Direct naar artikelinhoud
InterviewMichael Ignatieff & Jürgen Pieters

Hoe komt het dat de pandemie nu zoveel troostelozer aanvoelt dan tijdens de eerste lockdown?

Hoe komt het dat de pandemie nu zoveel troostelozer aanvoelt dan tijdens de eerste lockdown?
Beeld Getty Images

Het zijn weinig opbeurende tijden, maar gelukkig is er Michael Ignatieff (74), essayist, hoogleraar internationale betrekkingen en vooraanstaand intellectueel. De Canadees heeft een boek over troost uit, en de Gentse literatuurwetenschapper Jürgen Pieters (52) kwam aan de andere kant van de aardbol op hetzelfde idee. Waarom schieten woorden zo vaak tekort als we iemand troosten? Hoe komt het dat de pandemie nu zoveel troostelozer aanvoelt dan tijdens de eerste lockdown? En waar gloort de hoop?

Troost is een zeer persoonlijk boek geworden: ­Michael ­Ignatieff bestudeert werk en leven van historische figuren en kunstenaars die hem hebben gemaakt tot wie hij is. Jürgen Pieters gaat in Een boekje troost op zoek naar iconische troostscènes in de literatuurgeschiedenis.

Boeken over troost zijn meer dan welkom in deze langgerekte crisis.

Michael Ignatieff: “Zeker, maar het idee om dit boek te schrijven heeft niets met de pandemie te maken. In 2017 was ik te gast op een koorfestival in Utrecht, waar ik een lezing mocht geven. Toen de koren psalmen uit de Bijbel ten gehore brachten, was ik, tegen mijn verwachting in, zeer ontroerd. De woorden en de muziek raakten me diep, terwijl ik niet religieus ben. Toen ik rondom me keek, merkte ik dat andere toehoorders dezelfde ervaring ondergingen. Er vloeiden zelfs tranen. Gelovig of niet, we vonden met velen troost in die muziek. Die dag had op mij zo’n louterend effect, dat ik het nog steeds probeer te verklaren.

“Mensen vroegen me vóór de coronacrisis vaak: ‘Waarom schrijf je over troost, ­Michael? Gaat alles wel goed met je?’ Sinds maart vorig jaar krijg ik die vraag niet meer. (lachje) We leven in een donkere tijd, maar tijdens de eerste lockdown was er een explosie van troost. De creativiteit van de mensen kende geen grenzen. Het was niet zo dat we allemaal stilletjes in ons kot zaten te lijden. Iedereen zette de ramen open en communiceerde met elkaar via muziek, dans of literatuur. Dat heeft veel mensen bij momenten erg ontroerd. Vandaag ontbreekt die dynamiek. We leven van dag tot dag en zijn meer op onszelf aangewezen. Dat maakt het veel lastiger dan tijdens de eerste lockdown – tenminste, zo ervaar ik het toch.”

Wat is troost eigenlijk?

Ignatieff: “Troost houdt in dat er hoop is in het lijden. We zoeken betekenis in de pijn en het verlies, zodat we het kunnen verdragen en verder kunnen. Die hoop kan kosmisch of religieus zijn, maar het draait meer om een gevoel dat iedereen herkent: ‘Ik wil doorgaan. Ik wil de dag van morgen meemaken.’ Wie getroost is, gelooft weer in het leven. Die hoop is waar we voor strijden als we iemand dicht bij ons verliezen. Of als we, zoals nu, een historische periode van verbijstering meemaken.”

Jürgen Pieters: “Troost gaat in essentie om iets delen dat eigenlijk niet te delen valt: de ervaring van verdriet, verlies of mislukking. Andere mensen kunnen je pijn niet voelen. In principe kunnen we onmogelijk getroost worden, want we kunnen verdriet niet delegeren. Troosten wordt daarom een rollenspel tussen de trooster en degene die getroost wordt. We doen alsof we een deeltje van onze pijn overzetten, en de trooster speelt het toneel mee.”

