Direct naar artikelinhoud
InterviewYoup van 't Hek

Youp van ‘t Hek: ‘Zorg dat veel mensen een tyfushekel aan je hebben, zei mijn vader. Dat is goed gelukt’

'Dat is wat ik zo'n beetje predik: zeik niet, maar leef!'Beeld Wouter Van Vooren

Cabaretier Youp van ’t Hek (67) begint aan zijn ‘eeuwigdurende vakantie die pensionering heet’. In tegenstelling tot het figuurtje in zijn laatste boek Een zee van tijd heeft hij niet gewacht met leven tot het (te) laat is. ‘Ik ben altijd allergisch geweest voor gezeur.’  

Uw nieuwste en laatste theatertour heet De laatste ronde, en u schreef het boek Een zee van tijd. Handboek voor iedere pensionado. Ouder worden houdt u kennelijk bezig?

“Ik ben niet zozeer bezig met ouder worden, het leven is met míj bezig. Ik word gewoon ouder. Ik word volgende week 68 en heb besloten op mijn 70ste met optreden te stoppen. Niet met werken, wel met optreden. Volgens mij is er een punt van komen en een punt van gaan, en ik bepaal liever zelf dat punt dan dat het op een gegeven moment voor mij beslist wordt. Ik wil met volle zalen en veel plezier eindigen. Dat moet voor mezelf de herinnering blijven aan wat ik gedaan heb.”

Voor deze tournee gaat u nog eens langs alle theaters waar u ooit hebt gespeeld. Waarom juist?

“Er is zo’n uitdrukking: vergeet nooit te groeten op de heenweg, want op de terugweg kom je ze allemaal weer tegen. Ik ben al die kleine theatertjes die mij in het begin gesteund hebben niet vergeten. Voor de rest ben ik niet echt nostalgisch aangelegd. Ik zing dan ook maar één liedje in de show: ‘Geen ouwe koeien, laat ze loeien in de sloot’. 

“Het is geen show waarin ik omkijk, integendeel. Het gaat over nu, over woke en alles wat speelt. Ik zing geen oude liedjes, ga geen oude nummers doen, het is geen best of… Ik wil gewoon als een volwaardig cabaretier afscheid nemen. Alleen het decor is wel dat van de buurt waar ik op mijn zeventiende op een zolderkamertje woonde. Daar hang ik het een beetje aan op: aan de jongen die ik was toen het allemaal nog moest gebeuren.”

Wat voor jongen was u?

“Ik was een ontzettend gelukkige jongen, die dus cabaretier wilde worden. Ik zat op die zolder­kamer, niet ver van hier trouwens (de Jordaan in Amsterdam, red.), altijd maar tekstjes te tikken. En heel voorzichtig begon het ook te lopen. Ik heb zeker tien jaar voor redelijk lege zalen gespeeld. Maar daarna liep het heel goed.”

Hoe ervaart u ouder worden?

“Ik heb wel een paar ontmoetingen met het ­ziekenhuis gehad. Ik heb covid gehad in een heftige vorm en een zware hartoperatie ondergaan. Ik weet dus wel wat het is om ouder te worden.

‘Ik was de eerste patiënt op de covid­afdeling. De verpleegsters leken net imkers. Elke avond opnieuw vroeg ik hen om een dansje.’Beeld Wouter Van Vooren

“Optreden is ook veranderd. Vroeger deden we in elke stad het licht uit. Wat dat betreft, is het niet meer de rock-’n-roll van vroeger. (lacht) Toen ­doken we na de show het café in en troffen we daar mensen van onze leeftijd. Vandaag ben ik een man van 67. De studentenkroegen zitten niet meer op mij te wachten.”

U had als een van de eerste patiënten in Nederland covid. Klopt het dat u de verpleegsters elke avond om een dansje vroeg?

