Direct naar artikelinhoud
InterviewFrank Raes

Frank Raes: ‘Vooral thuis heb ik door de drukke weekenden al die jaren steken laten vallen. Dat weegt wel op je gezinsleven’

Voormalig Liverpool-speler Alan Kennedy en Frank Raes in ‘Heizel 1985’.Beeld VRT

Frank Raes (68) is met pensioen maar niet op rust. Hoe puntig hij het leven ook zou becommentariëren vanuit het raam, met die zacht-ironische brom van ’m – ‘Een auto stopt voor de lichten, o-o-oh, dat moet rood zijn!’ – hij dóét liever. Podcasts opnemen, zijn stiel belijden op Eleven Sports, een jonge zoon opvoeden, en nu ook, samen met de ploeg achter Kinderen van de kolonie, over een documentaire vaderen. Het driedelige Heizel 1985 verhaalt de wreedste episode uit onze voetbalgeschiedenis: de ramp die tijdens de Europacup I-­finale tussen Juventus en Liverpool 39 supporters het leven kostte. Frank Raes was erbij.

Wanneer ik die ochtend lichtjes druppend binnen kom gesjokt, laat Frank Raes met­een het nieuws van de dag weten: Mister ­Michel, grote man van Anderlecht, is niet meer. (“Ik heb hem eens geïnterviewd voor Humo, en toen ik vroeg of hij meer verdiende dan zijn voetballers, heb ik onder mijn voeten gekregen.”) Een uur later zal Radio 1 hem bellen voor tekst en uitleg, want daar heet je nu eenmaal Frank Raes voor.

Zo vloeiend en lyrisch als hij vertelt over de zachtjes met buitenkant voet gestreelde assists van ­Kevin ­De ­Bruyne, zo terughoudend begint hij van zijn koffie te nippen zodra het gesprek opschuift richting de grote emoties. Dat mag, een gentleman beleeft die nu eenmaal het liefst binnenskamers. Nog een onderwerp waarvan we op voorhand hadden afgesproken het niet aan te snijden: de uitspraken, u weet wel, van ­Eddy Demarez. Alleen: er moet hem iets van het hart.

Frank Raes: “Laat ons dat anders maar meteen uit de weg ruimen. Wat Eddy toen heeft gezegd (over de Belgian Cats, red.) kun je niet anders dan verwerpelijk noemen, holle stoerdoenerij. Maar de VRT heeft dat goed aangepakt. Ik hoor nu dat de advocaat van ­Bart ­De ­Pauw Eddy aangrijpt als voorbeeld: ‘Hem hebben ze anders behandeld!’ Maar die vergelijking gaat totaal mank. Ook al omdat er bij De Pauw amper sprake is van schuldinzicht, terwijl Eddy’s frank wel degelijk gevallen is. Hij is veranderd: hij heeft diep gezeten en heeft het echt wel begrepen.

“Wat mij in dat hele verhaal het meest geraakt heeft, is dat de Sporza-redactie opeens wijd en zijd werd afgeschilderd als een bende psycho­pathische macho’s. Toen jij wielercommentator ­Ine ­Beyen interviewde, heb je haar daar ook naar gevraagd, en dat vond ik zeer vreemd: hoe uitstekend ze haar job ook doet, Ine is maar zijdelings bij sport­redactie betrokken en is dus niet de aangewezen persoon voor die vraag – dat was te gemakkelijk. ­Catherine ­Van ­Eylen of ­Steffy ­Merlevede, hén had je dat moeten vragen. Pas op, ik zeg niet dat er nooit stoere praat werd verkondigd. Maar in onze 80-­koppige redactie zitten al heel lang véél vrouwen, met ­Lena ­De ­Meerleer hadden we jaren geleden zelfs al een vrouwelijke baas. Hoeveel vrouwen werken er op de sport­redacties van de kranten? (Stellig) Minder dan bij ons, dat verzeker ik je.”

Frank Raes: ‘Vooral thuis heb ik door de drukke weekenden al die jaren steken laten vallen. Dat weegt wel op je gezinsleven’
Beeld Carmen Devos

Het is mooi hoe gloedvol je ook nu nog de verdediging van de VRT op je neemt.