Ignatieff: “(knikt) Het meest overweldigende gevoel als we verdriet of verlies ervaren, is dat van totale eenzaamheid. Troosten is mensen doen voelen dat ze er niet alleen voor staan. Niet dat we als trooster dan echt weten wat iemand doormaakt, maar we ­proberen het op zijn minst te weten te komen. Meer kunnen we niet doen.

“Om te begrijpen wat troosten is, moet je beginnen met de momenten waarop troosten onmogelijk is. ­Recent is een zeer goede vriend ­gestorven. Ik probeerde zijn ­weduwe te troosten, maar dat was onmogelijk. We willen als troosters onze solidariteit tonen en emotioneel de wereld van de andere betreden, maar soms zit de eenzaamheid te diep. Dan stoten we op de grenzen van de taal en moeten we ons beperken tot standaardformuleringen. Of stiltes.”

Michael Ignatieff en Jürgen Pieters.Beeld Elodie Gretchen / Joris Casaer

De belangrijkste tip voor een trooster is om er gewoonweg te zijn?

Ignatieff: “Als ervaringsdeskundige in tegenslag kan ik dat advies onderschrijven: wees aanwezig en luister. Vaak zijn minder woorden ook beter dan meer. Daarom maken we zo vaak gebruik van kunst om te troosten. ­Tijdens de lockdowns lazen we veel boeken en in de voorbije twee jaar zijn dans en muziek erg belangrijk geworden. Met kunst kun je uitdrukken wat met gewone taal niet lukt. Zeker muziek kan dat: ze kan rauwe ervaringen van verdriet transformeren in kunst die eeuwig blijft bestaan. Hoe troostend is die gedachte?”

Wat heeft de pandemie jullie nog geleerd over troost?

Pieters: “Voor mij was één van dé momenten van deze crisis het virtuele optreden van zangeres ­Hannelore ­Bedert voor Radio 1. Ze bracht haar versie van ‘We zullen doorgaan’, het nummer van Ramses Shaffy. Haar optreden ademde zowel hoop als opluchting: we moeten godverdomme dóórgaan. We beseften het toen misschien nog niet ten volle, maar we zouden ook doorgaan, of we dat nu wilden of niet.

“In het voorjaar van 2019 verloor Hannelore Bedert haar echtgenoot, en ze bleef achter met hun twee jonge kinderen. Veel luisteraars van Radio 1 hoorden in haar versie van ‘We zullen doorgaan’ een aanmoediging in de ­collectieve strijd tegen het ­virus. Maar voor haar ging het wellicht nog meer over een andere lockdown: de gevangenschap in het onmetelijke verdriet die voor haar al meer dan een jaar duurde.

“Troost veronderstelt een blik op de toekomst, een nog te ervaren moment waarin we pijn en verlies een stabielere plaats kunnen geven. Iets in de manier waarop zij het lied van Shaffy zingt, doet me vermoeden dat dat moment er ook bij haar zal ­komen. De vraag wanneer dat gebeurt, is veel minder van belang dan de zekerheid dat het zal gebeuren. Dat is een boodschap waar veel mensen zich in deze crisis aan kunnen ­optrekken.”

Ignatieff: “Ik heb de ­grote waarde van aanrakingen en fysiek contact leren kennen. Mijn dochter, doorgaans een zeer veerkrachtige en gelukkige persoon, zat in ap­ril 2020 opgesloten in haar eigen huis. Op een dag belde ze me om te zeggen dat het niet goed ging: ‘Ik ben alleen, ik kan niet naar buiten. Ik weet niet hoe ik hier doorheen moet komen.’ Ik wilde haar als vader vastnemen en ­knuffelen. Troosten kon ik niet met woorden, want er viel niets te zeggen. Dat maakt de pandemie extra lastig.