“Ja, de covid­afdeling in Amsterdam was nog maar net geopend en ik was hun allereerste patiënt. De verpleegsters zaten in die grote pakken ingepakt, het leken net imkers. Een hele bizarre situatie. Elke avond zeiden ze dan: ‘Je hebt je pillen, je glaasje water, kunnen we nog iets voor je betekenen?’ Dan zei ik: ‘Een klein dansje, kan dat?’ Elke avond opnieuw. Het werd een soort running gag. En de avond voor ik wegging, hebben ze dat dansje echt voor me gedaan. Dat was fantastisch. Het leek wel een soort surrealistisch ballet door die pakken. Laatst kwam ik hier even verderop op straat een beeldschone meid tegen. Bleek dat zij al die tijd in een van die pakken had gezeten en me tien dagen had verpleegd.”(lacht)

Bent u door die ervaringen anders tegen uw sterfelijkheid gaan aankijken? De dood was al een levenslange obsessie voor u.

“Dat ik met de dood bezig ben, is pas begonnen op mijn zevende, hoor. (lacht). Nee, dat is echt waar. Toen ik in de eerste klas van de lagere school zat, zijn er namelijk twee kinderen in mijn klas in een brand omgekomen. Een vreselijk ­tragisch ­verhaal. Ik zie die twee kleine kistjes nog voor me. Dat maakte een verpletterende indruk op mij. 

“De eindigheid van het leven heeft mij sindsdien altijd gefascineerd. Daarom heb ik ook nooit begrepen dat mensen zich druk kunnen maken over fietsen die ‘niet op de voorziene plek staan’ en die vervolgens de gemeente bellen om die fietsen weg te laten halen. Voor je dood gaat, moet je vooral het leven léven, het een beetje goed hebben, de grote zaken in de gaten houden.”

U bent allergisch geworden voor gezeur?

“Niet geworden, altijd geweest.”

En heeft dat diep besef van de dood u voortgebrand in het leven?

“Ik denk het wel. Ik heb een lied van die strekking: ‘Niemand weet hoe laat het is’. Kort samengevat zeg ik daarin: leef je leven, want het is morgen voorbij. Een paar weken geleden viel er plots weer iemand uit mijn omgeving weg. Of als ­iemand doodziek wordt, zegt die weleens ‘als ik het had geweten, had ik vroeger dit of dat…’ Dan denk ik: besef je dan nu pas dat je doodgaat? Dat is wat ik zo’n beetje predik op het podium: kom op jongens, zeik niet, leef.

“Wat mij opvalt, is dat ik ontzettend goed kan praten met mensen die écht iets voorhebben: iemand die in een rolstoel zit, die kanker heeft, of zijn man of vrouw of kind verloren heeft. De mensen die écht iets hebben, daar heb ik alle tijd voor. Maar voor al die andere mensen, die maar zeuren over pietluttigheden, daar heb ik niet zoveel tijd voor. Daar word ik ongeduldig van. De mensen die echt met de dood of ziek zijn te maken hebben, die begrijpen wat ik bedoel. 

BIO

* geboren op 28 februari 1954 in Naarden (NL) * cabaretier en columnist * brak in 1983 door met Man vermist. Zijn oudejaarsconference van 1989, waarin hij het alcoholvrije bier Buckler de ondergang in grapt, zette hem echt op de kaart * hartoperatie in 2016; was in 2020 de eerste covidpatiënt in een Amsterdams ziekenhuis  

“Ik verloor tien jaar geleden mijn broer, dat was een enorme dreun voor onze familie. Met zijn ­kinderen heb ik nog altijd een diepe verstand­houding. Als wij elkaar zien, voelen we dat onderhuids van elkaar. We slaan de onzin over en gaan recht naar de essentie. Dat is zó mooi.”

Diezelfde boodschap zit eigenlijk ook in Een zee van tijd. Daarin beschrijft u op speelse wijze de wanhoop en treurigheid van iemand die zich jarenlang op kantoor uitgesloofd heeft en vervolgens eindelijk ‘met pensioen mag’: het ware leven lonkt, er wacht ‘een zee van tijd’ om eindelijk echt te genieten. Alleen: in een zee kun je ook verdrinken.

