Direct naar artikelinhoud
ReportageDaklozen

‘Soms volstaat één grote tegenslag’: zes Antwerpenaren over hoe ze op straat belandden

‘Soms volstaat één grote tegenslag’: zes Antwerpenaren over hoe ze op straat belandden
Beeld Eric De Mildt

Begin november stierven in Antwerpen twee daklozen in een fietsparking. Burgemeester Bart De Wever (N-VA) zei over ‘die categorie’ dat ‘ze bijna een dierlijke manier van leven hebben’. Zes (ex-)daklozen getuigen. ‘Ik wist dat ik eruit moest raken. Maar hoe?’

Stefan (28): ‘Soms volstaat één grote tegenslag’

“Een mens hoeft niet aan de drank of de drugs te zitten om op straat terecht te komen. De uitspraak van Bart De Wever op ATV dat de meeste daklozen ‘haveloos en toxicomaan’ zijn, sluit naadloos bij zijn manier van communiceren aan. Wellicht klinkt dat goed in de oren van veel Antwerpse burgers, maar onze burgemeester vergist zich. Ik ben het levende bewijs dat dak- of thuisloos worden iedereen kan overkomen. Soms volstaat één grote tegenslag om je te desoriënteren.

“Ik woonde samen met mijn vriendin. Ik werkte en het leven lachte ons toe. Toen eind 2018 onze relatie spaak liep, liet ik het hoofd hangen. Het huurcontract van het appartement liep af en ik vergat het te verlengen. Mijn tijdelijke job stopte en ik had even geen zin in iets anders. Ik ging stempelen, moest het huis uit en vond onderdak bij een vriend. Ik stond er niet bij stil dat ik me bij hem moest domiciliëren, waardoor ik geen officieel adres meer had en na een half jaar ambtshalve werd geschrapt.

“Ik wilde mijn vriend geen last blijven berokkenen en op een dag zei ik dat ik een flat voor mezelf gevonden had. Een leugen, maar ik schaamde me. Ik ging in hostels slapen. Toen stopte mijn uitkering, want wie ambtshalve geschrapt is, bestaat niet meer. Zonder geld sloeg de miserie pas goed toe. In de zomer van 2019 belandde ik op straat.

Stefan: 'Onze burgemeester vergist zich. Ik ben het levende bewijs dat dak- of thuisloos worden iedereen kan overkomen.'Beeld Eric de Mildt

“Uit diepe schaamte verbrak ik alle contact met mijn ouders. Ik wilde niet dat ze wisten hoe slecht het met me ging. Ik sliep op de plek waar die twee mensen zijn gestorven, aan de fietsenstalling in de parkeergarage onder het Koningin Astridplein. Ik probeerde me zo veel mogelijk van andere daklozen af te schermen. Voortdurend spookte de gedachte door mijn hoofd: ‘Ik móét hier uit raken’, alleen wist ik niet hoe. Ik zag veel dingen rondom mij gebeuren die niet koosjer waren. Want laat er geen misverstand over bestaan: er circuleren inderdaad nogal wat drugs en drank.

“Ikzelf heb nooit gedronken of gebruikt. Ik arriveerde altijd zo laat mogelijk aan de fietsparking, meestal rond halftwee ’s nachts. Dan liep er amper nog publiek rond. Ik wilde niet dat iemand me zag. Om vijf uur ’s morgens stond ik op en was ik weer weg. Echt slapen deed ik niet. Ik lag op een paar kranten, gehuld in een dikke trui en warme jas en was continu op mijn hoede. Overdag schuimde ik de straten af op zoek naar voedsel. Zowel fysiek als mentaal kwam ik nooit tot rust. Na een paar maanden was ik totaal op.

De ondergrondse fietsparking in Antwerpen waar begin november twee daklozen dood werden aangetroffen.Beeld Eric de Mildt

“In de eerste week van oktober 2019 zag ik rond middernacht een paar wildvreemden aan de liften van de parkeergarage. Ik wilde op die plek gaan slapen, want het was er iets warmer dan aan de fietsenstalling. Ze spraken me aan, maar ik draaide me om en wandelde weg. Een uur later stonden ze er nog. Ik draaide me opnieuw om, maar nu volgden ze me. Op het Koningin Astridplein tikte iemand op mijn schouder. ‘Heb je hulp nodig?’ Ze nodigden me uit, ’s anderendaags in het daklozenrestaurant Kamiano van Sant’Egidio in de Kammenstraat. ‘Misschien kunnen we iets voor jou betekenen.’ Die nacht sliep ik nog slechter dan anders. Ik piekerde: ‘Willen die mensen me écht helpen of lokken ze me in de val?’