“Interessant genoeg werkte mijn dochter, die ­theaterproducent is, tijdens de lockdown mee aan een productie waarin toeschouwers en acteurs van elkaar werden gescheiden door vellen plastic. Zo konden ze elkaar omarmen. Dat had een buitengewoon krachtig effect. De onmogelijkheid om iemand aan te raken is het pijnlijkste aan de pandemie, maar het is tegelijk een geweldige ontdekking. Het gaat zelfs om meer dan enkel aanrakingen, bedacht ik later. ­Covid-19 heeft onze zintuigen geamputeerd. We spreken elkaar nu online: ik kan jullie lichaamstaal veel moeilijker lezen, ik hoor jullie soms niet goed, en ik voel dus veel minder met wie ik te maken heb. Troost draait fundamenteel om voelen, om ervaren dat iemand er echt voor jou is.”

Poëzie aan de lijn

In jullie boeken nemen jullie de lezer terug in de tijd met fragmenten over troost uit filosofische en literaire werken, van Cicero en Seneca over Dante tot Coetzee en Levi. Die leeservaring had een therapeutische uitwerking op mij: ik zit al twee jaar in mijn kot, maar mensen worstelen al meer dan tweeduizend jaar met vergelijkbare gevoelens van tristesse.

Pieters: “Historische romans zijn net om die reden uitstekende troostboeken. Volgens de schrijver David Mitchell maken ze ons duidelijk dat we deel uitmaken van een keten van generaties die soms onder druk staat, maar toch doorgaat. De Britse krant The ­Guardian vroeg auteurs tijdens de eerste lockdown welke boeken ze lazen, en dat bleken vaak werken te zijn die hen in gedachten naar een andere plek brachten, novels of transport. Als we in ons kot moeten blijven, gaan we graag op stap in ons hoofd. Niet alleen naar exotische plekken, maar ook naar andere tijden.

“We zagen al enkele jaren een verminderde interesse in literatuur en literatuurwetenschappen, maar sinds de ­coronacrisis is dat gekeerd. Het is nu aan ons om mensen te laten zien dat literatuur waardevol kan zijn en troost kan bieden. In wat andere mensen of personages overkomt, herkennen we onze eigen problemen en daardoor voelen we ons minder alleen.

“Mensen hadden natuurlijk meer tijd tijdens de lockdowns, maar het is toch opvallend hoeveel lijstjes met suggesties voor romans er op sociale media circuleerden. Er was ook het project ‘Dichters van wacht’: mensen konden met hun besognes naar een dichter bellen, die hen dan een gepaste tekst voorlas.

“Momenteel werken we aan de Universiteit Gent aan een cursus over literatuur en zorg, die we willen doceren aan studenten literatuur en geneeskunde. Er is veel belangstelling uit beide richtingen. Wellicht is dat het gevolg van de barre tijden waarin we leven.”

Opvallend is dat jullie boeken veel fragmenten bevatten waarin religie en God centraal staan. Het geloof in een hiernamaals moet voor gelovigen erg troostend werken. Hebben zij het makkelijker dan ongelovigen?

Ignatieff: “Ik geloof niet in die tweedeling. Ik voelde me als seculier enorm getroost door de Bijbelse psalmen.”

Pieters: “Inderdaad. Ik heb ooit twee ­interpretaties van het werk van Dante ­Alighieri gelezen, de christelijke dichter bij uitstek. De ene lezer was gelovig, de andere niet. Maar beiden waren ontroerd door dezelfde woorden van Dante.”

Ignatieff: “Door mijn boek over troost te schrijven is mijn kijk op geloof sterk veranderd. Het geloof is geen zekerheid voor gelovigen. ­Religieuze mensen geloven niet blind in het hiernamaals of hun God, nee, ze geloven in de hoop dat ze naar het hiernamaals gaan. Dat is een cruciaal onderscheid. De religieuze belofte van redding en verlossing gaat misschien niet op voor seculiere mensen, maar wij kunnen wel troost vinden in religieuze teksten en wijsheden. De psalmen uit de Bijbel, die me zo ontroerden, behoren tot de welsprekendste teksten die ooit zijn geschreven over wat het is om je alleen en verloren te voelen. Ze bevatten onvergetelijke beschrijvingen van wanhoop, maar ook visioenen van hoop. Ook seculiere mensen kunnen iets aan de belofte van hoop hebben. En als muziek en hoopvolle woorden samenkomen, is ongeloof niet meer zo relevant. Doodsbang zijn voor onze ­eigen sterfelijkheid en tegenslagen ervaren, maar toch zoeken naar een reden om door te gaan: dat komt bij iedereen binnen.”

