Direct naar artikelinhoud
InterviewJan De Maeseneer

Professor Jan De Maeseneer: ‘Ik zie geen reden waarom specialisten meer mogen verdienen dan huisartsen’

Professor Jan De Maeseneer.Beeld © Stefaan Temmerman

Het is tijd om de zorg grondig te herdenken. Dat stelt emeritus professor huisartsengeneeskunde Jan De Maeseneer in aanloop van de langverwachte hervorming van de ziekenhuisfinanciering. ‘We hebben te vaak de neiging om mensen meteen naar het ziekenhuis te sturen.’

Als arts, professor huisartsengeneeskunde en expert in tal van adviesraden wijdde Jan De Maeseneer (69) zijn hele loopbaan aan het verbeteren van onze gezondheidszorg. En hoewel hij in 2017 met pensioen ging, is er van rustig uitbollen geen sprake. Nog steeds is hij voorzitter van het EXPH-expertenpanel dat de Europese Commissie adviseert over gezondheidszorg, is hij hoofd van het World Health Organisation Collaborating Centre on Family Medicine and Primary Care in de vakgroep volksgezondheid en eerstelijnszorg (Universiteit Gent) en werd hij sinds de coronapandemie lid van de Vlaamse stuurgroep contactonderzoek en recentelijker de taskforce vaccinatie. “Als ik met mijn ervaring en netwerk ergens van dienst kan zijn, kan ik dat moeilijk laten.” 

Het wordt dan ook een belangrijk jaar voor onze gezondheidszorg. Omikron onderstreept nog maar eens dat we een manier moeten vinden om met corona te leven zonder telkens de huisartsen en ziekenhuizen te overspoelen. Het is ook uitkijken naar het langverwachte voorstel van minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) om de ziekenhuisfinanciering te hervormen. 

Wat schort er aan de huidige ziekenhuisfinanciering?

Jan De Maeseneer: “Vandaag halen de ziekenhuizen vooral inkomsten uit het budget van financiële middelen die ze van de overheid krijgen en de honoraria van artsen. Alleen volstaat dat budget van financiële middelen niet om rond te komen. Daardoor zijn ze heel erg afhankelijk van de artsenhonoraria, waarvan 42 procent naar het ziekenhuis terugstroomt. Dat is geen goed systeem.”

Het leidt ook tot perverse effecten. Ziekenhuizen worden als het ware gedwongen om meer dure operaties en behandelingen te laten doorgaan, zelfs als die niet altijd nodig zijn.

“Precies. Het ziekenhuis heeft jammer genoeg belang bij overgebruik. Daarom zou men een bedrag gelijk aan die 42 procent afdrachten van honoraria beter rechtstreeks transfereren naar het budget van financiële middelen. Zo kunnen ziekenhuizen over die middelen beschikken en kunnen de artsen hun aangepaste erelonen als inkomen voor hun werk in de zorgverstrekking verdelen. Dan heb je een zuiver ‘ereloon’. 

“Hoe dat verdeeld wordt tussen de specialismen kun je best mee door de artsen laten bepalen. Hierbij kunnen dan bepaalde criteria gebruikt worden: hoe vergoed je beroepen met meer nachtwerk, met lange operaties… Maar zonder dat de verschillen te hoog oplopen.”

Waarom zouden artsen hun huidige inkomens, onder meer via ereloonsupplementen, laten schieten?

“Ik denk dat het systeem van de supplementen best wordt afgebouwd. Je kunt moeilijk argumenteren waarom iemand die in een eenpersoonskamer ligt meer betaalt voor de anesthesie dan wie op een tweepersoonskamer ligt. Maar de hervorming van de nomenclatuur is inderdaad niet evident, die discussie gaat al dertig jaar mee. Het moet wel mogelijk zijn om meer lijn te brengen in de inkomensverschillen voor artsen. Vandaag verdienen sommige specialisten zes keer meer dan anderen. Dat is echt nefast. Eigenlijk zou het inkomen van de meest verdienende artsen ten hoogste twee keer het bedrag van de minst verdienende mogen zijn, naargelang de specialisatie. Ik vind ook dat geen enkele arts meer zou mogen verdienen dan de premier (290.000 euro bruto, JL).

U schreef ook dat het verschil tussen huisartsen en specialisten kleiner moet.

“Ja, ik zie geen reden waarom specialisten meer mogen verdienen dan huisartsen. Critici zeggen dan dat bepaalde specialisten een langere opleiding moeten volgen. Dat is op te lossen door artsen in opleiding beter te betalen en meer sociale bescherming te bieden. Op dat vlak hebben we gelukkig de jongste jaren al wat stappen gezet. Het verschil in opleidingsduur kan geen argument zijn om te verantwoorden waarom sommige specialisten het zesvoud verdienen van andere specialisten of van huisartsen.”