“De dag erna ging ik toch naar Kamiano. Ik heb het me nooit beklaagd. Zij regelden een bed voor me in de nachtopvang en pluisden mijn administratieve rompslomp uit. Ze zochten ook contact met mijn ouders. Het weerzien met mijn moeder was zeer emotioneel.

“In december 2020 vond ik een appartement. Ik kwam terug onder de levenden en volg nu een bachelor fotografie. De toekomst lacht me weer toe.”

Anwar* (44): ‘Ik schaam me omdat ik me soms niet kan wassen’

Anwar: 'Ik ben dankbaar dat ik tijdelijk een bed heb. Maar dat is geen thuis. Ik heb niets meer. Zero.'Beeld Eric de Mildt

“Acht jaar lang werkte ik in Egypte in de toeristische sector. Ik leerde elke interessante historische plek kennen en had goede contacten met hotelketens zoals Sheraton, Intercontinental en Marriott. Ik was gelukkig. Tot op een dag de manager me bij zich riep en zei dat hij me moest ontslaan. Ik besloot niet bij de pakken neer te zitten en ging mijn droom waarmaken: in Europa een in Egypte gespecialiseerd reisbureau openen.

“Ik vroeg een visum aan en reisde naar Amsterdam, want daar leven veel Egyptenaren. Ik huurde er een kamer en vond werk in een café vlak bij het Centraal Station. Ik werkte elke dag van vier in de namiddag tot één uur ’s nachts. Daarna ging ik nog poetsen in een bar, want ik wilde sparen om mijn droom waar te maken. In het café verdiende ik 300 euro per week en in de bar kreeg ik 10 euro per nacht. De huur van mijn kamer was 250 euro. Ik was opnieuw gelukkig, ook al kon ik alleen op maandag, mijn vrije dag, goed slapen.

“Ik werd verliefd op een collega uit de bar. Er volgde een relatie en ze trok bij me in. Toen ik op een ochtend van het werk thuiskwam, betrapte ik haar met een ander. Mijn stoppen sloegen door en ik sloeg die man in het ziekenhuis. De rechter veroordeelde me tot tien maanden op een gevangenisboot in Zaandam. Dat was een vreselijke periode.

“Na mijn vrijlating verhuisde ik naar Antwerpen. Op 5 november 2011 kwam ik in deze stad aan, huurde een kamer en raakte snel aan het werk in een groentekraam op het Sint-Jansplein. Halverwege december vroor het dat het kraakte. Tijdens het inladen van de bestelwagen gleed ik uit en kwam op mijn rug terecht. Ik voelde niet met­een iets en werkte gewoon verder. Maar thuis zette in mijn rug een stekende pijn op. Die werd ondraaglijk en ik kwam op de spoed terecht. Er werden röntgenfoto’s gemaakt, ik kreeg pijnstillers en mocht terug naar huis.

“Ik ruilde het groentekraam in voor een beter betaalde job in de bouw. Dat was hard labeur en de aannemer betaalde me in het zwart, waardoor ik met niets in orde was. Ik stond daar toen niet bij stil, want ik had dat werk en het geld broodnodig. De knagende rugpijn bestreed ik met pijnstillers. Op 14 maart 2014 wilde ik net als elke andere werkdag om 6 uur opstaan. Maar ik kon niet meer bewegen en raakte niet uit bed. Ik verging van de pijn en belde een vriendin. Zij kwam met­een langs en belde een ziekenwagen. De brandweer moest me via het raam van mijn kamer op de derde verdieping naar beneden takelen.

“In het ziekenhuis kreeg ik een injectie in mijn rug. Ik moest rusten en de neurochirurg schreef krachtiger pijnstillers voor, waaronder opioïden. Ik begon opnieuw te werken, maar twee weken later zat ik er weer onderdoor. De dokter schreef een briefje voor een verse lading pijnstillers. Zo slikte ik jarenlang minstens vijftien pillen per dag: vier paracetamols van 1.000 mg, vier Ibuprofens van 1.000 mg, drie Tramadols, één Contramal en een handvol cortisonetabletten. Dat kostte mij een fortuin.