Michael Ignatieff.Beeld Elodie Grethen

Volgens de Franse socioloog Émile Durkheim is het contact met het sacrale en goddelijke dat gelovigen voelen, niets anders dan het contact met de rest van de mensheid. We krijgen geen kippenvel in de kerk door God, maar omdat we er samen zitten en zingen.

Ignatieff: “Het kan goed zijn dat de troost die ik ervoer toen ik die psalmen hoorde, voortkomt uit het besef dat iedereen in het publiek en het koor weet wat het is om mens te zijn en te lijden. Ze begrijpen net als ik wat eenzaamheid is. Daar komt troost altijd op neer, dat zag je ook tijdens de lockdowns.”

In één van de treffendste fragmenten in uw boek beschrijft u het troosteloze overlijden van uw ouders. Er was amper sprake van afscheid, laat staan van troost. 

Ignatieff: “Hun overlijden heeft me veel verdriet ­gedaan. Ik had ze graag een laatste gesprek gegund, en een ­goede dood. Maar daar was geen tijd voor, en ook geen plaats. De ziekenhuiskamer en de intensive care zijn geen plekken voor troost. En dan laat de dood diepe littekens na bij wie achterblijft.”

We worden al twee jaar lang bijna dagelijks ­geconfronteerd met sterftecijfers. Waar vinden we hoop en troost als we niet geloven in een hiernamaals?

Ignatieff: “Wat ik heb geleerd toen ik dit boek schreef, is dat je ook goed kunt sterven. De dood is niet het einde, zelfs in de schaduw van de dood kun je nog dingen voor elkaar krijgen: familieruzies oplossen, mensen met elkaar verzoenen, tonen wat echt telt. Zo geef je betekenis aan de dood en het lijden, zowel voor de stervende, de nabestaanden als de zorgverleners. En het maakt andere mensen ook minder bang voor de dood.

“Ik heb zelf lang een ­typisch moderne kijk op de dood gehad: een passief proces, iets dat je overkwam. Dat maakte me ook zo verdrietig toen mijn ouders overleden. Maar eigenlijk is doodgaan een actieve, betekenisvolle gebeurtenis.”

Pieters: “Ik las onlangs teksten waarin artsen de belangrijkste functies van de geneeskunde bespraken. Daaruit bleek dat de patiënt troosten in de top drie staat. Voor één arts was het zelfs de kerntaak van geneeskunde. Niet mensen genezen, maar hun weg naar de dood vergemakkelijken. Artsen kunnen ons niet genezen van onze sterfelijkheid.

“Tijdens deze pandemie heb ik gemerkt dat de ideeën die je net formuleerde, ­Michael, steeds centraler komen te staan in ons denken over de zorg. Het gaat om meer dan alleen de patiënt in technische zin.”

Ignatieff: “De ergste beelden in de pandemie waren die van mensen die hun ouders ­wilden bezoeken in het verzorgingstehuis en tegen het raam tikten. De wanhopige mensen aan de andere kant van het glas begrepen niet wat er gaande was, of ze hielden hun handen tegen het raam om de warmte van de handen van hun kinderen te voelen. (schudt het hoofd) Vreselijk. We hebben nu hopelijk geleerd dat we niet kunnen leven zonder rituelen van verbinding. Wat we als vanzelfsprekend beschouwen, samenkomen en elkaar aanraken, doen we niet in coronatijden uit solidariteit met kwetsbare mensen. Maar de emotionele prijs die we daarvoor betalen, is torenhoog. We lopen er collectief apathisch of depressief bij.”

Tegelijk durven we nu nauwelijks te praten over dood en verlies. Dat blijft taboe.

