Direct naar artikelinhoud
Interview

Een collega stal de gegevens van Christine Van Broeckhoven: "Ik heb lang gedacht dat hij een vriend was"

Christine Van Broeckhoven.Beeld Stefaan Temmerman

De Franse schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Dertig directe vragen, ­evenzoveel openhartige antwoorden. Vandaag: professor Christine Van Broeckhoven (65). Wie is zij in het diepst van haar gedachten? 

en

1. Hoe oud voelt u zich?

“Ik ben 65, maar voel me 30. Toen is mijn leven als wetenschapper gestart en ik heb niet het gevoel dat ik intussen ouder geworden ben. Leeftijd vind ik volstrekt irrelevant. Toch vanaf het moment dat je vrij bent, dat je als kind niet meer betutteld wordt.” (lacht)

2. Wat vindt u een belangrijke eigenschap van uzelf?

“Mijn logica. Zodra ik ’s ochtends mijn ogen open, begin ik alles in mijn hoofd logisch te ordenen. Zelfs de manier waarop ik mijn vaatwasmachine inlaad, beantwoordt aan een bepaalde logica. (lacht) Alles moet efficiënt zijn. Ik heb wel moeten leren aanvaarden dat niet iedereen zo logisch denkt, zoals mijn echtgenoot.

“Sommigen vinden dat wellicht vervelend, maar voor mijn wetenschap komt mij dat perfect van pas. Ik heb echt het profiel van een exacte wetenschapper. Voor ik vroeger aan een experiment in het laboratorium begon, doorliep ik eerst alle stadia. Ik wist van tevoren heel precies hoe ik te werk zou gaan, of het experiment zou lukken, hoe mijn publicatie in elkaar zou zitten. Dat was verregaand. Die raad geef ik ook altijd aan mijn studenten: denk na voor je begint, hou rekening met elke factor, anticipeer op wat verkeerd kan gaan.”

Wie is Christine Van Broeckhoven?

* geboren op 9 april 1953, in Antwerpen

* is moleculair bioloog, promoveerde tot doctor in 1980

* doet als hoogleraar onderzoek naar alzheimer en andere hersen­ziekten, heeft een eigen labo aan de Universiteit Antwerpen

* kreeg verscheidene inter­nationale onder­scheidingen

* van 2007 tot 2010 Kamer-lid voor sp.a

* getrouwd, heeft twee dochters  

3. Wat is uw passie?

“Ik ben op de universiteit begonnen in 1971 in de chemie, toen er nog heel weinig vrouwen in de wetenschappen zaten. In het laatste jaar kreeg ik biochemie, de chemie van de levende species, de mensen, de cellen, de organen, en dat vond ik veel interessanter. Na mijn doctoraat in moleculaire biologie, toen een totaal nieuwe richting, heb ik nog moleculaire genetica gestudeerd, niet de genetica van de chromo­somen, maar van het DNA. Later ben ik overgestapt naar de hersenwetenschap.

“Wat me als moleculaire neurowetenschapper het meest fascineert, wat het dichtste aansluit bij mijn gedachtegoed, zijn de hersenen van de mens. De psyche, de geest van de mens, zetelt namelijk in de hersenen. In de hersenen zit je identiteit en als je dement wordt, verlies je die identiteit, waar je toch je hele leven lang aan gewerkt hebt. Naarmate je kennisgeheugen en je persoonlijke geheugen afsterven, verlies je immers niet alleen alle informatie over je omgeving, maar ook alles van jezelf. Als mens en als humanist vind ik dat verschrikkelijk. Het idee dat je als mens moet sterven: oké, dat is een biologisch gegeven. Maar dat je moet sterven op een moment dat je jezelf niet meer bent, dat je je identiteit niet meer kunt laten gelden, vind ik onaanvaardbaar.”

‘Als je dement wordt, verlies je de identiteit waar je een leven lang aan gewerkt hebt'

4. Waarvoor wilt u vechten?

“Ik heb altijd gerebelleerd tegen onrechtvaardigheid. Dat komt wellicht doordat ik op mijn achtste een jaar in een jeugd­instelling heb doorgebracht bij de nonnen in Vlimmeren. In die harde omgeving – want het ging er soms heel agressief aan toe – heb ik een hekel gekregen aan alles wat naar religie ruikt, maar heb ik wel geleerd van mij af te bijten.