Raes: “Ik heb daar, als ik goed kan tellen, 42 jaar gewerkt, eerst toen het nog de BRT heette, en dan de BRTN. Ik denk niet dat veel mensen er langer zijn geweest. ­Cas ­Goossens, ­Aimé ­Van ­Hecke, ik heb ze allemaal zien komen en gaan. Ik ben in 1978 begonnen als medewerker, in 1980 heb ik mijn contract gekregen, en na mijn verplicht pensioen ben ik nog tweeënhalf jaar doorgegaan als zelfstandige. En nu heb ik dus meegewerkt aan die docu.

“Telkens als de VRT in een kwaad daglicht wordt gesteld – zoals dezer dagen weleens gebeurt – gaan mijn stekels omhoog. Ik kan de beeldvorming niet aanvaarden dat daar alleen luieriken, geldwolven en seksisten werken, want dat ís niet zo. Noeste werkers, dat wel. Je moest eens zo’n WK meemaken! Vorig jaar, tijdens mijn laatste Spelen, stond ik elke dag om halfvier op. Een hele ploeg slaapt wekenlang niet, enkel en alleen om de kijker te dienen.

“Maar goed, we gingen het over de Heizel hebben, geloof ik? (lachje)”

Betonrot

Juist! Eindredacteur ­Geert ­Clerbout vertelde me dat hij jou niet heeft gevraagd voor Heizel 1985 omdat je nu eenmaal Frank Raes bent, maar wel ...

Raes: “... omdat ik daar wás (lacht). Als jonge radioreporter, aan de zijde van mijn grote leermeester ­Jan ­Wauters. Toen het onmogelijke zich voltrok, zat ik boven in de perstribune, waarop ik met mijn microfoon naar beneden snelde.

“Enige context: we ­spreken 29 mei 1985, de finale van de UEFA-­beker voor landskampioenen. De toen­malige Champions League, maar dan nog specialer, omdat er zoveel minder voetbal op tv was. Die beker had zijn naam niet gestolen: er mocht maar één ploeg per land meedoen. En in 1985 waren Juventus en Liverpool de laatste overblijvers: de logica zelve, want dat waren op dat moment ronduit de beste twee ploegen in Euro­pa. En díé finale, die geweldige clash der titanen, kwam dus in België terecht.”

Meer bepaald: op de ­Heizel.

Raes: “De UEFA heeft dat stadion goedgekeurd, maar dat had niet mogen gebeuren, want het gebouw was tot op de draad versleten. Er ­waren gaten in de muren waar je als supporter doorheen kon kruipen om tot op de tribunes te geraken, en als je tegen de pilaren stampte, vielen daar brokstukken af door betonrot – later die dag raapten supporters die stukken op: vooral de Engelsen, om ermee naar de Italianen te gooien.

“Je moet weten dat wij in België vóór die dag amper wisten wat hooliganisme was. In Duitsland had je wel de Schlachtenbummler, de vrolijk pintelierende supporter die zijn ploeg overal volgde, maar daar kwam nauwelijks geweld bij kijken.”

Over het verloop van de dag hoor ik verschillende versies. Er werd stevig gedronken op elk Brussels plein: sommigen noemden het een feest, anderen beweren dat de sfeer steeds grimmiger werd. Jij stond interviews af te nemen op de Grote Markt.

Raes: “Het was een ­prachtige, hete dag, en wat ik op de Grote Markt zag, was één groot verbroederingsfeest. De politie ging vrolijk met beide supportersgroepen op de foto.

“Tegen de avond ben ik met Jan Wauters naar het ­stadion getrokken. Daar was veel orde­hand­having aanwezig, maar slecht georganiseerd.”

Typisch Belgisch: de ene helft van het stadion stond onder controle van de Brusselse politie, de andere onder die van de rijkswacht. Maar er was geen communicatie tussen beide, de walkietalkies werkten slecht.

