© rr

Wat is nu eigenlijk een “flandrien”? En welke renner is daar het perfecte voorbeeld van?

Op 7 november weten we wie de Flandrien 2017 wordt, een erkenning met een internationale uitstraling. De term “flandrien” wordt dezer dagen dan ook te pas en te onpas gebruikt in de wielerwereld. Elke wielerliefhebber weet ongeveer wel wat ermee bedoeld wordt, maar wat is nu de exacte definitie van “de flandrien”? En welke renner is daar het perfecte voorbeeld van? Onze wielerredactie deed een poging om de definitie te nuanceren. Al bleek dat niet gemakkelijk en leverde dat uiteenlopende antwoorden op...

In Van Dale lezen we het volgende:

flandrien: flan·dri·en/flɑ̃drijɛ̃/zelfstandig naamwoord; de (m); meervoud: flandriens. Belgisch-Frans (lett. Vlaams) = wielrenner die behalve door een grote fysieke kracht, gekenmerkt wordt door het vermogen om in ongunstige (weers)omstandigheden zijn strijdlust te behouden, en daardoor uitermate geschikt is voor het rijden van de Vlaamse voorjaarsklassiekers

Maar volstaat die definitie wel? En wie is er hét prototype van de Flandrien? Paolo Bettini, Tom Boonen, Philippe Gilbert of recordhouder Greg Van Avermaet: het zijn allevier oververdiende ex-winnaars, maar wie van hen is er nu hét voorbeeld van de flandrien-renner? Of moeten we daarvoor kijken naar voor 2003, toen er van een Flandrien-trofee nog geen sprake was? Bijvoorbeeld in de tijd van Briek Schotte? Een aantal van onze wielerredacteurs ging op zoek naar antwoorden.

© rr

Jan-Pieter De Vlieger: “Tal van definities”

Om een definitie van “de Flandrien” te kunnen geven, heb ik een kleine literatuurstudie gedaan. Een Flandrien…

“is een halve wilde in de hoofdstad” (De Franstalge kranten over de Vlaamse renners die tussen 1913 en 1923 onder leiding van Karel Van Wijnendaele - alias Mac Bolle - zegevierden op de Velodroom van Brussel)

“ is een wielrenner die een wielerwedstrijd hard maakt door voortdurend te kiezen voor de aanval en te blijven rijden totdat hij oververmoeid de streep bereikt. De term is ontstaan tijdens de Vlaamse wielerkoersen van het interbellum toen de wielrenners een voortdurend gevecht moesten leveren tegen de slecht aangelegde kasseien van de Vlaamse wegen. Sindsdien is de betekenis van de term aan verandering onderhevig.” (Volgens Wikipedia)

“…staat voor het soort renners die strijden vol verbetenheid en wilskracht, die blijk geven van uiterste weerstand tegen inspanningen en pijn. Bij de mythe van de flandrien horen regen en wind, knotwilgen en kasseien.” (Volgens Frederik Backelandt, Patrick Cornillie en Rik Vanwalleghem, in Koarle!, Vader van de Ronde van Vlaanderen)

“… is de zoon van kleine buitenmenschen, die aan de kale tafel in de sobere keuken hun pap en hun homp boter met ‘n schelle spek eten en boven wier gerimpeld gelaat het Christusbeeld hangt. Zij staan nog als vroeger dicht bij de aarde en bleven nauw verbonden met de natuur. “

“…heeft meedoogenlooze hardheid van spier en zenuw, een schier physieke gevoelloosheid voor vermoeienis, een onuitputtelijk doorzettingsvermogen en een soort van sombere verbetenheid onder de den tegenspoed.” (Volgens Jaak Veltman, In ‘Land van wielrenners. Een studie over den Vlaamschen wielrenner’)

“… heeft eene weelde van van zenuw- en spierenspel, een breedopengespannen sterke borstkas en een forsigen kop… een juist oordeel, een ver doorzicht, een onwrikbaren wil en energiek karakter. Gehard tegen vermoeienis, ontbering, uitputting van krachten, zelfs tegen de natuurelemeneten.” (Volgens medewerker Herman in Sportwereld, in artikels van 16 november 1921 en 14 januari 1922)

“is een mistig, subjectief concept, maar centraal in elke definitie staat het idee dat er een apart ras is van renners uit Vlaanderen die nog harder, sterker en onverschrokkener waren dan de rest, en die nog meer goesting hadden in de meest verschrikkelijke weersomstandigheden.” (Volgens Daniel Friebe in Eddy Merckx, de Kannibaal)

© rr

“… bestaat niet. Dat is een uitvindsel van Karel Van Wijnendaele… die in zijn nieuwe krant Sportwereld zo lang op dezelfde nagel heeft kunnen blijven slaan dat de Vlaming het nog geloofde ook, dat van die ‘flandriens’. Wij zijn niet méér bestand tegen vrieskou en kasseihellingen dan Nederlands of Duitsers… Flandriens bestaan niet, harde renners bestaan wel. (Volgens Matthias M.R. Declercq in de Val)