“En dat was later nodig, want in mijn tijd was het als vrouw belangrijk dat je van je afbeet. Anders werd er over jou getrappeld, gelopen en gereden. (lacht) En waar excellentie is, is er harde concurrentie, zeker in de wetenschappen. Sommigen draaien hun hand er niet voor om om je gegevens te stelen of experimenten te saboteren. Je moet echt de moed hebben en vechten om wetenschapper te blijven.”

5. Wat vindt u uw grootste prestatie?

“Kijk, een echt eureka­gevoel krijg je pas als je hypothese bevestigd, goedgekeurd en gepubliceerd is. In de wetenschap zit je negen op de tien keer fout, één keer slechts heb je het juist. Wetenschap is continu zoeken. Vergelijk het met een puzzel leggen waarvan het laatste stukje telkens weer ontbreekt. Ik zeg altijd: als ik één druppel in de oceaan bijgebracht heb, mag ik blij zijn. (lacht) 

"Ik weet natuurlijk wel dat ik een serieuze bijdrage heb geleverd, maar als wetenschapper voel ik dat niet zo aan. Met prijzen had ik het aanvankelijk moeilijk – ik deed toch maar gewoon mijn job? Tot ik inzag dat prijzen ook wel deuren openen voor je onderzoek.

“Eigenlijk vind ik mezelf een vak­idioot, en dat woord heeft voor mij geen negatieve connotatie. Ik zit helemaal in mijn vak en beheers het en dat geeft mij een groot gevoel van vrijheid.”

6. Wat wilde u worden als kind?

“Vrij. (lacht) Neen, ik had niet zo’n kinderdroom. Later wilde ik wel graag arts worden, maar mijn toenmalig lief vond 7 jaar studeren te lang en blijkbaar was ik toen nog niet sterk genoeg als vrouw om door te zetten. De ironie wil natuurlijk dat velen denken dat ik arts ben. Als hersenwetenschapper heb ik altijd met artsen, neurologen en pathologen samengewerkt. En dankzij die samenwerking, die complementariteit van kennis, hebben we zoveel succes kunnen boeken in het hersenonderzoek.”

7. Wat was voor u een moment van groot geluk?

“Het moment waarop ik besefte dat ik op Marc, mijn echtgenoot, verliefd was. Dat gevoel ga ik nooit vergeten.

“En als kind, toen ik zo’n jaar of 12, 13 was en in de wei met een boek in de hand naar de lucht lag te kijken. Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik het gevoel had vrij te zijn.”

8. Welke kleine, alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?

“’s Ochtends naar beneden komen en gegrepen worden door een mooie lucht. De natuur kan mij zo verrassen. Ik sta graag vroeg op, meestal rond vijf uur, halfzes – slapen vind ik tijdverlies. En dan kan ik zo genieten van de rust en de stilte om me heen, van die tijd voor mij alleen. Ik zal ook nooit zeggen dat het slecht weer is. Regent het? Ook goed.”

'Ik zal ook nooit zeggen dat het slecht weer is. Regent het? Ook goed'

9. Wat is uw zwakte?

“Dat ik heel lang heb gedacht dat iedereen in mijn vak eerlijk en integer is. Ik heb altijd vanuit een soort naïviteit gehandeld en daardoor heb ik me weleens pijn gedaan. Iemand heeft van mij data gestolen. Ik heb jarenlang gedacht dat hij een vriend was, maar hij bleek er alleen maar op uit om nieuwe informatie los te krijgen en ze als zijn eigen bevindingen te presenteren. Ik heb lang niet kunnen geloven dat hij daartoe in staat was, maar zodra ik het doorhad, was het voor mij afgelopen.”

10. Waar hebt u spijt van?

“Ik heb nooit spijt. Spijt hebben is totaal nutteloos. Die periode in de jeugdinstelling heeft mij de kracht gegeven om negatieve zaken om te zetten in positieve. Ik was er evengoed gebroken uit kunnen komen. Vind ik het nu spijtig dat ik de reden niet ken van mijn verblijf daar? Mocht ik er nu aan onderdoor zijn gegaan, had ik misschien wel een uitleg gewild. Maar op een bepaald moment denk je: wat doet het ertoe? Wat heb je aan dat verhaal? En kan iemand dat na zoveel jaren nog objectief vertellen? Het is gebeurd en ik heb het omgezet in iets positiefs en voor mij is dat rond.