Raes: “Vandaar de fusie tussen politie en rijkswacht enkele jaren later: het Heizeldrama heeft daar een grote rol in gespeeld. Nadien is men wel meer dingen anders gaan aanpakken: de ticketverkoop en de begeleiding van supporters rond het stadion, bijvoorbeeld.

“Nu goed, wat ­gebeurde er precies? Naast de twee Liverpool-­vakken was een ­derde vak voorzien, vak Z, voor de neutrale supporters. Normaal zouden dat Belgen zijn, maar door omstandigheden – omdat in Limburg veel Italianen wonen en omdat er overal gaten in de muur zaten – was dat vak grotendeels volgelopen met Italianen. Beide supporterslegioenen stonden dus rechtstreeks tegenover elkaar, het enige wat hen scheidde, was een dunne kiekendraad. Al snel hadden de Engelsen zichzelf niet meer in de hand: dat waren ­jonge mannen, weinig meer dan pubers, die al aan het zuipen waren sinds ze op de boot zaten. Ze maakten aanstalten om te chargeren, en door zo op te rukken duwden ze bij wijze van spreken een eerste domino­blokje om. De ­gevolgen vielen niet meer te stoppen.”

Betonrot
Beeld REPORTERS

Er is, raar genoeg, amper contact geweest tussen de twee supportersgroepen.

Raes: “Het was niet door rechtstreeks geweld, maar door de dreiging van geweld dat het overvolle vak Z collectief in paniek schoot. De mensenzee begon massaal naar links te zwalpen, mensen struikelden over elkaar, raakten tegen muren vast onder het massale gewicht van het volk in hun rug. Een muur begaf het, supporters sprongen naar beneden. Mensen werden verstikt en vertrappeld.

“Het Heizeldrama – de eigenlijke catastrofe – duurde amper zeven minuten. Maar die zeven minuten kostten wel 39 mensen het leven.”

En toen het gedaan was, stond jij daar beneden, met je microfoon.

Raes: “De eerste die ik tegenkwam, was fotograaf ­Philippe ­Van ­De ­Velde, inmiddels overleden, die me helemaal in shock vertelde dat er wel vijftig doden lagen. Her en der lagen ze opgestapeld op de piste met lakens en hemden over hun gezicht. Hallucinante, verschrikkelijke beelden.

“Mijn herinneringen zijn gevoed door alles wat ik nadien over het Heizeldrama heb gelezen en gezien. Mijn échte herinneringen zijn eerder flarden. Het gezicht van P­­hilippe. De opgestapelde lichamen. En misschien vooral: de ravage achteraf, de grond die bezaaid was met ­sacochen en schoenen – mensen hadden álles achter­gelaten om te kunnen klauwen naar lucht, om te ontsnappen. Die dingen komen mij nog altijd voor de geest. Als je dat van zo dichtbij meemaakt, blijft het een ijkpunt in je carrière, en eigen­lijk in je leven.”

Je zou er nog altijd van dromen.

Raes: “Dat klinkt alsof ik elke nacht badend in het zweet wakker word (lachje). Maar tijdens het maken van de reeks kwamen er wel ­dingen terug. Dat werkte louterend, eigen­lijk. Ik dacht ook ­terug aan ándere grote tragedies waaraan ik nipt ontsnapt ben. Ik heb twee dagen voor 9/11 nog op de WTC-torens gestaan, en op een plein in Atlanta waar ik in de voormiddag nog had gelopen, tijdens de Spelen van ’96, werd in de namiddag door een ex-­Vietnam­vete­raan een aanslag gepleegd met een splinterbom. Ik weet niet waarom ik daar opeens zo vaak aan moest denken.

“Op het moment dat ik op de piste van de Heizel stond, dacht ik níét na. Ik ben toen in een soort blinde werkmodus geschoten. Ik heb iedereen geïnterviewd: de baas van de politie, de baas van de rijkswacht, de burge­meester... Die man, ­Hervé ­Brouhon, lustte ze nogal graag en had in de loge al zoveel verzet dat hij geen zinnig woord meer kon uitbrengen. ­Albert ­Roosens heb ik ook gesproken: hij was als secretaris-generaal van de Belgische voetbalbond nauw betrokken bij de organisatie en is later veroordeeld geweest. Net als één rijkswachter, die zijn verhaal doet in onze reeks. De UEFA ging, dat spreekt, vrijuit. Het moet duidelijk zijn: ons land was daar gewoon niet klaar voor.”

