Direct naar artikelinhoud
ReportageProces-Reuzegom

Jeroen Olyslaegers: ‘Terwijl Sanda vissaus bleef drinken, werden er foto’s genomen om te tonen hoe ‘bruut’ het allemaal verliep’

Jeroen Olyslaegers: ‘Terwijl Sanda vissaus bleef drinken, werden er foto’s genomen om te tonen hoe ‘bruut’ het allemaal verliep’
Beeld HUMO

Opvallend gezicht tussen de talrijk opgedaagde kranten- en televisiejournalisten achter in zaal 2 van de Hasseltse rechtbank op het proces-Reuzegom: Jeroen Olyslaegers, gewapend met pen en notitieblok. Op verzoek van Humo probeert de schrijver van Wil en Wildevrouw zijn woede om de noodlottige dood van Sanda Dia om te zetten in de nieuwsgierigheid waarmee iemands eerste passage in een rechtszaal gepaard gaat. Hoe verloopt een proces? Wie domineert op welke wijze het rollenspel van de derde macht? En welke indruk maakt zo’n rechtsgang op een argeloze burger? ‘Wee ons, wee ons allemaal.’

DONDERDAG 21 APRIL

Morgen trek ik naar de rechtbank in Hasselt, onvermijdelijk met enige emotionele bagage. De gruwelijke dood van Sanda Dia tijdens een doopritueel op 4 en 5 december 2018 heeft er immers bij velen stevig ingehakt. Een gekleurde jongen wordt door witte jongens van goede afkomst, allemaal leden van de Leuvense studentenclub Reuzegom, na een nacht met veel te veel alcohol en vernedering gedwongen om vissaus te drinken in een put, waarin hij onderkoeld raakt. Afgelopen najaar, bij de reconstructie, lieten experts weten dat er al geen hoop meer was toen de jongen eruit werd gehaald en in allerijl naar het ziekenhuis gebracht. Als twee jaar na het overlijden van Sanda Dia, in 2020, de precieze gang van zaken duidelijker wordt, lopen de emoties meteen hoog op. Ook bij mij. Zo was ik boos op de Leuvense rector Luc Sels, die de Reuzegommers dertig uur werkstraf had gegeven en vooral de goede naam van zijn universiteit probeerde veilig te stellen. Ik noemde hem op mijn Facebook-pagina een ‘piepend stukje damagecontrol, geen morele leider’.

De leden van Reuzegom – de meesten met Antwerpse roots – beschouwden zich al jaren als de ‘elite van morgen’. Dat kwam nu als een boemerang terug. Het beeld van het legertje topadvocaten dat meteen in actie schoot, paste perfect bij het geprivilegieerde bestaan van de Reuzegommers. Elke poging om de zaak te vertragen vond ik een schande. Maar ik voelde ook dat ik mezelf aan het manipuleren was tot meer woede, die uiteindelijk vooral leidde tot meer machteloosheid. Ik schrapte de Facebook-status die ik over de mogelijke juridische vertraging had geschreven. In plaats daarvan maakte ik bekend dat ik geld had gestort op een rekening die vrienden van Sanda Dia hadden geopend de advocatenrekeningen te kunnen betalen. Dat gaf me alvast een beter gevoel dan een zoveelste tirade over advocaten.

De Reuzegommers in de beklaagdenbank.Beeld Stijn Fellix

Een hoge prijs

Behalve de betrokken partijen heeft niemand het strafdossier van drieduizend bladzijden gelezen. Maar dat maakt niet uit wanneer het over zulke zaken gaat. We sussen onszelf geregeld met de vrome bede dat we het gerecht zijn werk moeten laten doen, maar intussen oordelen we allerminst deugdzaam. Vaak zit er achter dat snelle oordeel persoonlijke pijn, angst of wat ook. Ik ging bijvoorbeeld met de billen bloot met een stuk in een krant over hoe ik, meer dan drie decennia geleden, als student had geweigerd om te worden gedoopt. Nog voor die vreselijke dood van Sanda Dia werden studentenclubs uitgenodigd om doopcharters te tekenen en was er dus al een stijgende gevoeligheid over het veilige verloop van zulke doopceremonies, maar in mijn studentenjaren was er van enige regelgeving nog geen sprake. Wat mensen zélf hebben meegemaakt toen ze werden gedoopt of als doopmeester optraden, is ook bepalend. Uiteraard hebben velen zeer goede herinneringen aan die inwijding in het universitaire leven.

