedsel verzamelen vervat, maar ook ‘huishoudelijke’ klussen zoals kinderzorg of het kamp opzetten of opbreken. Oorspronkelijk werden de taken vooral verdeeld volgens het wederkerigheidsprincipe. ‘Het was een soort inwendige boekhouding’, aldus Lucassen. ‘Vergelijk het met een huwelijk, waarin je vrouw de soep maakt en jij in ruil de afwas doet. Je schrijft er elkaar geen factuur voor uit, maar je houdt onbewust wel bij of het werk wat billijk verdeeld is. Hetzelfde fenomeen zie je bij jagers-verzamelaars. Een goede jager at zijn vangst niet in zijn eentje op. De opbrengst van de jacht werd verdeeld naar verdienste. Wie telkens als er gejaagd moest worden “last had van zijn rug”, moest niet op het beste stukje rekenen.’

Lucassen beklemtoont dat ook de jagers-verzamelaars in zekere zin een kennissamenleving vormden. ‘Als jager-verzamelaar was je afhankelijk van wat de natuur je te bieden had. Je moest weten wat in welk seizoen voorradig was, hoe dieren bewogen, welk voedsel je lang kon bewaren en welke vruchten giftig waren.’ Lucassen geeft het voorbeeld van de traditionele kangoeroejacht in Centraal-Australië, waarbij jagers naakt, de handen strak naast het lichaam, een kangoeroe besluipen en indien nodig springen, zodat de kangoeroe de jager niet van het landschap kan onderscheiden. ‘Het duurt jaren voor je die techniek hebt aangeleerd.’

Geldkwestie

De wederkerigheid begon te verdwijnen toen de eerste steden ontstonden, en al helemaal toen duizenden jaren later geld werd uitgevonden. ‘Geld is bedacht als oplossing voor eenmalige transacties’, legt Lucassen uit. ‘Het treffendste geval is prostitutie. Zowel de prostituee als de prostituant wenst geen permanente relatie aan te gaan. Er wordt dus contant afgerekend, zodat beiden achteraf hun weg kunnen gaan.’

De positie van de vrouw verzwakte door de opkomst van de landbouw en de veeteelt. Er was voor het eerst economische ongelijkheid, omdat mensen pas vanaf dan een surplus konden creëren. Culturen die erin slaagden om paarden te temmen, hadden een militair voordeel en buitten dat uit. In zulke martiale culturen maakten mannen de dienst uit. Bovendien zorgde de landbouw ervoor dat er specifieke mannen- en vrouwentaken kwamen. Pas in landbouwgemeenschappen begon men vrouwen – eventueel tegen betaling van een bruidsschat – uit te huwelijken. Al stipt Lucassen graag aan dat verschillende Afrikaanse culturen ook na het ontstaan van de landbouw matriarchaal zijn gebleven.

Ook het ontstaan van religies – hij spreekt over ‘ideologieën’ – is volgens Lucassen een gevolg van de wijzigende arbeidsverhoudingen. ‘We weten natuurlijk niet welke verhalen de jagers-verzamelaars aan elkaar vertelden, want er is nooit iets opgeschreven. Toch ben ik ervan overtuigd dat de oorspronkelijke ideologieën zeer egalitair waren. Luilakken kregen minder dan harde werkers.’ Maar zodra de jagers-verzamelaars aan het boeren gingen, ontstond er ongelijkheid omdat mensen persoonlijk bezit leerden kennen. ‘En dus kwamen er ideologieën die de ongelijkheid verklaarden’, aldus Lucassen. ‘Stel dat ik een welvarende boer ben, en jij een arme stumperd. Dan moet ik jou doen geloven dat je minder bent dan ik. Omdat je jonger bent, of krullen hebt, of omdat je vader als onvrij man is geboren. En dus zien apartheidsideologieën zoals het kastensysteem het licht, waarin het “logisch” is dat ik een übermensch ben en jij een untermensch en jij dus niet moet klagen dat ik meer heb dan jij. Het kan ook theocratieën doen ontstaan, waarin sommige mensen dichter bij de goden staan en dus recht hebben op meer. In de Sovjet-Unie hadden de partijkopstukken grotere appartementen en grotere Volga’s. Wij hebben de mythe van de markt: iedereen krijgt een kans, en wie faalt, heeft het aan zichzelf te danken.’