Hallucinant is dat Juventus diezelfde avond nog de finale won met 0-1. Had die wedstrijd wel gespeeld moeten worden?

Raes: “Voor mijn part zeker wel. Om de simpele reden dat je al die opgehitste supporters onmogelijk veilig naar buiten had kunnen sturen. Daar zaten zware mannen tussen, hè. Eén van onze getuigen is op dit moment geschorst en mag vijf jaar het stadion van Juventus niet in – daar moet je al je best voor doen. Er is lang onderhandeld in de catacomben over het laten doorgaan van de match: wie er toen allemaal druk heeft gezet, dat is nog altijd onduidelijk.”

Die titel was de allereerste beker met de grote oren voor Juventus. Ze hebben hem in de kleedkamer in ontvangst mogen nemen. Maar die beker is toch bevuild, besmet, bebloed?

Raes: “Daarom zijn er nog altijd Juventus-supporters die hem niet aanvaarden. Wat ik vind dat de UEFA had moeten doen: de match ter wille van de veiligheid laten doorgaan, maar daarna wél de uitslag schrappen uit de annalen.”

Platini was na zijn winnende doelpunt door het dolle heen. Wisten de spelers wat er gebeurd was?

Raes: “We weten nog altijd niet honderd procent zeker wat de spelers wel of niet wisten, zelfs niet na deze reeks, waarvoor we mannen als ­Beniamino ­Vignola van ­Juventus en ­Alan ­Kennedy van Liverpool gestrikt hebben. Wisten ze dat er doden waren gevallen? Wisten ze hoeveel? Ik blijf mij daar vragen bij stellen, maar ik denk: já, ze wisten het.

“Een voetballer leeft natuurlijk in een luxueuze bubbel, naar het goede voorbeeld van de UEFA en de FIFA. Van het WK in Brazilië herinner ik me nog een FIFA-festiviteit op een hotelterras, met champagne en grote wagens. Maar aan de voet van dat hotel, tegen het strand van Rio de Janeiro, lagen ­mensen honger te ­lijden. Ik heb nu wel de indruk dat de UEFA en de FIFA beginnen te veranderen, maar goed: we voetballen straks wel weer gewoon in Qatar.”

Lees ook

‘Heizel 1985’: toen een bouwval tot slagveld verwerd

Nooit opnieuw een Heizeldrama. Maar het hooliganisme zal niet uit onze stadions verdwijnen

Hoe lang duurde het voor de adrenalinerush was uitgewerkt en de gebeurtenissen van die 29ste mei ten volle binnenkwamen?

Raes: “Dat heeft een paar dagen geduurd. De avond zelf ben ik met ­Carl ­Huybrechts terug naar Brasschaat gereden, waar we verdwaasd in een café zijn gaan zitten – een café dat alleen maar zo laat open was omdat iederéén er verdwaasd kwam bekomen. Het was het tijdperk vóór de gsm, veel mensen beseften pas heel laat wat er gebeurd was. Ik ken iemand die erbij was en die pas thuis op tv zag dat er doden waren gevallen.

“De volgende ochtend, op een nieuwe zon­overgoten dag, ben ik teruggekeerd naar de Heizel. Al die schoenen en sacochen lagen er nog. Ik was er bijna alleen. Enkele dagen later, op zondag, moest de bekerfinale tussen Beveren en Cercle Brugge gespeeld worden, een wedstrijd die uiteindelijk verplaatst is naar Anderlecht op aandringen van wijlen Michel Ver­schueren. Ik weet het nog goed: ­Paul ­Courant maakte er in de 90ste minuut 1-1 van voor Cercle, waarna zij de penaltyreeks wonnen. Maar ik herinner me vooral de gedempte, bedrukte sfeer. In plaats van de gebruikelijke jolige voetbalhits speelden ze in het stadion vooraf alleen ­Vivaldi.