Toch ben ik met het gevoel blijven zitten dat er iets fundamenteel niet klopt. De aanwezigheid van alcohol tijdens Sanda’s doop blijf ik een groot probleem vinden. Ik acht rituelen belangrijk, maar zodra er macht, mogelijke vernedering en grensvervaging door dronkenschap mee gepaard gaan, zie ik geen waarde meer. Voor mij is dat helder. Maar in een cultuur waar drank als favoriet escapisme geldt, is niks helder en wordt er vooral veel verdrongen over agressie en normvervaging. En ja hoor, het heeft me zelf zonder overdrijven decennia gekost om dat in te zien.

Wat heb ik nog meer als emotionele bagage? Het gevoel ergens bij te willen horen en daar een prijs voor te moeten betalen loopt als een rode draad door aardig wat van mijn prozawerk. Het onbehagen erover is persoonlijk, ontstaan op de speelplaats van de lagere school, en ik heb het zonder veel nadenken geprojecteerd op Sanda Dia. Wilde hij er ook zo graag bij horen? Was hij bereid een hoge prijs te betalen? Ik heb me een tijdje met hem geïdentificeerd, besef ik nu. Had ik met al mijn koffers vol emoties de zaak vanuit het oogpunt van de daders kunnen bekijken? Nee, dat ging niet. Ik liet het mezelf niet toe.

Daar kwam verandering in toen Humo me belde om dit proces mee te beleven en erover te schrijven. Mijn woede werd nieuwsgierigheid. Wie zijn die beklaagden? Voelen ze zich schuldig? Vormen ze nog een groep? Krijgen zulke vragen een antwoord in een rechtbank? Ik weet het niet.

Er is meer. Ik ben bang van justitie in dit land.

Nog nooit heb ik de werking van justitie van dichtbij meegemaakt. Twee jaar geleden heb ik de hoop uitgesproken dat die Reuzegommers streng gestraft worden. Nu is het zover, nu zijn de ogen op hen gericht en zal er een oordeel volgen, en toch wantrouw ik de procedure. Waarom, vraagt u? Misschien omdat ik vooroordelen heb. Ik pleit me daar niet vrij van.

Ben ik bang om teleurgesteld te worden door de werking van het gerecht? Zeker. De wet is de wet, maar recht is niet noodzakelijk rechtvaardigheid.

Wie weet is mijn laatste stuk bagage de onwetendheid. Dat is onnozel om vast te stellen. Beschamend is het misschien ook. Ik heb geroepen om gerechtigheid, de hashtag #justiceforsanda gebruikt, maar wat weet ik van een correctionele rechtszaak? Niks.

Het is onmogelijk om die koffers vol gevoelens af te geven aan de ingang van de rechtbank te Hasselt. Ik kan niet anders dan ze binnensleuren in deze voor mij onbekende arena. Wat zal er van die gevoelens overblijven na een paar dagen in een gerechtszaal?