“In 2019 crashte ik compleet: ik kon niet meer werken, kon geen beroep doen op de sociale zekerheid, raakte mijn kamer kwijt en belandde op straat. Ik was de wanhoop nabij. Een maatschappelijk werker zorgde ervoor dat ik een bed kreeg bij Victor, de nachtopvang voor de dak- en thuislozen van Antwerpen. Je zal mij geen kwaad woord over die instelling horen zeggen en de mensen die er werken doen hun uiterste best. Alleen durf ik hen amper iets te vragen, want ik schaam me diep over de toestand waarin ik ben aanbeland. Ik voel me beschaamd tegenover mijn familie in Egypte, mijn vader en mijn broer. Ik schaam me ook omdat ik me soms niet kan wassen en vuil ben. Ik ben dankbaar dat ik tijdelijk een bed heb, maar dat is geen thuis. Ik heb niets meer. Zero. Mijn toekomst is gitzwart.”

Aleksander* (54): ‘Mijn spaargeld smolt als sneeuw voor de zon’

Aleksander: 'Ik sta mijn mannetje, maar het leven op straat blijft onvoorspelbaar en is soms gevaarlijk.'Beeld Eric de Mildt

“Ik ben geboren in Szczecin, een Poolse stad niet ver van Berlijn. Tijdens het communisme groeide ik op als een heel gewone jongen. Na de middelbare school ging ik als loodgieter aan de slag op een grote scheepswerf. In theorie golden er strenge veiligheidsmaatregelen; in werkelijkheid was het een levensgevaarlijke werkplek. We stonden onbeveiligd op torenhoge steigers. Als we naar beneden keken, staarden we in de diepe afgrond van het scheepsruim. Ik stond doodsangsten uit. Op een dag gaf ik mijn ontslag en ging aan de slag als huisschilder. Een tijdlang verdiende ik goed mijn boterham.

“Rond mijn dertigste wilde ik de wereld zien. Dus vertrok ik in 1997 met mijn spaargeld naar Duitsland. Daarna reisde ik verder naar België, met in mijn achterhoofd het plan om later Parijs te ontdekken. Maar ik ontmoette hier een vrouw en we begonnen een relatie. We gingen samenwonen en ik vond snel werk. Eerst in de bouw, later in een fietswinkel, nog later in een bakkerij. Vandaag kunnen Polen overal in de Europese Unie vrij aan de slag; toen was dat onmogelijk. Dus werd ik in het zwart betaald. Elke drie maanden moest ik even de Poolse grens over om mijn toeristenvisum te verlengen. Ik was jong, werd nooit ziek en had geen sociale zekerheid nodig. Ik leefde een normaal leven: overdag werken, ’s avonds tv-kijken en in het weekend ontspannen.

“Ik hoorde op het nieuws dat Poolse burgers voortaan legaal in België konden werken. Ik was volstrekt tevreden met mijn ‘zwarte job’ en dacht: er is nog tijd genoeg om legaal werk te zoeken. Ik wilde mijn baas ook niet in de steek laten. Een vergissing van formaat, want in 2010 dumpte hij me zonder scrupules. Dat was het begin van mijn afdaling in de hel.

“Ik kon niet stempelen en ook niet bij het OCMW terecht. Mijn relatie liep op de klippen en ik zag mijn spaargeld smelten als sneeuw voor de zon. Ik registreerde me bij de werkwinkel van de VDAB en ging langs bij een uitzendkantoor. Ze vonden een job voor me in een fabriek, buiten Antwerpen. Ik had geen auto maar ze zeiden dat ze vervoer voor me konden regelen. ‘We laten het u weten zodra dat in orde is.’

“Dat klonk als muziek in mijn oren en ik wachtte geduldig op hun verlossende telefoontje. Dat kwam maar niet, dus stapte ik na een paar weken opnieuw het uitzendkantoor binnen. ‘Dat vervoer lukt niet, sorry, u moet er op eigen kracht raken.’ Met het openbaar vervoer was dat onmogelijk. Ik moest die job laten schieten en kon de huur niet meer betalen. Ik verkocht mijn tv en zoveel mogelijk andere spullen, maar dat zette niet veel zoden aan de dijk. Mijn huisbaas liet me weten dat ik moest opkrassen. Voor mij was dat een gigantische schok.