“Ik heb mijn slag gekregen toen ik na die finale naar huis reed. Toen heb ik me aan de kant van de weg moeten zetten, waar ik een halfuur reddeloos bleef zitten.”

Hoe voel je je nu als je de Heizel binnenstapt?

Raes: “Elke keer als ik daar aankom, denk ik er wel aan. In een flits, en dan is het weer weg. Het is niet dat het Heizel­drama mijn leven veranderd heeft, maar het laat wel een onuitwisbare indruk na. En het blijft een oud, lelijk gebouw.”

Geen knaldrang

Raes: “Nog een herinnering die me voor de geest komt: ik heb voor de documentaire een Engelse fotograaf geïnterviewd die enkele van de meest iconische foto’s van de ramp heeft genomen – hij heeft nadien nooit meer een sportevenement gecoverd. Zijn foto’s zeggen meer dan de archieffilmpjes waarop je het drama zich zíét voltrekken.

“Het is bijzonder ironisch voor iemand die bijna zijn hele leven voor de televisie heeft gewerkt, maar ik ben altijd meer geïntrigeerd door een foto dan door bewegende beelden. Eén beeld, bám, dat alles zegt.”

Je bent zelf een bijzonder goeie fotograaf.

Raes: “Ik ben er alleszins voortdurend mee in de weer. Wat mijn toestellen betreft, ben ik nogal maniakaal, en ik geef er ook te veel geld aan uit, moet ik toegeven.”

Wat fotografeer je het liefst?

Raes: “Alles! Mijn grote zwakte is niet kunnen kiezen: ik ben nog altijd op zoek naar mijn grote thema, mijn stem zeg maar.

“Ik fotografeer graag op reis – ik ben deze zomer in Frankrijk, Noorwegen en New York geweest – en anders zet ik me voor een zonsondergang aan de Schelde: daar ziet de lucht er vaak verpletterend uit, met kleuren waarvan je het bestaan niet had kunnen vermoeden.

“Ik fotografeer ook graag mensen, maar ik ben niet de persoon die de willekeurige passant zal aanspreken. Daarvoor moet ik een soort gêne overwinnen. Dan stap ik liever naar het Centraal ­Station om er de jachtigheid van de mens vast te leggen.”

Daar ga je soms zelfs op kerstavond zitten.

Raes: “Op kerstavond ga ik altijd wandelen, en dan ben ik toch al een keer of twee, drie in het station terechtgekomen. Er is dan niemand. ­Behalve wat hangjongeren, of een eenzame ziel die komt ­tokkelen op de piano die er rond die periode staat. Ik vind dat boeiend. Luchthavens ook, en ­metro’s: plekken waar de mens in beweging is.”

Is dat niet jouw grote thema?

Raes: “Mensen, ja, maar ook zonsondergangen. En wolken.”

Werk je ergens naartoe?

Raes: “Nee. Dat hoeft niet. Ze hebben me gevraagd voor een kleine tentoonstelling volgend jaar, maar voor mij draait het daar niet om. Wel om het ­bézig zijn, het proces zelf.”

Je hebt jezelf altijd als een verlegen man omschreven...

Raes (onderbreekt): “Een verlegen man die wel zijn leven lang voor de televisie heeft gewerkt. Maar ik ben geen tafelspringer, dat klopt.”

Waar ik naartoe wilde: is fotografie een manier om tot mensen door te dringen zonder zelf je bubbel uit te moeten?

Raes: “Daar moet ik eens over nadenken (lachje). Maar ik ben geen asociale, compleet naast de maatschappij levende mens, hè.”

Geen knaldrang
Beeld Carmen De Vos

Op je 12de heb je een ernstige vorm van geelzucht opgelopen. Je zei eens dat je door die isolatie een beetje van de wereld bent vervreemd, en dat dat eigenlijk altijd zo is gebleven.