Vrijdag 22 april

Het voelt als een eerste schooldag. Ik ben te vroeg en zit een tijdje helemaal alleen aan het mij toegewezen tafeltje achteraan in zaal 2 van het Hasseltse gerechtsgebouw. Ik heb een schrift bij me en begin notities te nemen. Dan komen de journalisten, mijn tijdelijke collega’s, binnendruppelen. Buiten heb ik twaalf cameraploegen geteld. Binnen zoekt iedereen naar een stopcontact. Er blijkt er één te zijn, helemaal in de hoek aan de deur. Er zijn twee soorten journalisten, leer ik meteen: zij die een stuk schrijven dat de volgende dag in de krant staat, en de ‘livebloggers’ die vanuit de zaal de lezers op de hoogte houden. Die zijn nu in paniek. Eén stopcontact? Er ontstaat een gedoe met verlengkabels. Uiteindelijk helpt een vriendelijke bode van het gerecht. De rust keert terug.

De zaal loopt vol. Zestien advocaten hebben de achttien beklaagden. Ze verzamelen zich samen met de familie van de beklaagden aan de linkerzijde. Ik tel drie of vier vrouwelijke advocaten. Met hun zwarte toga’s en spitse schoenen, gel in het kapsel, verzorgde stoppelbaard en aardig wat branie domineren de mannen de ruimte. Dit is hun arena. Het kale hoofd van de advocaat van de vader en de broer van Sanda Dia blinkt. Hij zit met een paar andere advocaten aan de rechterzijde, samen met de familie en vrienden van Sanda, bedeesd en gespannen.

De beklaagden zitten vooraan. Met al die topadvocaten die elk van hen representeren, lijkt het ieder voor zich geworden. Vestimentair blijven ze de groep van tijdens hun studentenjaren. De hemden, de truien, de schoenen en de haarsnit tonen uit welk nest ze komen. Normaal zijn zulke mensen ongenaakbaar. Nu niet meer. Dat voedt de woede van de gewone man: op sociale media schuilt er vooral leedvermaak in de verontwaardiging over het geweld van de Reuzegommers. Zij die zich onaantastbaar waanden, zijn dat nu niet meer.

Maar het blijft een alledaagse vrijdag, met buiten mooi lenteweer, ondanks een wat bijtende oostenwind. En iedereen blijft rustig en babbelt wat, al bespeur ik hier en daar een nerveuze trek.

Een schacht die zijn doop nog kan navertellen.Beeld Stijn Fellix

Ranzige cocktail

Zodra de rechtszaak begint met het verschijnen van de drie rechters, twee vrouwen en een man, is de rust voorbij. Meteen staat één van de advocaten van de beklaagden op om te beginnen over ‘de beelden’. Ik heb ze niet gezien. Ik wilde die laatste momenten uit het leven van Sanda Dia echt niet bekijken op VTM. ‘Maar je zult ze allicht hier zien,’ zei één van de journalisten tegen mij. Zeker, maar ze horen in de rechtbank, en moeten niet worden aangeboden als ‘iconische beelden’ vlak voor een belangrijk proces begint. Daar mikt die advocaat ook op. Hij vraagt aan ‘mevrouw de voorzitter’ of de overweging niet moet worden gemaakt om het proces achter gesloten deuren te voeren. Op verzoek van diezelfde mevrouw de voorzitter komt de ene advocaat na de andere zeggen hoe erg het met de media is gesteld en hoeveel grenzen er zijn overschreden. Slechts één steekt de hand in eigen boezem en stipt aan dat we niet mogen vergeten dat het één van hun confraters is geweest die de beelden, die op een vergrendelde USB-stick stonden, heeft gedeeld met een nieuwsredactie. De zitting wordt geschorst om daarover na te denken, maar niet vooraleer mevrouw de voorzitter aan de twee heren van het Openbaar Ministerie laat weten dat sommige USB-sticks van het dossier niet leesbaar zijn op hun laptop. Ik kijk rond. Niemand glimlacht. Iedereen lijkt het gewoon te vinden dat een rechter qua USB-sticks minder technische middelen heeft dan de pers.