“In de zomer van 2011 kwam ik op straat terecht. Ik had toen nog vrienden en mocht mijn karige bezittingen bij hen onderbrengen. Al die zogenaamde vrienden ben ik inmiddels kwijt. Hoe langer ik dakloos was, hoe meer afstand ze namen. Een échte vriend laat je nooit in de steek. Mijn vrienden zagen hoe ik viel, kopje-onder ging en overeind probeerde te krabbelen. Niemand stak een hand uit.

“In het begin was ik nog optimistisch. ‘Ik krijg dit wel onder controle.’ Maar het ging van kwaad naar erger. Elke dag was een uitputtende zoektocht naar eten en een plek om te slapen. In het begin kende ik nog geen opvangplaatsen zoals het dak- en thuislozenrestaurant Kamiano. Voor een dakloze is dat de beste plek in de hele stad.

“Het werd herfst, ik ging op zoek naar een shelter en ontdekte zo De Steenhouwer in de Provinciestraat. Daar kreeg ik mijn eerste voedselpakket. Mijn hoop dat het ooit goed zou komen, veranderde in wanhoop. Toen ik nog een zorgeloos burgerleven leidde, dronk ik in het weekend graag een glas. Op de Groenplaats begon ik bier te drinken om mezelf te verdoven. Dat werkte alleen maar averechts en ik ben daar snel mee gestopt. Ik drink al jaren geen druppel meer en gebruik geen drugs. Alles om me heen is helder. Wat ik zie, is niet zo fraai.

“Ik wilde niet als dakloze leven. Maar ik had geen keuze. Ik probeerde wel om altijd proper te zijn. Sommige mensen op straat laten zich volledig gaan, ik niet. Mijn prioriteit was en is: níét vervuilen. Dat is niet altijd even makkelijk, maar tot hiertoe lukt dat. Ik ken alle vrij toegankelijke douches en toiletruimtes in de stad. Omdat ik zo op mijn hygiëne let, geloven mensen niet altijd dat ik een dakloze ben. Ik zie er te goed uit om op straat te leven. (lacht)

“Ik sta mijn mannetje, maar het leven op straat blijft onvoorspelbaar en is soms gevaarlijk. Ik heb bijna geen bezittingen en toch werd ik al vaak door lotgenoten bestolen. Maar dat wil niet zeggen dat wij ons als dieren gedragen, zoals onze burgemeester lijkt te geloven. We zijn mensen. U spreekt nu met mij en begrijpt alles wat ik zeg. Lijk ik op een dier? Zelfs op straat gedraag ik me zeer menselijk. (lacht) Oké, misschien raakten mijn gevoelens wat afgestompt, maar dat is een gevolg van dat harde bestaan.

“Ik heb nooit gebedeld. Ik wil dat niet. Op straat kun je veel spullen vinden, ook geld. Het weekend is ideaal, want ’s avonds laat drinken sommigen zoveel dat ze soms biljetten verliezen. Ik raap lege bierflesjes op en verzamel zo elke dag een paar euro’s statiegeld. Dat volstaat voor wat eten en drinken.

“Mijn blik op de wereld is totaal veranderd. Ik zie nu details die ik als hardwerkende burger nooit zag. Al wil ik mijn situatie niet romantiseren, integendeel. (stilte) Soms ga ik in een kerk mediteren. Ondanks al deze ellende geloof ik dat er een god is die het goed met me voorheeft. Ik blijf ervan overtuigd dat ik ooit weer een normaal leven zal leiden.”

Nathalie (54): ‘Ik erger me aan mensen die op ons neerkijken’

Nathalie: ‘Mijn leven lang geloofde ik nooit dat ik dakloos kon worden. Nu weet ik dat het soms een smalle richel is.’Beeld Eric de Mildt

“Vijf jaar geleden kwam er een nieuwe man in mijn leven. Ik heb altijd als verkoopster gewerkt, maar was net werkloos en zat er mentaal onderdoor. Jan was een jurist van eind de dertig. Hij had zijn dochtertje verloren, waardoor zijn ooit zo belangrijke carrière totaal onbelangrijk was geworden. We werden smoorverliefd en ik blies mijn toenmalige relatie op.