Medisch personeel in het UZ Gent. "Die ziekenhuizen moeten zich nog meer richten op de complexe, hooggespecialiseerde zorg", stelt de professor.Beeld Wannes Nimmegeers

Hoe moet die financiering van de ziekenhuizen in de praktijk tot stand komen?

“De algemene budgetten van de ziekenhuizen moeten worden bepaald door welke zorg dat ziekenhuis levert. Niet elk ziekenhuis hoeft elke specialisatie te doen want dat is weinig efficiënt. Een netwerk van ziekenhuizen kan wel over de verschillende specialismen beschikken.”

U bedoelt de ziekenhuisnetwerken die voormalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block (Open Vld) begin 2020 in het leven riep? Die vormen nochtans geen duidelijk afgebakende zones en niet alle ziekenhuizen maken ervan deel uit. Kun je daarmee de zorg efficiënt verdelen?

“Nee, daar is iedereen het wel over eens, denk ik. Een ziekenhuisnetwerk dat strekt van Gent tot Kortrijk, dat heeft weinig zin. Zolang de financiering van de netwerken en het beheer niet geïntegreerd zijn, hebben netwerken geen echte meerwaarde. Want als radiologie meer opbrengt dan andere zorg wil elk ziekenhuis dat doen. Dan blijft die samenwerking beperkt tot enkele losse initiatieven.

“Nochtans zijn die netwerken op zich een goed plan. Natuurlijk moet je in elk ziekenhuis basiszorg kunnen krijgen; voor een bevalling wil je geen vijftig kilometer rijden. Maar voor specialisaties als slokdarmoperaties of sommige kankerbehandelingen zou je kunnen werken met gespecialiseerde ziekenhuisdiensten die voor verschillende regio’s deze zorg aanbieden. Het is wetenschappelijk aangetoond dat zo’n bundeling van expertise tot betere resultaten leidt.”

Wat dan met de universitaire ziekenhuizen?

“Die moeten zich nog meer richten op de complexe, hooggespecialiseerde zorg, en behoren dus niet tot één ziekenhuisnetwerk. Dat is natuurlijk al voor een stuk het geval, maar het zou beter zijn als die ziekenhuizen hun expertise nog meer bundelen. Sommige aandoeningen zijn namelijk zo zeldzaam dat je, zeker in een klein land als België, anders nooit genoeg patiënten krijgt om echt topexpertise te ontwikkelen.

“In Nederland staat het universitair ziekenhuis van Leiden staat bijvoorbeeld bekend voor de behandeling van een specifiek type oogkanker. Die aandoening treft in Nederland jaarlijks ‘slechts’ 160 mensen en zij krijgen de beste behandeling die in de wereld beschikbaar is. Voor de gewone opvolging kunnen die patiënten in het ziekenhuis in hun streek terecht, maar één of twee keer per jaar, of bij speciale interventies, komen ze naar Leiden.

“In België zijn er wellicht jaarlijks een honderdtal mensen met deze aandoening, maar hun hooggespecialiseerde behandeling wordt niet zo gecoördineerd. Daarvoor zouden de universitaire ziekenhuizen dus kunnen samenzitten en afspreken welke hooggespecialiseerde zorg waar verleend wordt. Maar ik weet niet of ze dat ook gaan doen, want dat zou kunnen betekenen dat voor sommige zeldzame problemen slechts één centrum nodig is. En dan zouden die centra minstens in het Nederlands, Frans en Engels zorg moeten aanbieden.”

In landen als Nederland moet je soms maanden wachten op een behandeling. Is dat dan een voorbeeld?

“Vandaag is het ook niet zo dat je in België zomaar kunt binnenwandelen bij een dermatoloog of gynaecoloog. Ook hier heb je al snel wachttijden van een aantal maanden, dat was voor corona al het geval.

“De langere wachttijden hebben te maken met de rechtstreekse toegang tot de specialist, zonder een verwijzing door de huisarts. Gynaecologen zien heel wat vrouwen voor vragen die perfect door een andere zorgverstrekker kunnen worden begeleid, dermatologen zien veel letsels die door de huisarts kunnen worden aangepakt. Heel veel zorgverstrekkers zijn vandaag een derde van hun tijd bezig met taken waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. Daarin zitten ook veel administratieve taken bij.