Werner Bourlez: “Een echte Flandrien bepaalt zelf het tempo”

De Ronde van Vlaanderen 1985. De eerste koers die ik mij herinner. Eric Vanderaerden triomfeert in de Belgische driekleur. Een mirakel, want hij moest na pech als laatste de Koppenberg op. Maar hij laveerde naar boven, tussen de stappende renners. Een beeld dat in het wielergegheugen staat gegrift. In geen tijd bereikte hij de koplopers om finaal solo te zegevieren. Het was ijskoud die dag. Amper drie graden. En ik zat dat schouwspel in de zetel, onder een warm deken en met een chocomelk in de hand, gade te slaan. Ik moest lachen met zijn kapsel, maar de renner die ik daar zag had zoveel respect afgedwongen dat ik desnoods zelf krullen in mijn haar wou steken. Vanaf dan was ik begeesterd door de Vlaamse wielerhelden.

© BELGA

Vier jaar later was ik de enige die op een verjaardagsfeestje van een klasgenoot op televisie Edwig Van Hooydonck zag tekeergaan op de Bosberg. Terwijl de vrienden buiten aan het sjotten waren, weende ik mee met Edwig op het podium. Eric en Eddy, dat waren Flandriens. Ze leverden heroïsche prestaties, koersten op gevoel, zonder veel na te denken. Ze gaven alles en gingen desnoods strijdend ten onder. Vandaar ook mijn vreugde toen Philippe Gilbert - toevallig ook als Belgisch kampioen - dit jaar zegevierde in Oudenaarde na een triomftocht die al startte vanaf de Muur van Geraardsbergen. God was die dag ook een wielerfan want hij zorgde ervoor dat een jas de twijfelaars achter Gilbert uit de race kegelde. Wat een verschil met Chris Froome en de andere Sky-machines. Cijferaars die de koers beschouwen als wiskunde. Een echte Flandrien bepaalt zelf het tempo.

Bram Vandecapelle: “De flandrien leeft, maar is modern en welgesteld”

In de verste verte is er in Vlaanderen geen opvolger te bespeuren voor Briek Schotte of Achiel Buysse. Mannen van ijzer, die koersten om toch maar een schelle beenhesp op hun tarweboterham te kunnen leggen en hun handen kuisten met prikkeldraad. Vandaag zijn de flandriens luxepaardjes. Sommigen zelfs miljonair op twee wielen. Die vette bankrekening neemt niet weg dat de ziel van Schotte en Buysse wel een voortbestaan heeft.”

© rr

De koershonger en de benaderbaarheid van Greg Van Avermaet, de niet te stillen aanvalslust van Thomas De Gendt, het strijdershard en de weerbaarheid tegen regen en ontij van Philippe Gilbert, de bescheidenheid en wil tot opoffering voor een ander van Yves Lampaert, het imago en de spontaniteit van Oliver Naesen. Haal het beste uit de vijf genomineerden van 2017 en je krijgt een coureur waarvoor zelfs Schotte en Buysse zouden applaudisseren. De flandrien leeft, maar is modern en welgesteld.

Guy Van Den Langenbergh: “Flupke Vandenbrande”

Vergeet Briek Schotte, Flupke Vandenbrande is het enige echte prototype van de Flandrien. Althans, zo leeft het toch in mijn herinneringen. Stoemper in plaats van stilist, een kop geboetseerd uit Vlaamse klei, passionele minnaar van hagel en wind. Vandenbrande stierf vaak maar won zelden, zoals dat hoort voor een Flandrien. Liever de blues van de nederlaag dan de polonaise van de zege. Hij heette eigenlijk Jean-Philippe maar iedereen noemde hem Flupke, als kwam hij uit een stripverhaal doorheen het Vlaamse landschap gefietst. Ik heb de man nooit gesproken en zelfs nooit horen spreken. In mijn verbeelding antwoordt hij in kortzinnen, staccato, taal herleidt tot haar naakte essentie. Zoals dat hoort voor een Flandrien! Praten doen ze niet graag, ze spugen maar wat letters in het rond waar de toehoorder zelf een zin mee mag vormen.

© photonews

Flandriens zijn werkmensen, met dikke kuiten en knoestige handen. En die gekromde rug waar de wind overheen schaatst als was die rug geboend met groene zeep. Wattagemeters verdwijnen in de toiletpot. Ze eten ’s avonds de biefstuk die ze ’s ochtends nog in hun koersbroek stopten. En ’s winters drinken ze bier, bij voorkeur Trippel van Westmalle. En ’s zomers drinken ze bier, bij voorkeur Trippel van Westmalle. Helaas, mijn Flandrien is een uitgestorven ras, de Flandrianus Ciclisticas is niet meer.

Michiel Verheirstraeten: “Als al die legendarische verhalen waar zijn...”