“Ja. Dat is zo’n beetje de waarschuwing die erin verstopt zit, dat je misschien niet te lang moet wachten met dat ‘ware leven’. Heel veel mensen zitten natuurlijk ontzettend klem, met kleinkinderen, met ‘getut’. Ik hoor vrienden van mij soms zeggen: ‘Maandag hebben we de kleinkinderen, dinsdag hebben we cursus…”

Zoals u er een aantal in het boek opsomt: ‘aquarelleren in Toscane’, ‘contact met je ­cavia’, ‘lego je ego’?

“Ja. Ik heb in ieder geval tegen mijn kinderen gezegd dat ze dat bij mij niet moeten proberen. Ik kom graag langs, maar ik ben geen oppas.”

Het is natuurlijk in zekere zin een ironisch werkje, want u ontsnapt zelf helemaal aan het soort pensioen dat u op de korrel neemt. U hebt geen vijftig jaar op kantoor gewerkt.

“Absoluut.”

Hebt u het kantoorleven ooit gekend?

“Nou, vroeger toen ik nog niet van mijn cabaretje kon leven, werkte ik hier in de buurt bij allemaal kleine kantoren. Dat was voor mij een reden om nog harder aan mijn teksten te werken. Voor mij was het duidelijk: dit nooit. Personeels­feesten, kantines en elke dag dat kantoor in, meestal een saai gebouw ergens aan de rand van de stad... Je hoort weleens vrienden die dan over een collega lopen te zeuren want ‘het loopt niet en dit en dat’. Ik moet er niet aan denken, man.” (lacht)

Waar was u precies zo beducht voor? De sleur, de routine, het inslapen?

“Ja. Voor het monotone. Dat de ambitie bij de zaak ligt en niet bij jou. Kijk, wat ik doe, kan succes ­hebben of geen succes. Maar in beide gevallen is het mijn eigen schuld. Dat bevalt me veel beter dan mijn leven in handen te leggen van een baas.

“Ik geniet er enorm van om mijn kleine circus gaande te houden. En vrolijk te houden. Op ons eigen kantoor werken vier mensen. Daar heb ik ook vanaf het begin tegen gezegd: voor tien uur gaat het niet open. Ook al omdat er soms ­kinderen naar school gebracht moeten worden.”

In uw shows schopte u vaak tegen een leven dat u zelf niet had.

“Klopt. Ik heb dan ook ooit een boek uitgebracht met de titel Makkelijk praten.” (lacht)

U probeert al uw hele leven aan een gewoon leven te ontkomen. Het lijkt wel een ontsnappingsact.

“Ja, eigenlijk wel. Kijk, ik besef heel goed hoeveel geluk ik heb gehad. Ik had ouders die me geen strobreed in de weg hebben gelegd toen ik zei dat ik artiest wilde worden. En ik had het geluk dat de zes kinderen voor mij stuk voor stuk al zo mislukt waren, dat mijn ouders zo’n beetje de moed hadden opgegeven. (lacht)

“Mijn vader, een ras-Amsterdammer die hier niet ver vandaan geboren is, zei altijd tegen mij: ‘Dat je artiest wilt worden, is prima. Maar denk eraan: je zal keihard moeten werken. Het is geen kantoorbaan. Je kan niet onderduiken, je kan je niet wegsteken, je kan niet even een half jaar iets anders proberen, je moet alert zijn.’ Maar ik vond het alleen maar leuk dat hij dat zei. Ik heb daardoor wel geleerd om nooit tevreden te zijn en altijd nieuwe dingen te blijven bedenken. Dat alert blijven, voor de essentie, maar ook voor details, is voor mij het belangrijkste aan mijn vak.