Raes: “Wat het volgens mij is: ik heb geen knaldrang. Ik ben op Werchter Classic wel in de regen naar ­Nick ­Cave gaan kijken, maar in de regel zoek ik de massa niet op. De drang om in het gewoel op te gaan, om te féésten, die heb ik nooit gehad. Ik ben goed in alleen zijn, en als er volk is, dan liever een kleine, besloten kring.

“Raar genoeg kan ik in een voetbalstadion heel goed alleen zijn, zelfs al roept er 60.000 man in mijn oor. Ik herinner me een match van Feyenoord waarbij ­André ­Rieu voor de aftrap een concert kwam spelen: alle tribunes waren in vervóéring. Ik kan dan intens van die deining genieten zonder er zelf aan deel te nemen.”

Ik ben ook graag alleen in een massa, ik hou van de anonimiteit van een vol, woelig café.

Raes: “Ik ook, maar dan voor de foto’s (lacht). Dan kijk ik naar het licht, en zoek ik vanuit welke hoek het tafereel er het knapst uitziet.”

Als je daarmee bezig bent, is er in je hoofd geen ruimte voor iets anders, kan ik me voorstellen. Dat klinkt rustgevend.

Raes: “Zeker! Daarom heb ik ook altijd zo graag gevoetbald. Als je op het veld staat, vergeet je alles. Als ik ging joggen of zwemmen, dan dacht ik na, voelde ik elk pijntje. Maar als ik voetbalde, dacht ik alleen aan de bal. Ik heb nog trainingen meegemaakt dat het ­vroor dat het kraakte, overal lag sneeuw: er was vier man komen opdagen, maar ik was wel één van die vier. Ploegsporten, dat is het hoogste wat er is qua ontspanning. Ik vind het héél jammer dat ik niet meer kan voetballen – de leeftijd – maar ja, je kunt niet alles willen.”

Je zou Cappellen eens in vierde klasse hebben gehouden met een parel van een assist.

Raes (lacht): “Hoe weet jij dat? Het is waar, we hebben toen, als ik me niet vergis, gewonnen met 1-2, op Tubantia. Ik was rap, technisch sterk, maar geen wereldvoetballer. En iets te gemakkelijk geblesseerd. Profvoetballer ben ik nooit kunnen worden, ik ben op mijn 24ste gestopt om te gaan werken.”

Als je de mentaliteit van een Ronaldo had gehad, was het dan wel gelukt?

Raes: “Liever het lichaam! Tenzij je de oude Ronaldo bedoelt. Ik was toegewijd en professioneel – ik ging ’s avonds nooit mee uit – maar ik had het lijf niet voor profvoetbal. Ik weet het nog goed: toen ik eerst bij de reserven van Beerschot aankwam, waar ik nog met ­Juan ­Lozano heb gevoetbald, speelde ik het eerste halfjaar enorm goed, ik maakte zelfs veel goals. Maar dan, rond Nieuwjaar, was mijn pijp uit. Mijn gestel heeft het toen even volledig begeven. Ik was kapót.”

Wie was de betere voetballer, jij of Filip Joos?

Raes: “Geen idee. Ik denk dat ik rapper was, maar ­Filip is ooit verkozen tot beste speler van zijn reeks, hè. Ik heb hem jammer genoeg nooit zien spelen, want ik heb mijn hele carrière in het weekend gewerkt.”

Nu hoeft dat niet meer.

Raes: “Nee. Voor het eerst sinds 1978.”

Tijd om alsnog die avondjes uit in te halen?

Raes: “Neenee (lachje).

“Vooral thuis heb ik door die drukke weekenden al die jaren steken laten vallen. Ik heb zoveel verjaardagen en feesten gemist... Dat weegt wel op je gezinsleven, dat kan ik niet ontkennen. Maar ik was dat zo gewend: mijn werk is voor mij altijd heel belangrijk geweest, al sinds mijn 24ste. Mijn vrije tijd moest daarop inboeten: journalist ben je nu eenmaal 24 uur op 24.

“Dát kan ik nu wel loslaten. Ik kan al eens een match laten passeren, of zelfs halverwege afzetten als het even genoeg is geweest.”