De arena bevindt zich zowel in deze rechtszaal als daarbuiten. Hoe komt al die aandacht binnen bij de familie van Sanda Dia, nu ze nog steeds aan het rouwen is om hem? Kan zoiets echt deel uitmaken van een verwerkingsproces? Terwijl de laatste momenten van die jongen zomaar te grabbel werden gegooid om door iedereen te worden gezien en becommentarieerd tussen de soep en de patatten? Wat doet het met de ouders van de beklaagden en de beklaagden zelf? Ik blijf erover nadenken tot de rechters laten weten dat de zaak openbaar blijft en wij allemaal mogen blijven zitten.

De verhoren beginnen…

Een doopritueel onder jonge mannen is iets voor ingewijden. Het verdraagt geen pottenkijkers. Na afloop werkt een verhaal erover als een knipoog onder de deelnemers, maar ook dan blijft veel onuitgesproken of wordt het net aangedikt. Zodra de Reuzegommers één voor één schuchter opstaan en zo beleefd en deemoedig mogelijk vertellen over de uitdeinende vetzakkerij die eindigde met een dolle rit in een BMW naar het ziekenhuis van Malle, komt er gêne bij me op. De preses van de studentenvereniging zet meteen al de toon. De doop was ‘heilig’, maar achteraf bekeken, drieënhalf jaar later en met een dode jongen op de rekening van de achttien beklaagden, ‘superbelachelijk’. Mevrouw de voorzitter loodst de beklaagde door het verloop van twee dagen groezelig entertainment.

Dat jaar waren er drie zogenaamde schachten overgebleven die al aardig wat zuipen, vernedering en geweld hadden doorstaan om te mogen deelnemen aan die doop. Eerst moesten ze rozen verkopen en werden ze gestraft met ‘papjes’ als dat niet snel lukte. De preses zal hier en daar die fameuze ‘papjes’ als een ‘oppepper’ of zelfs ‘voedsel’ omschrijven, maar dat pleit niet echt voor hem. Het was gewoon een ranzige cocktail van diverse smerigheid en het werd de schachten opgedrongen. Dan kwam de afzuip, waarbij Sanda en de twee andere jongens, op de knieën en met de handen op de rug, ieder een fles gin moesten zien weg te slikken. Na de cantus werden ze compleet laveloos, stinkend naar drank en de pis van anderen, op het kot van Sanda opgesloten, waar de kranen werden afgeplakt zodat water geen optie was. Wie Reus wilde worden, moest zich aan de regels houden.

We aanhoren het allemaal in detail en zullen het blijven horen van alle beklaagden. Die eerste dag kende een verloop dat zoveel dopen kenmerkt. Zoiets wordt nog steeds gedaan in elke universiteitsstad. Het is de wondere wereld der jongemannen met een hogere opleiding die alcohol niet alleen verbinden met humor, maar tevens met mannelijkheid. Over overeind blijven gaat het, én over vernedering. De liederlijke student is een tot op de draad versleten cliché, maar voor aardig wat gesetteld volk met een aankomend buikje, een vrouw en een gezin is het nog steeds ‘het goede leven, toen alles nog kon’.

Zachte grijns

Het Reuzegom-proces werkt als een ontnuchtering, als een day after. Ook de preses geeft het toe: nergens was er controle, niemand gaf grenzen aan, en het doopcharter tekenen met al die ‘belachelijke’ regels was al helemaal onnozel. Ik voel dat ik in rechtszaal 2 in het gerechtshof in Hasselt in één van de brandpunten van deze samenleving sta en het is wansmakelijk. ‘Ge zijt er’, schrijf ik in mijn schriftje. ‘Ge aanhoort de precieze vragen van mevrouw de voorzitter en de antwoorden erop en ge waant u op een studentenkot, na een zwaar feest met de geur van bier en kots, overvolle asbakken met joints en een waas van geweld. Ge voelt de kater die herinneringen heeft aangetast, de rotsmaak in een uitgedroogde bek. Ge zijt er, Jeroen. Ge staart in de spiegel en ge ziet uzelf als 20-jarige, weliswaar ongedoopt, maar wel nog steeds straalbezopen na een zwart gat waarin elke zweem van liederlijkheid is verdwenen. En het jaagt u de stuipen op het lijf.’