“Jan was gescheiden en zijn ex-vrouw wilde hun huis niet meteen verkopen; ze wilde er ook niet uit. Dat was een lelijke streep door onze rekening, want wij hadden op dat huis gerekend. Noodgedwongen moesten we op hotel. Na twee maanden was ons geld op en kwamen we op straat terecht. Jan had een ziekte-uitkering, maar ik was door mijn mentale dip met niets meer in orde. Ik had alles veel te lang laten slingeren. Een jaar lang waren we dakloos. Toen raakte het huis toch verkocht en konden we ons eindelijk een appartementje veroorloven. Maar het noodlot bleef ons achtervolgen, want net dan kreeg Jan een hart­aderbreuk. De liefde van mijn leven stierf.

“Ons daklozenleven begon in december 2018. We konden de hotelrekening niet meer betalen en van de ene dag op de andere stonden we op straat. Wij kenden het straatleven totaal niet. Eerst trokken we naar De Biekorf, de nachtopvang voor daklozen in de Dambruggestraat. Daar was geen plaats. Vervolgens namen we de trein naar Namen. Daar vonden we wel een bed voor de nacht. Zes maanden lang leefden we daar op straat. Om onze ellende te vergeten, begonnen we te drinken. Wij waren gewone burgers die door omstandigheden geen huis hadden. Het straatleven was een verschrikking. Alcohol was ons verdovingsmiddel, onze pijnstiller. Dat maakte onze toestand alleen maar erger; in plaats van vooruit gingen we achteruit. Niet dat we ons laveloos zopen, maar we leefden in een roes.

“We begonnen te bedelen. Elke avond om zeven uur zette het personeel van Carrefour onverkocht voedsel voor de deur, speciaal voor de daklozen. Zo konden we overleven.

“Terug in Antwerpen probeerden we met Jans uitkering een spaarpotje aan te leggen voor een huurwaarborg. We stopten met drinken en investeerden al onze energie in het vinden van een appartement. ’s Nachts sliepen we meestal in De Biekorf. Dat was soms moeilijk, want daar verblijven veel junkies. Het is er ieder voor zich. We probeerden ons te verzorgen. Er zijn nogal wat plaatsen waar je kunt douchen en kleren wassen. Er zijn ook professionals die je de hand reiken, maar je moet natuurlijk zélf de ellende achter je willen laten. Het CAW hielp onze papieren in orde maken. Zij zorgden voor een referentieadres zodat onze post weer fatsoenlijk bezorgd kon worden.

“Mijn leven lang geloofde ik nooit dat ik dakloos kon worden. Nu weet ik dat het soms een smalle richel is. Ik stoor me erg aan mensen die op daklozen neerkijken, juist omdat ik ervaringsdeskundige ben. De meeste thuislozen verlangen naar een beter leven, maar door de slechte omstandigheden waarin ze leven, vervuilen ze. Zo raken ze in een vicieuze cirkel en zakken steeds dieper weg.

“Ik herinner me een discussie met Jan, nog voor wij zelf op straat leefden. Hij zei: ‘Zo’n dakloze vraagt er toch zelf om?’ Ik antwoordde: ‘Stel dat je als man door je vrouw gedumpt wordt. Zij neemt de kinderen mee en jij raakt in een zware depressie waardoor je werkloos wordt en het huis niet meer kunt afbetalen. Dan kan het toch snel gaan?’ Niet veel later hadden we zelf geen dak meer boven ons hoofd. Jan was jurist, maar we kwamen op straat ook een dokter tegen en een ingenieur. Het kan écht iedereen overkomen.”

Dimitri (52): ‘Mijn zoon heeft me gered’

Dimitri: 'Ik hernam mijn studies en dat ging een tijd heel goed. Tot ik verliefd werd op een vrouw die drugs gebruikte.'Beeld Eric de Mildt

“Mijn vader was leraar. Na zijn studies trok hij naar Congo, waar hij mijn moeder leerde kennen. Zij heeft Haïtiaanse roots. Ze was 18 toen ik geboren werd; vader was 26. Ze verhuisden naar België, maar hun huwelijk hield niet lang stand. Zij leerde een Haïtiaanse dokter kennen en samen vertrokken ze naar New York. Ik was een jaar of zeven toen vader een relatie begon met de vrouw die mijn stiefmoeder zou worden. Samen kregen ze nog drie kinderen.