Wanneer verwezen wordt naar de definitie van “de Flandrien”, wordt altijd verwezen naar Briek Schotte: “een renner met temperament, engagement, karakter en durf”. Als al die legendarische verhalen waar zijn, is dat natuurlijk de opper-Flandrien en meteen het prototype van de Flandrien. Maar de enige tv-beelden die ik van “ijzeren briek” heb gezien was tijdens “de zeventien meter”, een satirisch sportprogramma van Carl Huybrechts waarin Briek Schotte graag figureerde in gekke filmpjes, maar dit terzijde. Wat ik wil zeggen: als al die specialisten zeggen dat hij hét prototype is van de Flandrien, wie ben ik om dat tegen te spreken? Maar als ik uit eigen ervaring mag kiezen, kom ik bij meerdere renners uit die mij tot op heden in vervoering konden brengen met hun zeges dankzij temperament, engagement, karakter en durf.

Mijn eerste kennismaking met een Flandrien-renner moet in 1989 geweest zijn, toen Edwig Van Hooydonck een apocalyptische Ronde van Vlaanderen won na een heroïsche demarrage op de Bosberg en nadien aan de finish de tranen de vrije loop liet. Nadien was er jarenlang Johan “de leeuw van Vlaanderen” Museeuw die ik voor de televisie de Muur van geraardsbergen op riep. Maar dan was er die ene Parijs-Roubaix van 2002. Een piepjonge Tom Boonen toonde zich aan de wereld in barslechte weersomstandigheden. In die natte Hel van het Noorden was de moderne Flandrien geboren: een (succesvolle) renner die durft aan te vallen, koppig zijn zin doet in wat voor hondenweer en op welke barre wegen ze hem ook sturen. Maar ook een renner die er fris, guitig en (voor de vrouwen) zelfs sexy uitziet.

© photonews

Jarenlang was “Tommeke” de favoriete Flandrien van Vlaanderen, maar de laatste jaren kon er natuurlijk niet meer om Greg Van Avermaet heen. Hoe hij telkens weer hartstochtelijk koerst op de Vlaamse wegen, een heel seizoen lang aanvalt én de ereplaatsen aan elkaar rijgt: je kan er niet naast kijken. Maar net in dat ene jaar dat de olympische kampioen zijn eerste Grote Klassieker pakt en meer dan terecht het jaar afsluit als de nummer één van de wereld, ben ik toch geneigd om deze keer voor iemand anders te kiezen. Geef die trofee dit jaar maar aan Philippe Gilbert. Hoe hij in zijn nationale driekleur een onmogelijke ontsnapping (vanop die iconische Muur van Geraardsbergen!) tot een goed einde wist te brengen, als een koppigaard tegen een jagend peloton... En hoe hij twee weken later de pijn verbeet in de Amstel Gold Race... Was dat niet het perfecte voorbeeld van de Flandrien?

Wim Vos: “Iedereen Flandrien”

Zullen we er alstublieft mee ophouden? Met het idee dat je pas een Flandrien bent als je een wedstrijd kan winnen nadat je urenlang over Vlaamse kasseien hebt gedokkerd, liefst in hondenweer, terwijl het snot aan je neus bengelt, de modder kniehoog aan je benen plakt en je halfweg nog een drietal rauwe eieren achterover hebt geslagen. Ouwe gemeenplaatsen zijn het. Plattitudes, waarin Flandriens steevast worden afgeschilderd als klassieke ‘stoempers’ – nog zo’n cliché - met gebeitelde koppen, vloekend in alle dialecten die Vlaanderen rijk is. Er klopt niks van. Flandriens mogen best fraai gestileerde renners zijn. Of zou u pakweg Frank Vandenbroucke geen Flandrien genoemd hebben in zijn hoogdagen? Flandriens hoeven zelfs geen winnaars te zijn. Of gaan we beweren dat Van Avermaet de titel niet verdiende toen hij nog zoveel moeizamer won dan in 2017?

© Belga

Ze moeten zelfs geen kopmannen te zijn. Julien Vermote, of een onverdroten aanvaller als Frederik Backaert: alsof het allemaal geen Flandriens zouden zijn. Ze mogen zelfs de kasseien verafschuwen. Zie Thomas De Gendt. Welgeteld één keer Parijs-Roubaix gereden, nog opgegeven ook, maar een volbloed Flandrien, toch? Stijl, winnaarskwaliteiten, favoriet parcours: wat maakt het uit? Een kleine honderd jaar geleden wisten ze dat al. De eerste Flandriens waren niet toevallig pistiers. Vlamingen die schitterden op de baan van Madison Square Garden in New York. Amerika had toen reeds begrepen: kasseien, bonkige koppen, het heeft er allemaal niks mee te maken. Echte Flandriens hebben maar één ding gemeen. Stuk voor stuk zijn het steengoede renners. Al de rest is bijkomstig. Flandrien als hoogste kwaliteitslabel. En zo hoort het.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

MEER OVER Wielrennen