“Het heeft mij geen schade toegebracht, integendeel, het heeft me meer bewust gemaakt van onrechtvaardigheid. Dat is een positief gegeven.”

‘Ik heb nooit spijt. Vind ik het nu spijtig dat ik de reden niet ken van mijn verblijf in een jeugd­instelling? Op een bepaald moment denk je: wat doet het ertoe?’

11. Wat is uw grootste angst?

“Er komt geen dementie voor in mijn familie en ook geen kanker, wat niet betekent dat ik het niet kan krijgen. Angst is het slechtste wat je kunt hebben, angst geeft stress en stress werkt op je in. Het risico op dementie in mijn leeftijdsgroep is 1 op 100. Moet je daarvoor angst hebben? Moet je angst hebben dat je buitenstapt en omver wordt gereden? Moet je bang zijn dat je vliegtuig neerstort? Dat je omkomt bij een terroristische aanslag in het station? Dan moet je niet meer leven, dan moet je ermee stoppen. Dan kun je blijven stilstaan en is het nog niet zeker dat je geen meteoriet op je kop krijgt.” (lacht)

12. Wanneer hebt u het laatst gehuild?

“Op 11 september 2001 heb ik in Houston een lezing gegeven om 12 uur. De twee WTC-torens waren toen al ingestort, maar blijkbaar was het besef wat er precies aan de hand was, nog niet doorgedrongen. Pas om 15 uur ging alles dicht. We waren volledig afgesneden van de buiten­wereld. Toen Marc mij de dag nadien belde, heb ik gehuild.

“Ik huil dus niet vaak. Niet van verdriet, maar ook niet van blijdschap.”

13. Wat kan u plots uit uw humeur halen?

“Onrechtvaardigheid.”

14. Wanneer bent u ooit door het lint gegaan?

(lacht) “Ik zei vroeger altijd tegen de mensen in het labo: als het echt niet goed gaat, ga dan eens in de gang staan en roep heel hard, dat doe ik ook.

“Mijn man en ik, we zijn allebei nogal dominant. Onze kinderen zeiden vaak: ‘Jullie maken altijd ruzie.’ En wij: ‘Ruzie? Maar neen, we zijn gewoon aan het discussiëren.’ (lacht)

“Er zijn situaties waarin je je woorden kracht moet bijzetten, anders horen ze je niet. Stel dat ik op een vergadering met allemaal mannen zou afkomen met (imiteert seuten­stem): ‘Ja maar, ik ben van opinie...’ Pfffff. Ik sta bekend om mijn temperament en zeker als ik denk dat ik me moet verdedigen, ga ik voluit.”

15. Wat is het decadentste wat u ooit hebt meegemaakt?

“Wat betekent decadent? Alles wat overbodig is, is decadent. Ons gazon is geverticuteerd, dat zou je ook decadent kunnen noemen.” (lacht)

16. Welke kunstvorm beroert u het meest?

“Beeldende kunst. Mijn man zit in de kunstwereld en ik ga vaak mee naar galerieën en musea. Ik zie eigenlijk heel wat parallellen tussen de kunstwereld en de wereld van de wetenschap. Ze zijn allebei gesubsidieerd. Als kunstenaar en als wetenschapper moet je creatief zijn, maar ook innovatief en competitief. Je moet je eigen identiteit vinden.

“Kunstenaars opereren in de marge van de samenleving, maar spelen er tegelijk een belangrijke rol in. Ze dagen de werkelijkheid uit, of keren ze om. Wat vanzelfsprekend is, maken ze niet-vanzelfsprekend, en dat heb ik wel graag, ook in mijn vak. Kunstenaars zijn heel individueel, soms op het autistische af. Wetenschap is in zekere zin ook een kunst, een creatie.”

Wie is Christine Van Broeckhoven?
Beeld Stefaan Temmerman

17. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?

“God bestaat niet, hé. Religie is een uitvinding.”

18. Hoe voelt u zich in uw lichaam?

“O, ik hou me niet zoveel met mijn lichaam bezig. Ik ben wel al jaren een fitnesser. Na een knie­operatie kon ik bijna twee jaar niet naar de fitness, dat vond ik wel moeilijk.”