“Ik had een goede band met mijn stiefmoeder en noemde haar mama. Mijn jeugdjaren verliepen harmonieus. Na de geboorte van mijn jongste zus worstelde mama met een postnatale depressie. Ons huis was toen net een crèche, met twee kleine broers en mijn pasgeboren zus. Moeder kon die drukte niet aan en ik kreeg het gevoel dat ik als puber van twaalf in de weg liep.

“Vader was een zeer belezen man, maar had nooit geleerd zijn emoties te uiten. Hij begon mij en mijn stiefmoeder te slaan en ik was ervan overtuigd dat dat mijn fout was. Ik begon te spijbelen en weg te lopen. Begin jaren 1980 waren sommige jeugdrechters zeer streng. Door mijn opstandige gedrag belandde ik in een instelling. Ik vond dat als jongen van 13 zeer onrechtvaardig en liep opnieuw weg. Zo begon ik aan een tocht door jeugdinstellingen. Nooit voor strafbare feiten, maar altijd omdat ik wegvluchtte. Ik leerde in die instellingen ook joints smoren.

“Ik was 16 toen ik een tijdje bij mijn biologische moeder in New York ging wonen. Iedereen was het erover eens dat die andere omgeving me deugd zou doen. Het weerzien werd een koude douche. Ik stond oog in oog met een wildvreemde vrouw. Zij wilde me knuffelen, maar ik kreeg daar kippenvel van. In die tijd werd New York overspoeld door crack. Ik leerde dat goedje vlug kennen. Een jaar later stuurde mijn moeder me terug naar Antwerpen, omdat ze doodsbang was dat me er iets zou overkomen. Toen was ik boos, nu kan ik haar beslissing goed begrijpen. Ze wilde me tegen mezelf beschermen.

“Terug thuis zette ik de bloemen stevig buiten. Ik ging van school af en experimenteerde met heroïne. Toen ging het in een rotvaart bergaf. Ik begon te stelen en werd opgepakt. De procureur stelde me voor de keuze: afkicken of de gevangenis. Ik koos voor het eerste. Dat was een keihard programma, maar het lukte. Ik herpakte me en hernam mijn studies.

“Het ging een tijd heel goed, tot ik verliefd werd op een vrouw die gebruikte. Het duurde niet lang of ik gebruikte mee. Dat kostte handenvol geld, ik zette mijn studies stop en belandde op straat. Ik begon te stelen, werd verschillende keren opgepakt en voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Tot de rechter het beu was en al mijn voorwaardelijke straffen omzette in zes jaar effectief. Dat was hard ontwaken.

“Op mijn 29ste kwam ik uit de gevangenis en belandde meteen weer op straat. Zo sukkelde ik jarenlang van de straat in de gevangenis en terug. Telkens als ik werd vrijgelaten, had ik het gevoel dat ik tussen wal en schip viel. Echte hulp was er niet, een dak boven mijn hoofd had ik niet en zo bleef ik aanmodderen.

“Tot twaalf jaar geleden mijn zoon werd geboren. Die gebeurtenis schudde me helemaal dooreen. Toen vond ik eindelijk de kracht om de drugs voorgoed af te zweren en mijn leven weer op orde te krijgen. Ik vond werk in tweedehandswinkel Laudato Si’ op Linkeroever en huur een appartement. Alle weekends en vakanties is mijn zoon bij mij. Hij heeft mij gered.”

Sam* (33): ‘Ik droom van een huis waar ik ongestoord op de wc kan zitten’

Sam: 'Als je een half jaar lang geen officieel adres hebt, word je ambtshalve geschrapt. In de praktijk komt het erop neer dat je ‘vogelvrij’ wordt.'Beeld Eric de Mildt

“In 2010 ben ik getrouwd; in 2016 liep mijn huwelijk op de klippen. Gelukkig hadden we geen kinderen. Ik ontdekte dat mijn vrouw me bedrogen had. Mijn leven stortte in. Ik was 28 en vluchtte weg in de cocaïne. Ik had daarvoor nooit gesnoven of aan andere harddrugs gezeten, maar op dat moment kon het me niets meer schelen. Ik had pech, want ik raakte zo goed als meteen hopeloos aan dat spul verslaafd. Het snuiven werd zeer snel roken.