Pieters: “Ik wijd in mijn boek een hoofdstuk aan de schrijfster ­Susan Sontag. Ze kreeg een paar keer kanker, maar wilde niets weten van troost. Tot haar laatste maanden las ze studies over haar ziekte, en haar huis leek bijna een medisch onderzoekscentrum. Maar de therapieën sloegen niet aan. Haar vrienden bezochten haar en brachten films mee, en eten en drinken. Maar ze wilde dat niet: troost aanvaarden was volgens haar de hoop opgeven, en dus toegeven aan de sterfelijkheid. Ze was doodsbang voor de dood, zoals blijkt uit de aantekeningen van haar laatste dagen, en troost betekende dat het einde nabij was.”

Ignatieff: “Ik heb Susan ­Sontag persoonlijk gekend. Ze heeft het onmogelijke ondernomen om haar leven te verlengen en werd tot op het einde gekweld door pijn. Ze heeft fysiek en psychologisch zwaar geleden, en dat was echt niet nodig. Ik denk dat het voor haar veel gemakkelijker was geweest om wel troost te zoeken. Dat betekent niet opgeven, maar wel beseffen: sommige dingen zijn te groot voor mij.”

Pieters: “Het doet me ­denken aan de toneelstukken van ­Shakespeare, waarin pogingen om te troosten bijna altijd mislukken. Dat ligt telkens aan het personage dat troost nodig heeft. Hamlet, die zijn vader verloren heeft, wimpelt de troostende woorden van zijn moeder en oom cynisch af: ‘Words, words, words.’ Dat is ook een universele waarheid: we mogen nog zo hard ons best doen, iemand die niet getroost wil worden, kunnen we niet troosten.”

Ignatieff: “Toen ik aan het scheiden was, vroeg ik aan een lotgenoot hoelang het verdriet zou duren. Hij zei: ‘Dat valt wel mee. Geef het tien jaar.’ (lacht) Het blijft mysterieus. Hoezeer troost ook te maken heeft met betekenis zoeken, het is toch vooral een onbewust proces. Wonden die nu ongeneeslijk lijken, door een relatiebreuk of het overlijden van je ouders, zullen ooit genezen. Je denkt dat je ergens nooit meer overheen geraakt, en vijf jaar later voel je je best oké. Gelovige mensen zouden dat een geschenk van genade noemen, een ingreep van God. Mij kan het niet schelen wie er verantwoordelijk voor is, maar ik voel me wel gewoon beter. (lacht) De pijn van de tegenslagen zit wel nog diep in jou verborgen – daarom kon ik, besefte ik later, plots huilen toen ik een muziekstuk hoorde.”

In een westerse wereld zonder God gaan we wel nog steeds naar de kerk.

Ignatieff: “Inderdaad. Als iemand overlijdt, vallen we terug op de rituelen en de taal van tradities waarin troost centraal staat. In onze maatschappij hebben we de taal van de troost namelijk verloren. Ons wereldbeeld en onze politieke ­overtuigingen zijn gestoeld op de ­Franse ­Revolutie, die geleid werd door mensen die het christelijke idee van troost verwierpen, want troost betekende dat je het onrecht aanvaardde. Nee, de samenleving moest je tot in alle ­details kunnen vormgeven, vonden zij. Dat is nobel, maar het heeft de afgelopen tweehonderd jaar tot uitwassen en excessen geleid, zoals de communistische regimes van de 20ste eeuw.”

Bakje troost

Troost zit soms in de kleine dingen. Koffie, bijvoorbeeld: dan hebben we het over een bakje troost.

Pieters: “Maar dat had eigenlijk niets met troost te maken. In het 19de-eeuwse ­Amsterdam was er een koffiehandelaar die Troost heette. Vandaar: een bakje troost. Dat verklaart ook waarom die uitdrukking niet in andere talen bestaat.”

Jürgen Pieters.Beeld Joris Casaer

­En ik maar denken dat het iets te maken had met de koffietafel na een begrafenis.

Pieters: “Ik weet niet of dat zo fout is. Ik verwijs graag naar de filosoof ­Hans ­Blumenberg, die troost een vorm van fictie noemt. Als je fictie leest, stel je je open voor dingen die in de werkelijkheid niet logisch zijn. We schorten ons ongeloof tijdelijk op. Dat is ook zo met troostende gebaren. Koffie op zich heeft geen troostende waarde, maar omdat we toelaten dat het die betekenis heeft, is het méér dan een drankje. Het gaat erom dat je die illusie aanvaardt, en dan wordt koffie wel een bakje troost.”