'Trots zijn op je werk heeft ook praktisch nut'

Basisbehoefte

Concepten die vaak als Europese uitvindingen worden gezien, blijken redelijk universeel. Niet alleen de landbouw maar ook concepten als markteconomie en geld werden door verschillende culturen ontwikkeld, onafhankelijk van elkaar. Zelfs de industriële revolutie ontstond vrijwel gelijktijdig in Europa, China en India. En ook de manier waarop werk georganiseerd wordt, blijkt verrassend gelijk over het Euraziatische continent te verlopen. Lucassen haalt een studie aan van historicus Maarten Prak, die vergeleek hoe gotische kathedralen, Byzantijnse kerken, moskeeën, tempels en pagodes vanaf de zestiende eeuw gebouwd werden. Zulke bouwwerken waren heel moeilijk te organiseren, omdat arbeiders vaak ongeletterd waren en specialisten uit verschillende streken kwamen, waar vaak andere maten werden gebruikt. ‘Toch leken de structuren verbazend goed op elkaar’, zegt Lucassen. ‘Het is opmerkelijk dat mensen in heel verschillende contexten toch vaak tot vergelijkbare oplossingen kwamen.’

Lucassen concludeert dat werken een universele basisbehoefte is, die in alle menselijke culturen terugkomt. ‘Dat is natuurlijk gedeeltelijk uit noodzaak. Als iedereen besluit om een paar dagen te stoppen met werken, liggen we over twee weken allemaal op apegapen. Maar het gaat veel verder dan dat. Werk is de bezigheid waaraan wij het grootste deel van onze tijd besteden. Het is een manier waarop we onszelf uitdrukken, die ons zelfrespect geeft en het respect van anderen afdwingt. Het is een criterium dat we gebruiken om anderen te beoordelen.’

In zijn boek haalt Lucassen een Egyptische tekst aan van circa 2000 voor Christus, waarin een ambachtsman trots vermeldt hoe vaardig hij is in het tekenen van hiëroglyfen. Lucassen is ervan overtuigd dat die trots op gedane arbeid universeel is. ‘Het dient ook een praktisch nut om trots te zijn’, zegt hij. ‘Stel dat je een pottenbakker was in het Athene van 2500 jaar geleden, dan moest je aan je klanten laten zien dat je de trots hebt om alleen maar goede potten te maken. Straal je die trots niet uit in je werk, dan is de kans klein dat je medeburgers jouw potten zullen kopen. Op dezelfde manier wil je als fabrieksarbeider bewijzen dat je een fatsoenlijk loon waard bent.’

Het idee dat arbeidsvreugde vooral weggelegd zou zijn voor hoogopgeleiden, spreekt Lucassen met klem tegen. ‘Natuurlijk zal de gemiddelde arbeider mij uitschelden als ik hem vraag of hij trots is op het werk dat hij verzet. Ik denk dat dat komt omdat de gemiddelde arbeider zich niet kan voorstellen dat een professor hem ernstig neemt. Mensen durven pas trots te zijn als ze zich veilig voelen, en als ze zeker weten dat ze niet uitgelachen worden. Natuurlijk zijn er tal van mensen die zeggen dat ze hun werk zat zijn. Maar als het alternatief voor die rotjob is dat je niet kunt werken, kiezen ze steevast toch voor werk.’ Werkloosheid is een menselijk drama, vindt Lucassen. ‘We hebben de neiging om werkloosheid te benaderen als een probleem van inkomsten, maar het gaat veel verder. Wie werkloos is, hoort nergens meer bij, heeft niets meer om zich aan vast te klampen. Er is maar één ding erger dan een baas die je het leven zuur maakt, en dat is geen baas hebben die je het leven zuur maakt.’