“Ik was vroeger een doorsneejongen met een goede vaste job. Ik werkte ’s nachts op het sorteercentrum van bpost en voelde me daar als een vis in het water. Ik had werk, een appartement en een vrouw. Toen mijn vrouw uit mijn leven verdween, verging ik van verdriet in die flat. Ik móést er weg en vroeg aan mijn vader of ik even bij hem kon komen wonen. Het OCMW zocht intussen een crisisappartement voor mij.

“Mijn baas begon te merken dat ik een stevige verslaving aan het ontwikkelen was. Ik neem die man niets kwalijk; hij probeerde te helpen en gaf me overvloedig veel kansen. Ik vind bpost nog steeds een topbedrijf. Ze stuurden me naar de dokter en ik mocht even thuisblijven om mijn probleem aan te pakken. In een week tijd joeg ik er mijn loon door. Ik rookte mezelf overdag weg van de wereld en ging ’s nachts bij mijn collega’s om eten bedelen. In het bedrijfsrestaurant bestelde ik maaltijden op de poef. Ik zong het nog twee jaar bij bpost uit, tot ze me met coke op zak betrapten. Toen werd ik ontslagen.

“Ik was continu high. Dat crisisappartement liet ik links liggen, want ik spendeerde mijn centen liever aan drugs dan aan de huur. Als je een half jaar lang geen officieel adres hebt, word je ambtshalve geschrapt. In de praktijk komt het erop neer dat je ‘vogelvrij’ wordt. Het is een hele klus om daarna weer met alles in orde te raken.

“In 2018 was ik mijn werk kwijt en bestond ik niet meer voor de overheid. Ik belandde op straat. Eerst logeerde ik bij vrienden, daarna had ik een bed in de nachtopvang. Begin dit jaar ging ik afkicken in een drughulpverleningscentrum. Ik raakte er in conflict en ze zetten me aan de deur. In april zwierf ik terug door de straten van Antwerpen. Ik vervuilde en begon te stinken. Iemand wees me de weg naar Kamiano, waar ik kon douchen. Die plek is nu heilig voor mij.

“Ik kwam een Sloveens meisje tegen. Ze zei: ‘Voor een dakloze is Kopenhagen beter dan deze stad’. Een jongen vertelde hetzelfde. In juni vertrok ik halsoverkop zwartrijdend en liftend naar Denemarken.

“In Borup werkte ik een week op een boerderij. Met mijn loon kocht ik een treinticket naar Kopenhagen. Daar verbleef ik vier maanden lang. De opvang voor daklozen is er fenomenaal. Het leven op straat is er draaglijker dan hier. En cocaïne kost er zoveel dat ik wel verplicht was om op eigen kracht af te kicken. Ik ben nu clean.

“Ik verbleef een tijdje in Vrijstad Christiania, de zogenaamd onafhankelijke hippiewijk van Kopenhagen. In september vierden ze er hun vijftigjarig bestaan. Ik dronk iets te veel, lette even niet op en al mijn spullen waren weg, gestolen. Ik had nog contact met mijn vader en hij maakte het mogelijk dat ik twee weken geleden naar Antwerpen kon terugkeren.

“Ik snak naar rust en wil opnieuw een gewoon leven. Op straat is het koud, winderig en nat. Het is er nooit stil; altijd is er lawaai en chaos. Als ik zeer dringend naar het toilet moet, is dat soms een gigantisch probleem. Ik kan niet zomaar bij wildvreemden aanbellen en vragen of ik even de wc mag gebruiken.

“Ook in cafés ben ik niet welkom. Ik droom van een eigen huis waar ik een tijdje ongestoord op het toilet kan zitten. (lacht) Ik lees veel en verlang naar een avond in mijn eigen zetel met een goed boek.”

* Anwar, Aleksander en Sam zijn ­schuilnamen. Hun echte namen zijn bij de redactie bekend.