Binnenkort start het eerste WK zónder jou sinds 1978.

Raes: “Nu je het zegt (lachje). Maar dat vind ik niet erg. Ik heb het allemaal gedaan. Meer dan tien grote landentoernooien, Olympische ­Spelen, elf keer Wimbledon: het is goed geweest. In mijn zetel kan ik dat ook allemaal zien, en dan moet ik niet om halfvier ’s ochtends opstaan. Ik heb er volstrekt geen moeite mee om dat los te laten.”

En Extra Time, kun je daar al voor gaan zitten? In het begin vond je dat moeilijk.

Raes: “Het is niet dat ik ervoor thuisblijf, maar ik heb onlangs nog gekeken en ik was zeer geboeid. ­Aster (Nzeyimana, red.) is een enorm talent, en het blijft dezelfde geweldige ploeg die ik al jaren ken.”

Karamellenverzen

Nog even terug naar de Heizel. Je ziet op de beelden het slechtste in de mens: supporters misdragen zich, ordediensten blinken uit in nutteloosheid, mensen planten hun voet op het gezicht van de persoon onder hen om uit de massa te klauteren.

Raes: “Ach, je denkt dat het ooit wel zal beteren, maar oorlogen blijven elkaar opvolgen, onderdrukking en religieuze conflicten zijn nog steeds schering en inslag. Mijn mensbeeld is niet door het Heizeldrama onderuitgehaald, maar door de mensheid zelf (lachje).”

Ben jij zo iemand die zegt dat hij geen pessimist maar een realist is?

Raes: “O nee, ik ben eerder optimistisch, althans wat mijn eigen levensvreugde betreft: ik blijf elke dag graag tege­moetzien. Niet dat het altijd even vrolijk is, maar als ik op reis ben of foto’s mag maken, of als ik mijn kinderen bij me heb, ben ik wel gelukkig.”

De Heizeldocu was een soort loutering. Zijn er zo nog dingen die je moet doen?

Raes: “Maar nee! Mijn betrachting is om gezond en gelukkig te zijn, dat is alles. Ik weiger bezig te zijn met wat ik nog allemaal wil doen voor ik dood ben – want als je zo leeft, bén je al halfdood. Je moet doen alsof je het eeuwige leven voor je hebt! Natuurlijk dwalen mijn gedachten weleens af, wil mijn rug niet altijd meer mee, en kan ik – het pijnlijkste van al – niet meer voetballen. Maar voor de rest heb ik mijn testament nog lang niet opgesteld.”

Ambitie heb je altijd al een vies woord gevonden.

Raes: “Natuurlijk! Dat is ook zo! Welke ambitie dan, om Rode Duivel te worden? Om meer geld binnen te rijven?”

Of om in de Himalaya bergen te beklimmen, zoals je altijd had willen doen.

Raes: “Dat zal dan toch niet met deze rug zijn, vrees ik (lacht). Misschien ga ik nog naar Nepal, al kan die hoogte heel inspannend zijn voor het hart. Nee, ik lees er wel gewoon boeken over: er is nu een Nepalees die alle achtduizenders (bergen van boven de achtduizend meter, red.) heeft beklommen op zes maanden tijd.”

Voor een man zonder ambitie ben je wel mooi de stamvader van het hedendaagse voetbalcommentaar geworden, de eigentijdse Rik De Saedeleer.

Raes (wuift weg en gaat verder): “Het gevaar bij dat klimmen is immens. Je moet enorm tegen de elementen bestand zijn, de fysieke inspanning is extreem. Er zijn topatleten die door hun beperkte long­inhoud op zevenduizend meter blokkeren. En je hebt er anderen die van de Mount Everest naar beneden skiën!”

Oké: waarom bergen?

Raes: “De zee is ook tof, maar ik heb altijd graag in de bergen gewandeld. Op een berg sta je boven het gewoel, weg van alles. Daar ben ik graag.”