19. Wat vindt u erotisch?

“Moet ik daar nu echt op antwoorden? (lacht) Op nummer één, nog altijd, staat de blote rug van mijn echtgenoot. En hij weet dat heel goed.” (lacht)

20. Wat is uw goorste fantasie?

“Die is niet voor publicatie vatbaar.”

21. Welk dier zou u willen zijn?

“Een poes. Een grote poes. Een grote gevaarlijke poes. Een blazende tijgerin. (doet tijgerin na) Dat is toch fantastisch. Die kan er zo lieflijk uitzien en plots uithalen.”

22. Hoe was de band met uw ouders?

“In zekere zin ben ik naïef opgevoed. Mijn ouders hebben nooit een onderscheid gemaakt tussen hun zonen en dochters en wij konden dus evengoed naar de universiteit gaan, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was.

“Ik ben niet boos op mijn ouders, ook niet omdat we een jaar in een instelling hebben gezeten. Het heeft mijn leven niet gemakkelijker gemaakt, maar het was duidelijk noodzakelijk. Je kinderen uit huis plaatsen doe je niet zomaar, ze moeten wel een ernstige reden hebben gehad.

“Later, toen we groter waren, en die periode met voldoende afstand konden bekijken, maakten we er weleens grappen over. Mijn moeder zei dan: ‘Had ik dat geweten.’ Maar ja, had ze dat geweten, wat dan?

“Hoe we naar huis teruggekeerd zijn, en hoe het daarna verder ging, is een blinde vlek voor mij. Wat ik wel nog weet, is dat ik nadien vaak van school veranderd ben, wellicht omdat ik moeilijk kon aarden in het schoolsysteem.

“Structuur kenden we niet. We hadden een bed en een bad en mijn moeder had altijd soep klaarstaan, maar we moesten niet om zes uur thuis zijn. Er was geen controle. Wij moesten ook niet vertellen wat we overdag gedaan hadden. Het was allemaal nogal chaotisch. Maar als we dan samen rond de tafel zaten, werd er heftig gediscussieerd, over alles en nog wat.

“Eigenlijk hebben we veel vrijheid gekregen, en ook veel vertrouwen in ons kunnen. Toen ik mijn vader vertelde dat ik voor laborante wou studeren, zei hij: ‘Christine, als je drie jaar kunt doen, kun je ook vier jaar doen aan de universiteit.’”

23. Hoe definieert u liefde?

“Als ik Marc zie lopen, voel ik nog altijd liefde. Voor mij is liefde gebaseerd op respect – want wij zijn heel verschillend – en op geborgenheid. Maar liefde is natuurlijk ook chemische en biologische aantrekkingskracht. Als de chemie tussen twee mensen niet juist zit, blijven ze niet samen. De geur van je partner is heel belangrijk. En elkaar voelen. (strijkt over haar hand) Liefde voel je. Fysiek.”

24. Hoe wilt u bemind worden?

(verheft stem) “Ik wil niet bemind worden! Ik ga mijzelf niet veranderen opdat mensen mij graag zouden zien. Dat doe ik niet! Ik weet dat ze mij op de universiteit ‘dat moeilijk mens’ noemen. (lacht) Ik vind mijzelf helemaal niet moeilijk, maar goed.

“Ik kan trouwens heel goed alleen zijn. Vriendinnen of vrienden heb ik nooit echt gehad, dat moet ik eerlijk toegeven. Het zit gewoon niet in mij om mijn hart uit te storten. (lacht) Ik ben min of meer asociaal, in die zin dat ik dagen alleen kan doorbrengen. We zijn ook geen koppel dat dinertjes geeft. We zijn geen netwerkers. We hebben daar geen behoefte aan.”

“Ik kan trouwens heel goed alleen zijn. Vriendinnen of vrienden heb ik nooit echt gehad'

25. Hoe zou u willen sterven?

“Omringd worden door je familie, door je gezin, dat vind ik heel belangrijk.