“Daarom moet er een taakverschuiving komen. Een normale zwangerschap kan worden begeleid door een vroedvrouw, het merendeel van de huidletsels kan door de huisarts worden vastgesteld. Gynaecologen hebben dan meer tijd om te focussen op risicovolle zwangerschappen en dermatologen kunnen patiënten met kanker opvolgen.”

Rauwe armoede

Veel van die voorstellen formuleerde De Maeseneer al in een beleidsnota in 2019, maar toen kwam de pandemie. “Ik denk dat corona ons geleerd heeft dat we bescheiden moeten zijn. Iedere keer als we iets met enige stelligheid beweerden verraste het virus ons toch weer.” Toch heeft de pandemie hem van iets nog meer overtuigd: de eerstelijnszones moeten de spil worden van onze gezondheidszorg. Die werden, na tien jaar voorbereiding, in de zomer van 2019 in het leven geroepen om het werk van lokale besturen, huisartsen en andere hulpverleners beter op elkaar af te stemmen.

Voor De Maeseneer is de komst van die eerstelijnszones een belangrijke stap naar de geïntegreerde gezondheidszorg waarvan hij sinds jaar en dag pleitbezorger is. Eind jaren zeventig al richtte hij samen met zijn vrouw en andere zorgverstrekkers het wijkgezondheidscentrum Botermarkt op, een van de eerste drie in Gent. In zo’n wijkgezondheidscentrum werken huisartsen, verplegers en maatschappelijk werkers samen in een team dat niet per consultatie betaald wordt maar per ingeschreven patiënt maandelijks een forfaitair bedrag krijgt. Omdat het centrum allemaal mensen van de wijk bedient krijgen hulpverleners er sneller een idee van terugkerende problemen, zoals luchtwegenhinder door vochtige woningen. En door de nauwe samenwerking met kinesisten, diëtisten, psychologen en andere hulpverleners wordt er meer ingezet op voorlichting en preventie, waardoor veel gezondheidsproblemen vermeden worden.

“Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat wijkgezondheidscentra een kwetsbare groep mensen verzorgen die die je veel minder terugvindt bij huisartsen. Maar het is een misvatting dat die centra er alleen zouden zijn voor de meer kwetsbare populatie; een wijkgezondheidscentrum is er voor de hele wijk. Telkens als ik naar internationale congressen trok werden onze centra genoemd als goede voorbeelden.”

De Maeseneer: "Er zijn nogal wat vermijdbare hospitalisaties bij chronisch zieken."Beeld Stefaan Temmerman

Volgens u moet het aandeel van de investeringen voor de eerstelijn verhoogd worden van 14 tot 30 procent, waarbij het aantal ziekenhuisbedden met een vijfde zou zakken. Is dat wel haalbaar, als we de komende winters waarschijnlijk nog coronagolven mogen verwachten?

“In België hebben we te vaak de neiging om mensen meteen naar het ziekenhuis te sturen. Er zijn nogal wat vermijdbare hospitalisaties bij chronisch zieken. Huisartsen kunnen als filter optreden bij acute problemen, om zeer snel uit te maken of de situatie van de patiënt ‘pluis’ of ‘niet pluis’ is. Ik herinner me nog een reeks van twintig huisbezoeken bij kinderen met koorts en maag-darmproblemen. Bij negentien kinderen was er een gewone virale darmontsteking, één had echter een acute appendicitis. Dan moet je die negentien kinderen thuis laten verzorgen en dat ene kind snel naar het ziekenhuis verwijzen.

“Bij corona spelen ziekenhuizen en vooral afdelingen intensieve zorg een belangrijke rol. Maar vóór corona kwam er al een verschuiving richting eerstelijnszorg. Ziekenhuizen zelf zijn voorstander om een deel van de revalidatie, bijvoorbeeld bij long covid, in de eerste lijn, thuis of in de gemeenschap verder te zetten. Maar elke hervorming in de ziekenhuisbedden moet momenteel, gezien de onvoorspelbaarheid van Covid-19, zeer voorzichtig gebeuren.”

Dat vereist ook een betere gegevensuitwisseling met de ziekenhuizen.

“Precies. Daarom pleit ik voor een geïntegreerd elektronisch dossier voor elke patiënt, waartoe de patiënt en elke hulpverlener toegang heeft, met respect voor de privacy. Zo’n geïntegreerd dossier kan helpen om makkelijker risicogroepen op te sporen en je bereikt een veel betere samenwerking tussen de hulpverleners. Idealiter vertrekt de hele hulpverlening vanuit de levensdoelen van de patiënt. Die kan hij invullen in het dossier en bespreken met de hulpverleners. Zo evolueer je van een gezondheidszorg die gefocust is op ‘what’s the matter with the patient?‘ naar een die draait rond ‘what matters to the patient?’.