‘Ik had het geluk dat de zes kinderen voor mij stuk voor stuk al zo mislukt waren, dat mijn ouders zo’n beetje de moed hadden opgegeven.'Beeld Wouter Van Vooren

“Een van de meest inspirerende gesprekken die ik op dat vlak ooit had, was met Toon Hermans, mijn grote voorbeeld, niet zo lang voor zijn dood. Hij was toen al in de zeventig en zei zulke rustige, wijze, aardige dingen tegen me. Hij had mij gebeld, want hij had mij op tv gezien. Hij zei: ‘Ik vond je hartstikke leuk.’ ‘Nou, dank je wel, meneer Hermans.’ ‘En ik heb je na twintig minuten uitgezet.’ (lacht) Dat vond ik ontzettend grappig. Hij zei: ‘Ik werd er doodmoe van.’ Hij vond dat ik rustiger moest zijn.

“Later hebben we een keer in levenden lijve afgesproken. Ik zou vijf weken in Carré staan en Het Parool, de plaatselijke krant hier, wilde me interviewen. Ik vroeg of ik in de plaats daarvan Toon Hermans mocht interviewen. Hermans had zelf vijfhonderd keer in Carré gestaan. Hij wist wat het was. We hadden afgesproken om anderhalf uur te praten, maar uiteindelijk zijn dat er vijf geworden. Dat was zó’n leuk gesprek, over het leven, over optreden, over volle zalen vermaken, over details… Hij dacht over alles na. 

“En dat heb ik ook geleerd in mijn vele jaren cabaretier zijn. Ik denk eindeloos na over elk moertje en boutje. Ik rij achteraf ook nooit tevreden naar huis. Vrolijk wel. Maar tevreden? Nee. Er gebeurt altijd wel iets, een verspreking, een gemiste kans…

“Ook aan mijn columns werk ik een hele dag. Als iemand hem leest, dan zegt die steevast: hij lijkt op een uurtje geschreven. Dan zeg ik: da’s precies de bedoeling. Dat heb ik van huis uit meegekregen: als je het doet, doe het goed. Ik ken veel jongens die een tijdje succes hebben, waarna het toch weer mindert. Dat heeft er dan vaak mee te maken dat er een soort routine in kwam. Daar waak ik over. 

“We hebben natuurlijk allemaal momentjes dat het even niet gaat; iedereen heeft dat, kantoorlui, cabaretiers, voetballers, maar da’s ook gezond. Lees de krant, kijk televisie, luister naar je ­kinderen of kleinkinderen. Hou je ogen en oren open.

“Om mijn verhaal over Hermans af te maken: drie dagen na ons gesprek begon ik in Carré te spelen en toen lag er in mijn loge een telegram op me te wachten. Daarop stond maar één regel: ‘Vanavond ben ik jaloers op Youp van ’t Hek’. Getekend: Toon Hermans. Prachtig was dat.”

U hebt bijna vijftig jaar opgetreden.

“Ik denk het. Vanaf mijn zeventiende.”

Hoe hebt u de tijden zien veranderen?

“Er is nu een totaal andere kijk op de dingen dan toen ik zeventien was. Er zijn heel wat zaken waar wij vroeger keihard om moesten lachen, maar waar je nu heel erg mee moet opletten. (Van ’t Hek kreeg in 2017 kritiek op zijn gebruik van het woord ‘pisnicht’ in zijn column in ‘NRC Handelsblad’ en wordt daar sindsdien nog vaak op aangesproken, red.) Ik begrijp ook wel dat bepaalde dingen veranderd zijn. Mijn eigen dochter zegt me dat zelfs wel eens: ‘Pa, zoiets kan je toch niet meer zeggen?’”

Youp van ‘t Hek: ‘Zorg dat veel mensen een tyfushekel aan je hebben, zei mijn vader. Dat is goed gelukt’
Beeld Wouter Van Vooren

Is de humor an sich veranderd?

“Nou, mensen zijn wat sneller gekwetst. Hier verderop heb je een sportwinkel en daar werken twee jongens. De een is zwart, de ander wit. Die heten al jaren Sjors en Sjimmie, naar de vroegere strip. Dat zijn hele leuke jongens. Die zeggen ook weleens tegen mij: ‘Het is toch raar, Youpie, dat je ons niet meer Sjors en Sjimmie mag noemen.’ Nogmaals: ik begrijp het ook. Maar er komt ook wel weer een correctie.”