De tweede dag van de doop is op verplaatsing, te Vorselaar. Op een Leuvense parking, wachtend op de wagens, worden de Reuzegommers gewaarschuwd door een verontruste vrouw, een professor in de geneeskunde, die Sanda’s toestand ziet. De mensen van het Openbaar Ministerie komen er steeds weer op terug in hun vragen aan de beklaagden. De vrouw had hun op het hart gedrukt Sanda goed in het oog te houden. Ze werd afgescheept met een smoes. Hier kantelt het doorsnee studentenverhaal en wordt het een tragedie. Ondanks de waarschuwing heerste het stoere zelfbeeld van een troepje jongemannen die uit zijn op een ‘brute’ doop, eentje voor de geschiedenis. In feite worden ze hier in mijn ogen daders, al weten ze dat natuurlijk niet, kunnen ze niet bevroeden wat de prijs voor de hoogmoed over hun traditie zal worden.

In Vorselaar moeten de uitgeputte, zwaar door alcohol aangetaste jongens een put graven. Sanda kan niet meer. De Reuzegommers doen boodschappen in de Colruyt, halen hout voor het kampvuur, doen blikjes bier open en gieten zo’n vijftien emmers ijskoud water over de drie klappertandende schachten. Dan volgt het ‘hoogtepunt’, waar volgens de verklaringen vreemd genoeg vrijwel niemand bij is geweest: de visproef. De drie moeten een levend visje doorslikken en uitbraken met behulp van vissaus uit een bidon. Bij Sanda lukt dat niet. Hij blijft de vissaus drinken en wordt aangemoedigd. Achteraf bleek hij het zoutequivalent van vier liter zeewater in zich te hebben, wat een fataal hersenoedeem heeft veroorzaakt. Intussen werden er maar foto’s genomen en gedeeld in een WhatsApp-groep om te laten zien hoe ‘bruut’ het allemaal verliep, in de hoop indruk te maken bij de ‘ouderen’. Allicht klikten een hoop mannen die al lang een mooie baan en een fijne partner hebben, op het WhatsApp-icoontje van de Reuzegomgroep uit nostalgie naar de vervlogen studentenjaren en zagen ze die beelden. Ik zie zo’n getrouwde man voor me die tijdens een dinertje zachtjes grijnst terwijl hij op zijn smartphone door de foto’s van vernederde jongens swipet. ‘Binnenpretje, schat?’ hoor ik zijn echtgenote vragen.

Zo gaat dat met zulke tradities. Ze blijven duren, ze worden doorgegeven van oud naar jong en van jong naar oud.

Tot het fout loopt, écht fout.

Tot de buitenwereld het ziet, écht ziet. Dan heerst de schande en is de binnenpret voorbij.

In de rechtbank staan ontnuchterde jongens terecht die hun excuses aanbieden aan de familie van Sanda. Enkelen van hen zitten duidelijk gewrongen in een juridische strategie die de schade voor hen tracht te beperken. Zeker, hun leven is aangetast en ze zullen dit meedragen voor de rest van hun bestaan. En ja, ik kan me wat voorstellen bij de schaamte, de angst voor de straf, het gevoel een verworpene der aarde te zijn.