Almaar meer werk

Zou het kunnen dat John Maynard Keynes dat over het hoofd heeft gezien? De vermaarde Britse econoom was ervan overtuigd dat mensen tegen het einde van de twintigste eeuw nog slechts een twintigtal uur per week zouden werken. ‘Het is zelfs omgekeerd’, zegt Lucassen. ‘Als je betaald werk en huishoudelijk werk samentelt, werken jonge koppels vandaag meer dan de generatie van hun ouders, en waarschijnlijk zelfs meer dan de generatie van hun grootouders.’

Lucassen ziet zowel materiële als psychologische redenen voor die contra-intuïtieve evolutie. ‘De globalisering heeft de productieketens veel ingewikkelder gemaakt. Je gaat niet meer naar de boer om melk te halen. Daar zitten nu melkfabrieken tussen, wat voor meer transport zorgt. Vervolgens moet die melk gecontroleerd worden, zowel in de boerderij als in de fabriek en de supermarkt. Daar vragen we ook om, want we willen geen voedselschandalen. Dus voegen we altijd maar extra controleorganen toe. Die zorgen voor nieuwe jobs, want iemand moet de controleurs opleiden en uitrusten.’

Crisissen zorgen sowieso voor extra werk, aldus Lucassen. ‘Onlangs was er een schandaal waarbij meisjes in sportverenigingen te maken hadden gekregen met grensoverschrijdend gedrag. Ik geef je op een briefje dat er een pak compliance officers bij zullen komen, die erop zullen toezien dat trainers hun boekje niet te buiten gaan. Er komen lessen voor trainers over hoe ze met hun seksuele gevoelens moeten omgaan. Die cursussen moeten worden bedacht en uitgewerkt. Op die manier creëren we almaar meer werk bij. Niet omdat we werk willen creëren, maar omdat we nu eenmaal niet alles kunnen automatiseren.’

Bovenal toont De wereld aan het werk dat de geschiedenis grilliger verloopt dan we gemakshalve aannemen. Lucassen geeft het voorbeeld van de markteconomie, die rond het begin van de jaartelling zowat overal in Eurazië en Noord-Afrika bestond, maar in het jaar 500 abrupt verdween in Europa en India. ‘In die tijd hadden heel Europa én India een markteconomie. Overal werden munten gebruikt om voor goederen of diensten te betalen. En toch is dat allemaal gedurende bijna vijf eeuwen verdwenen.’

In een tijdperk waarin het huidige kapitalistische systeem eeuwig lijkt te zullen bestaan, is dat een goede les, vindt Lucassen. ‘Het leert ons dat je niets mag uitsluiten. Ik zeg niet dat het kapitalistische systeem binnenkort zomaar zal instorten. Zo’n evolutie ligt echt niet voor de hand. Maar als ik kijk hoeveel voorspellingen van nochtans geniale economen achteraf niet blijken te deugen, hoed ik me ervoor om té zelfverzekerd te zijn. Ieder mens denkt dat hij in bijzondere, onuitgegeven tijden leeft, maar ik heb tot nu toe geen enkel overtuigend bewijs dat dat voor deze tijden zou gelden. Dan denk ik: doe maar rustig, Jantje Lucassen. Ik sluit niets uit.’

'Trots zijn op je werk heeft ook praktisch nut'

Jan Lucassen

– 1947 geboren in Meijel, Nederland

– 1984 doctoreert aan de Universiteit Utrecht met een verhandeling over arbeidsmigratie

– 1988-2000 onderzoeksdirecteur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam

– 1990-2012 professor internationale en comparatieve sociale geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam

– 2004 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

– Auteur van onder meer Vijf eeuwen migratie (2018, met zijn broer Leo Lucassen) en De wereld aan het werk (2021)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content