Is humor volgens u altijd goed? Of wordt het soms ook weglachen of erger: uit­lachen? Moeten sommige zaken niet gewoon serieus genomen worden?

“Ik denk dat humor altijd moet knisperen, moet schuren. Het gevoel voor humor kan veranderen, of datgene waar je grappen over mag maken, maar je kan over dat veranderen ook grappen maken. Je moet altijd alert blijven en niet te snel denken: dat mag ik niet meer zeggen. In mijn nieuwe show zitten ook grappen over woke. Ik ga het alleszins niet uit de weg. Ik begin mijn nieuwe show ermee dat ik een vrouw wil versieren. Nu ben ik redelijk kansloos op mijn leeftijd, dus is het geen verrassing dat ik afgewezen word. Waarop ik vraag: ‘Was dit nu een blauwtje? Of was het grensoverschrijdend gedrag?’(lacht)

“Een ander voorbeeld: een neef van mij vertelde over een feest waarop hij urenlang met een ontzettend leuke vrouw had gedanst en gepraat. Op een gegeven moment dacht hij: dit gaat zo goed, ik probeer iets. Hij begon een beetje zwoel tegen haar been te dansen. Daarop gaf ze hem een ongelofelijke klap op zijn bek en riep ze: flikker op, smeerlap, ik wil je nooit meer zien. Toen is hij met een knalrode kop naar huis gefietst. Het volgende dat hij zei, was: we hebben nu drie kinderen. (lacht) Een week later waren ze elkaar weer tegengekomen, ze hadden het bijgelegd en ze hebben nu kinderen, ze zijn gelukkig.

“Ik denk dat we allemaal weleens een blauwtje hebben gelopen. Ik heb een beeldschone vrouw en die zei me onlangs: ‘Als ik alle MeToo’tjes en alle knijpjes die ik heb mogen ondervinden alsnog ging declareren, dan ben ik binnen.’ Voor alle duidelijkheid: er zijn een heleboel situaties die echt grensoverschrijdend en niet oké zijn, maar sommige dingen zijn ook maar gewoon als complimentje of grapje bedoeld.”

In Een zee van tijd schrijft u onder meer over de hypocrisie bij heel wat collega’s en concurrenten wanneer er iemand bij zijn of haar pensioen in de bloemetjes wordt gezet. Denkt u dat er collega’s van u blij zijn dat die Van ’t Hek er eindelijk mee ophoudt?

“Nee, niet in het bijzonder. Een deel vindt mij heel leuk en een ander deel vindt mij niet leuk. Zo simpel is het. Dat zei mijn vader ook altijd: ‘Zorg dat een deel je leuk vindt, maar zorg ook dat een groot deel een tyfushekel aan je heeft.’ Dat is goed gelukt. (lacht) Dat vind ik ook prettig. Ik wil geen allemansvriend zijn.”

Van Kooten en De Bie zongen ‘Ouwe lullen moeten weg’. Bent u het daarmee eens?

“Jazeker. Er is een heel nieuwe generatie, er staan andere studenten in de kroeg. Ken je plek. Op tijd weg op het feestje. ’t Is mooi geweest.”

Hoe mogen de mensen zich u herinneren?

“Als ik er niet meer ben, mogen ze mij herdenken als iemand die het ook allemaal niet wist en die ook maar gewoon zijn best deed.”

Weet u nu al wat uw laatste woorden aan het eind van de tournee gaan zijn?

“Ja. Ik ga ze hier nog niet prijsgeven, maar ik heb wel een act laten bedenken door een illusionist. Verwacht geen vuurwerk of zo, maar ik zal wél plots letterlijk van het toneel verdwijnen. Dat wordt mooi.”  

Youp van ‘t Hek, 'Een zee van tijd', illustraties Marije Tolman, Thomas Rap, 80 p., 22,99 euro.Beeld rv