Maar ze zijn ook onttoverd, of ze nu schuldbesef hebben of niet. De traditie van Reuzegom, wat was dat nu eigenlijk? Wie heeft ooit het idee van die visjes met die vissaus bedacht? Waarom moest het altijd maar bruter, ook al hadden sommigen van hen al een onheilsgevoel? En vooral: waarom wil iemand een ander vernederen en pijn doen, terwijl hij zelf een zeer gelijkaardige doop heeft meegemaakt als slachtoffer? Dat geldt immers voor elke jongeman in de beklaagdenbank. Eén van de beklaagden bekent dat hij tijdens zijn doop niet wilde dat er op hem werd geürineerd. ‘Nochtans,’ zo krijgt hij te horen, ‘hebt u dat toch een jaar later zelf gedaan op Sanda?’ De beklaagde zegt dat hij zich dat niet meer kan herinneren. Een ander wordt geconfronteerd met een voorgelezen verklaring van een getuige die zich uiteindelijk niet had laten dopen, en die stelt dat de beklaagde in kwestie een echt fijne en warme mens is, maar eenmaal dronken zeer agressief. Klopt dat? De beklaagde schudt het hoofd en zegt dat hij geen commentaar geeft op wat niet rechtstreeks met de zaak zelf te maken heeft. De beklaagde tracht zichzelf te redden, én de groep. De beklaagde heeft goed geluisterd naar zijn advocaat en allicht aardig wat gerepeteerd.

Voor mijn ogen zie ik het mechanisme: erbij willen horen, excessen goedpraten en daarna belachelijk vinden in een rechtbank, niet begrijpen hoe het zover is kunnen komen. Ik zie de waan van de groep met ‘connecties’, van een netwerk waarvan allicht ook Sanda wilde gebruikmaken omdat het zijn kansen op een succesvoller leven zou vergroten. Voor mijn ogen zie ik vernedering door eerder vernederden, onschuld van 18-jarigen die kopje-onder gaat in normloosheid. Samen met het gevoel uitverkoren te zijn zie ik de verbinding voor het leven onder jongens en mannen. Ik kijk naar de advocaten – sommigen maken een sympathieke indruk – en denk: zij ook? Aangezien iedereen een strategie heeft, is het niet verwonderlijk dat ik de dag afsluit met milde paranoia. Ik vind ook dat ik stink.

Maandag 25 april

Het hele weekend heb ik over de zaak gediscussieerd met mijn vrouw en met enkele vrienden. Op Facebook lees ik commentaren over de eerste procesdag. De woede blijft, de roep om zware straffen is navenant. Men vermoedt dat de Reuzegommers er makkelijk van af zullen komen. Hun namen circuleren en worden op sociale media zomaar gedeeld.

De persrechter komt ons vriendelijk maar streng toespreken. Een krant had de naam van één van de rechters gedeeld en daar vervolgens een verkeerde foto bij geplaatst. De vrome wens om sereniteit is al een paar keer uitgesproken in deze rechtszaal, door de rechters, de procureurs én de advocaten. Die was er wel tijdens de verhoren, maar buiten het gerechtshof doet iedereen maar wat, worden beelden van Sanda en namen van beklaagden zomaar gedeeld, heerst vaak achteloze sensatiezucht met voer voor clickbaits, en worden mensen opgehitst.

Op het einde van de eerste zittingsdag liet mevrouw de voorzitter weten dat ze een ‘herkwalificatie’ van de misdaad overweegt. In plaats van ‘onopzettelijke doding’ acht ze ‘opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg’ beter. Ik leer dat dit de strafmaat mogelijk minder zwaar maakt, maar ook dat de bewijslast nu lichter is. Mevrouw de voorzitter voegt eraan toe dat de zaal deze week gedurende twee dagen niet beschikbaar is. Niemand weet waarom. Het maakt de advocaten nerveus, want met deze ontwikkeling wil iedereen, ook de advocaten van de vader van Sanda, meer tijd om tot mogelijk andere conclusies te komen. We krijgen de ene schorsing van de zitting na de andere en uiteindelijk blijkt vandaag de enige procesdag van deze week te zijn.

De verhoren van de beklaagden beginnen opnieuw. Net zoals afgelopen vrijdag begint mevrouw de voorzitter met de vraag hoe de beklaagde zich nu voelt en waar het volgens hem fout is gelopen. Telkens weer volgen de excuses en de spijt. Soms draait een beklaagde zich daarbij naar de familie en vrienden van Sanda, soms niet. De familie heeft elke bemiddeling geweigerd en excuses nooit aanvaard. Er is sprake van een verontschuldigingsbrief die sommige Reuzegommers hadden willen opstellen, maar blijkbaar was de eerste versie vooral tot de pers gericht.