Eten komt opvallend vaak terug als we het over troost hebben. We spreken ook over comfort food.

Pieters: “Eten speelt zelfs een belangrijke rol in de eerste grote troostscène uit de westerse literatuurgeschiedenis, in Ilias van Homeros. Achilles nodigt Priamos, die zijn zoon heeft verloren, uit voor een maaltijd met brood en gebraden lamsvlees. Eten staat centraal in de troostrede van Achilles. Het vormt een onderbreking van het verdriet.”

Ignatieff: “We kennen allemaal vrienden die angstaanjagend sterk vermagerden toen ze in de rouw waren. Voedsel is symbolisch van grote waarde bij het troosten. Opnieuw beginnen te eten na de pijn is ook aan je lichaam zeggen: ik wil leven, ik heb er weer zin in.”

Een kennis van mij, die op jonge leeftijd haar moeder heeft verloren, leerde dat eten van groot belang is tijdens de moeilijkste dagen. En toen een goede vriendin haar vader verloor, liet ze eten thuis bezorgen.

Ignatieff: “Dat is een fantastisch advies dat ik iedereen kan aanraden. Praktisch is het van onschatbare waarde en emotioneel is het een enorm gebaar van solidariteit.”

Pieters: “(knikt) Uitvaartverzekeraar Dela adviseert op zijn website ook dat we mensen die pas een geliefde verloren hebben, een kom soep of een huisbereide maaltijd brengen.”

Zo banaal kan het dus zijn: eten voor de deur zetten.

Ignatieff: “Natuurlijk. We hebben het nu over kunst en literatuur gehad, maar troost is geen intellectuele ­bezigheid. Eén van de fragmenten over troost die me het diepst hebben geraakt, komt uit een prachtig essay van Michel ­de ­Montaigne (Franse 16de-eeuwse filosoof, red.). Tegen het einde van zijn leven schreef hij: ‘Ik ontmoette een rouwende weduwe. Ik wilde haar eerst enkele nuttige boeken over troost geven. Maar toen dacht ik: dat is niet echt.’ En wat doet hij? Hij gaat gewoon bij haar zitten. Ze praten over nieuwtjes, de oogst en andere banaliteiten. Ietwat streng voor zichzelf schrijft hij dat hij geen echte troost biedt. Maar tegelijk is hij er wel voor haar. Die ­scène ontroert me nog steeds. De geleerdste man van zijn tijd zegt: deze persoon heeft verdriet, tijd om de boeken aan de kant te leggen. Boeken doen ertoe, dat blijkt uit het werk van Jürgen en mezelf, maar tegelijk zijn ze véél minder belangrijk dan iemand vergezellen op de reis van verdriet.”

Tot slot: waaruit putten jullie hoop in deze donkere tijden, behalve uit de literatuur?

Pieters: “Als mensen andere mensen helpen. Zorgverleners en mensen in het onderwijs. Er zijn vandaag veel kanalen om je onbegrip te uiten en andere mensen te kwetsen, en we maken ons daar misschien allemaal schuldig aan, maar op het einde van de rit zijn begrip en bescheidenheid belangrijker. Net als veerkracht en de bereidheid om voor anderen iets positiefs te betekenen. Dat is een blijvende bron van hoop.”

Ignatieff: “We moeten blijven geloven dat er een toekomst is. Net als Jürgen zie ik die hoop nergens beter dan in de verplegers, de artsen, de vrijwilligers in de testcentra en vaccinatiecentra, de buschauffeurs en trein- en trambestuurders, de ambulanciers en iedereen die hard werkt om de samenleving te doen draaien en mensen te helpen herstellen. Zij zijn mijn inspiratiebron.”

­Michael ­Ignatieff – ­Troost is uit bij Cossee. ­Jürgen ­Pieters – Een ­boekje ­troost is uit bij Borgerhoff & Lamberigts.

© Humo