Je bent altijd nuchter, maar mag ik toch vermoeden dat je een melancholicus bent? Anders luister je niet naar Nick Cave, Neil Young én Bill Callahan.

Raes: “De Mannen met Een Stem, hè. ­Bob ­Dylan hoort er ook bij. Die heb ik een keer of zes gezien, één keer in een ruim cafézaaltje – hij stond op een meter van mij op te treden – tijdens de Spelen in Atlanta. Toen ­Bruce Springsteen helemaal alleen met zijn gitaar in de Koningin Elisabethzaal stond, was ik er ook bij. Duidt dat op melancholie? Het zou kunnen, ja.

“Muziek is alleszins de emotioneelste kunstvorm, die mij het meest aangrijpt. Onlangs, toen ik weer eens urenlang van YouTube-filmpje naar YouTube-­filmpje klikte, kwam ik bij een fragment waarin de ­Bee ­Gees het tijdens een talkshow opeens op een zingen zetten. Daar werd ik stil van.”

Moeilijk voor te stellen, een geëmotioneerde Frank Raes. Ik zie je niet meteen opdraven in Het huis om het daar in de kinderkamer op een grienen te zetten. Ik vermoed zelfs dat je dat een beet­je onkies vindt.

Raes: “Dat is privé, dat is alles. Ik scherm dat liever af en ironie haalt bij mij makkelijk de bovenhand. Maar uiteráárd raak ik soms ook geëmotioneerd: dat kan niet anders als je vier kinderen hebt.”

Waar hangen je vier zoons tegenwoordig rond?

Raes: “Dat is privé (grijnst). Er woont er één in New York, één werkt bij een grote firma, één is evenementenorganisator, voor onder meer Tomorrowland, en eentje is 14 en wil zijn regenjas nooit aandoen.”

Je zoon Pim, die in New York woont, heeft begin dit jaar een column over jou geschreven. Hij noemde je daarin ‘de antieke sportjournalist’. Om je te jennen?

Raes: “Natuurlijk! (lacht) Hij schrijft nu boeiende ­stukken over Amerika en over ­Joe ­Biden voor De Standaard. Hij schrijft goed.”

Dat heeft hij van jou. Had je graag meer geschreven?

Raes: “Misschien, maar ik heb wel wat geschreven, hoor: columns voor De Standaard en Het Nieuwsblad, dingen voor Humo zelfs! Er was nog geen internet, dus ik ging mijn uitgetikte stukken op papier afgeven bij ­Guy ­Mortier thuis in Berchem. En gedichten heb ik ook veel geschreven.”

Gedichten?

Raes: “Jaja, een honderdvijftigtal. Ik schrijf die ’s nachts in mijn bed, terwijl ik in slaap val. Wel jammer: het moet altijd rijmen bij mij, en zo worden het al snel karamellenverzen.”

Rijmen is nog zo plezant.

Raes: “Dat is waar. Maar moderne kunst rijmt niet altijd meer.”

Vlak voor de geboorte van je jongste – en, zonder dat je het wist, vlak voor je hartoperatie – zei je eens: ‘De dood en alles wat erbij komt, wil ik zo ver mogelijk van mij afduwen.’ Vanwege wat je gezien hebt op de Heizel?

Raes: “Toen ik op school zat, is er eens een medeleerling verongelukt met de brommer. Daar was ik zo van aangedaan dat ik er een tijdlang van overtuigd was dat ik verpleger wilde worden. Maar op de Heizel heb ik voor het eerst met eigen ogen lijken gezien: dat is hoe dan ook indrukwekkend.

“Iedereen wordt weleens met de dood geconfronteerd, hè. Mijn ouders zijn gestorven. En door die openhartoperatie ben ik beginnen na te denken: er was opeens een gevoel van eindigheid, terwijl ik dat daarvoor nooit gekend had. Ook nu valt niet te ontkennen dat ik met pensioen ben, en ouder word.

“Maar weet je wat me nog het meest is bijgebleven van de Heizel? Niet het beeld van de dood, maar de drang van het léven: die kwam als een vulkaan tot uitbarsting bij ieder­een die er rondliep.”

© Humo