Nadat Sanda in allerijl naar het ziekenhuis was gevoerd, was er een schoonmaakoperatie van zijn kot en werden foto’s en filmpjes op sociale media gewist. Onder elkaar werden whatsappjes uitgewisseld: dat het achteraf bekeken niet verwonderlijk was dat de doop zo gruwelijk was afgelopen. Sommigen hadden het blijkbaar zien aankomen, maar ze hadden het verdrongen. De traditie van de groep was sterker dan het onbehagen van het individu.

De eerste beklaagde die wordt ondervraagd, zegt dat hij Sanda en de twee andere schachten wakker maakte na de nacht van de afzuip, en dat Sanda er niet te best aan toe was. In Vorselaar had hij hem een beetje icetea en een stukje brood gegeven, en de beklaagde beweert dat dat Sanda had opgekikkerd. Daarna zou hij in staat zijn geweest om verder aan de put te graven waarin hij uiteindelijk zou sterven.

‘Tu mens!’ roept plots de vader van Sanda, ‘Jij liegt! Jullie liegen allemaal!’ Hij verlaat even de zaal. Meteen gaan de klavieren van de journalisten rond mij in overdrive, om deze boodschap heet van de naald naar de buitenwereld te sturen. Ik schrijf in mijn schriftje: ‘Wee ons, wee ons allemaal.’

Zijn luide, doch beheerste stem blijft bij me nazinderen. Ik denk aan zijn uitspraak in een interview dat dit land hem eerst alles had gegeven en vervolgens zijn zoon heeft ontnomen. Er gaapt een put in die woorden waarin zijn zoon onherroepelijk is verdwenen, rillend van de kou, murmelend op het eind, met zijn lijf dat het niet meer volhield. Waarom zou hij dit land en deze samenleving nog vertrouwen?

Eén van de beklaagde Reuzegommers heeft ‘Afrikaanse roots’, zoals dat heet. Na de dood van Sanda was het geen sinecure om werk te vinden. Hij vond dat hij eerlijk moest zijn en vermeldde zijn betrokkenheid bij de zaak telkens weer tijdens zijn sollicitatierondes. Ik neem aan dat het zijn vorm van boetedoening is. Of hij racisme had meegemaakt, vraagt de advocaat van de vader en broer van Sanda. Nee, absoluut niet, eerder het omgekeerde. Hij was de lieveling van de groep en had anciënniteit. Allemaal mogelijk, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat hij net zo goed de mascotte is geweest van Reuzegom, één die door zijn aanwezigheid aangaf dat de club mee was met de tijd, meer niet. Na zijn verhoor loopt hij de zaal uit, alsof hij dra de boel gaat onderkotsen.

Bij één van de volgende beklaagden wordt nogmaals over racisme gesproken. Is hij racist, wil de advocaat van Sanda’s vader weten. Nee. De woorden ‘Handjes kappen, de Congo is van ons’ werden op zijn smartphone gevonden. Is dat geen racisme, vraagt de advocaat opnieuw. Nee, dat is geen racisme, antwoordt de Reuzegommer. Er wordt niet verder op ingegaan. Wie weet vindt die jongeman dat gewoon een grap, een stoere provocatie. Maar dat is dan nog erger. Het is evenwel niet duidelijk of hij een uitzondering is. Het woord ‘racisme’ valt niet meer.

Rode lap

Eindelijk komen de twee schachten aan het woord die samen met Sanda in die put zaten en zich als medeslachtoffers burgerlijke partij hebben gesteld. De eerste schacht die wordt verzocht te antwoorden op de vragen van de rechter, kijkt eerst naar de familie van Sanda en belooft alle steun door de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik ben opgelucht dat het perspectief eindelijk verandert.