“Het meest choquerende wat ik heb meegemaakt, was toen mijn broer stierf, twee dagen na zijn vijftiende verjaardag. Na een sport­inspanning is hij ineengezakt, zijn hart had het begeven. De dood van een kind: daar ben je nooit op voorbereid, hé. Mijn ouders waren compleet van de kaart. En wij ook. We liepen ’ s nachts rond als zombies. Dat zal ik nooit vergeten. En ik wíl het ook niet vergeten. Mijn broer heeft thuis opgebaard gelegen, en dat was, denk ik, toch wel belangrijk voor het verwerkingsproces.

“Alleen sterven vind ik erg. Heel erg.”

26. Wat betekent geld voor u?

“Ik ga niet voor het geld, ik heb toch geen tijd om er iets mee te doen.”

27. Wat zoekt u op reis?

“Wij bezoeken graag een stad om in te flaneren. Voor de architectuur, de muziekbars, de restaurantjes. New York is een van onze favorieten, maar we houden ook van LA.

“Strandzitters zijn we nooit geweest en ook een groot hotel met zwembad is niet aan ons besteed. We zoeken altijd een rustig adresje, iets aparts, weg van de gebaande paden.”

28. Hebt u zichzelf ooit betrapt op racistische gevoelens?

“Een ras, wetenschappelijk gezien bestaat dat niet hé. Mensen bestaan alleen uit vlees en bloed. Een hoofd, een romp, twee armen en twee benen. Van roots kun je misschien nog spreken, maar niet van een ras.

“Vlaams DNA bestaat niet, net zomin als Waals DNA. Bij bevolkingsgroepen die geïsoleerd leven, zie je wel een wat unieker DNA dan in landen of in grote steden met veel immigratie. Zo vinden wij in Vlaanderen mutaties, erfelijke fouten, die we nergens anders ter wereld aantreffen. Recent hebben we zelfs een nieuw gen voor alzheimer gevonden dat alleen in Antwerpen voorkomt. Veertig generaties geleden moet er een voorouder geweest zijn die mutaties heeft gekregen en doorgegeven. Om maar te zeggen: dé Vlaming, die bestaat dus niet. Net zomin als de jood of de islamiet. Racisme heeft dus geen basis.”

'Dé Vlaming, die bestaat dus niet. Net zomin als de jood of de islamiet. Racisme heeft geen basis'

29. Welk maatschappelijk probleem raakt u?

“Dat ligt voor de hand: hersenziekten, zoals dementie en depressie. Het aantal patiënten dat daarmee geconfronteerd wordt, is enorm en neemt alleen nog maar toe. En er is geen genezende behandeling voor. Er zijn pillen, maar die werken niet altijd efficiënt. Veel mensen plegen zelfmoord – de zelfmoordcijfers in België zijn trouwens het hoogst in de groep van de 65-plussers. En er wordt te weinig geïnvesteerd in onderzoek naar geestesziekten. Het gros van de investeringen gaat namelijk naar kanker- en cardio­vasculair onderzoek, wat op zich top is, natuurlijk: we worden allemaal 65-plus! Maar wat als je niet in de geest investeert? De pensioengrens optrekken naar 70? Dat kun je doen, ja, maar gaan al die mensen nog actief kunnen werken?

“Door de toename van de vergrijzing blijft het aantal patiënten stijgen, waardoor natuurlijk ook de kosten van de vergrijzing blijven stijgen. Zonder wetenschappelijk en klinisch onderzoek kan deze situatie alleen maar verergeren. Internationaal wordt er dan ook gepleit voor meer investeringen, maar tot nog toe komt er te weinig reactie.

“Waarom er onvoldoende in geïnvesteerd wordt, is moeilijk uit te leggen. Volgens Bill Gates is een mogelijke verklaring een te grote tijd­spanne tussen de investering en het resultaat ervan. Met andere woorden: politici kunnen er niet mee scoren binnen één legislatuur.

“Hoe dan ook ervaar ik dat patiënten en hun omgeving niet begrijpen waarom die inspanningen achterwege blijven. En als je het niet doet voor de mensen, waarom dan niet om de kosten van de vergrijzing te laten dalen?”

30. Hoe werkt u mee aan een betere wereld?

“Door lezingen te geven, mensen correct te informeren, om hun onrust en stress weg te nemen. Door me volledig in te zetten voor de strijd tegen dementie. Dementie is namelijk een fundamentele bedreiging van onze maatschappij. Hoe langer we het proces kunnen uitstellen, hoe minder mensen erdoor zullen aftakelen en dement zullen sterven.”