Ook hij werd die avond uiteindelijk naar het ziekenhuis afgevoerd omdat hij onderkoeld was en te veel vissaus had moeten drinken, en daardoor wartaal uitsloeg. De jongen heeft afgezien en ziet nog steeds af. Hij beleeft alles elke nacht opnieuw, en zoekt voortdurend naar therapeutische hulp. Met hem had het net zo goed slecht kunnen aflopen. Ik heb oprecht met hem te doen. Maar zou ook hij de traditie niet onverbiddelijk hebben voortgezet, mocht dit niet zijn gebeurd? Is de kans niet groot dat ook hij samen met alle gedoopte studenten een jaar later bibberende schachten visjes zou hebben opgedrongen en ruw en agressief zou hebben aangespoord om vissaus te drinken en te braken? Ik vind dat zelf een rotvraag. Maar wat ik urenlang heb gehoord, drijft mij ertoe ze te stellen.

De tweede schacht die aan het woord komt, lijkt minder mentaal beschadigd door het gebeuren. Maar schijn kan bedriegen, het is belangrijk dat in het achterhoofd te houden. Hij legt uit hoe hij hier en daar wat had gefoefeld met het drinken van de vissaus. Hij herhaalt de code van de groep: dus nee, op geen enkel moment was er dwang en te allen tijde was het perfect mogelijk geweest om heel die mensonterende behandeling te stoppen. Maar dat hadden we al eerder gehoord. Wie aangaf dat hij niet meer kon, werd apart genomen en vriendelijk toegesproken. ‘Komaan, nog efkes en dan hoort ge bij ons. Volhouden!’ De doop was heilig, daar ging het om. Een inzinking werd geaccepteerd. Maar werkelijk afhaken na zoveel vernederingen en fysiek afzien? Nee. Dat niet. In zijn eerdere verklaring had de tweede schacht te kennen gegeven dat eerder híj was geviseerd, en niet Sanda. Ik heb de neiging om dat te geloven, dat zijn zelfverzekerdheid als een rode lap werkte op de wat agressievere clubgenoten, dat ze hem wilden breken.

Weer staat Sanda’s vader op. ‘Maar mijn zoon is dood en jij niet!’ De schacht draait zich naar de vader en knikt heel even bevestigend. Hij geeft aan dat Sanda niet heeft valsgespeeld bij het drinken van die vissaus en hij wel, dat Sanda te eerlijk is geweest. Hij vertelt het rustig, bijna teder. De vader gaat weer zitten.

Ik leg mijn pen neer. Ik heb er genoeg van. Ik wil uit de rechtszaal. Ik zou luidkeels willen vloeken tot mijn stem het begeeft. Maar ik blijf zitten en staar naar mijn schriftje.

Om halfzeven ’s avonds komt het Openbaar Ministerie aan het woord. Ze zetten de zaak uiteen zonder beelden te tonen. Ik haal opgelucht adem. Ik hoef ze niet te zien. Mijn verbeelding ziet ze door al die verhoren immers al voortdurend.

De strafmaat wordt voorgesteld en aan iedere beklaagde gemeld. Het gaat van achttien maanden tot zestig maanden opsluiting, 1.000 euro boete, en verlies van burgerrechten voor vijf jaar. De procureur prijst de waardigheid van Sanda’s vader en de rest van de familie.

De journalisten noteren. Iemand van het televisiejournaal haast zich uit de zaal.

We hebben een groep gezien van beklaagden, en het belang van die groep. Op de volgende zittingen zal ieder apart worden verdedigd, zullen hun advocaten ongetwijfeld proberen om hun cliënten te doen verdwijnen. Het zal gaan over wie waar was en wat de bewijzen daarvoor zijn. Ik snap het. Ik snap de juridische logica erachter. Ik snap dat het zo werkt.

Maar de luide vloek in mij zit er nog steeds.

Wee ons, wee ons allemaal.

Wordt vervolgd.

© Humo