21-11-1918: Koning Albert benoemt regering in Loppem 

Op 21 november 1918 krijgt België zijn eerste naoorlogse regering. Die wordt aangesteld in het kasteel van Loppem, waar koning Albert verblijft. De regering van nationale eenheid gaat snel verregaande hervormingen doorvoeren.  

Nog voor zijn terugkeer naar Brussel heeft koning Albert I een nieuwe Belgische regering aangesteld. Dat gebeurde op het kasteel van Loppem, tussen Brugge en Torhout, waar de koning met zijn gezin een tijdelijk onderkomen had.

Sinds de wapenstilstand heeft de koning in Loppem een groot aantal prominenten geraadpleegd die tijdens de oorlog in het bezette België gebleven zijn. Politici, maar ook leidende figuren van het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit.

De eerste politici uit het bezette België die bij de koning kwamen, op 11 november al, waren de Gentse socialist Eduard Anseele (rechts) en de Brusselse liberaal Paul-Emile Janson (midden). Ze kwamen door de Duitse linies naar Loppem onder de bescherming van de Spaanse diplomaat Pedro Saura (links).  

De regering van Gérard Cooreman, die al een tijd in een hotel in Brugge verblijft, heeft enkele dagen eerder haar ontslag aangeboden. Dat kabinet bestond uit ministers die het grootste deel van de oorlog nabij Le Havre in Frankrijk verbleven.

Het is duidelijk dat er snel een regering moet komen die representatief is voor het België dat de bezetting heeft meegemaakt en die belangrijke hervormingen kan doorvoeren.

De dreiging van een revolutie speelt hierin zeker een rol. De Duitse revolutionaire soldaten in het bezette België hoopten dat ze de arbeiders aan hun kant zouden krijgen, maar de Belgische socialisten hielden zich afzijdig. Intussen zijn de Duitse troepen bijna overal verdwenen. Alleen in Luik is er nog enig revolutionair gewoel.

De  koning ontving eerder in Loppem ook bezoek van de Franse president Raymond Poincaré. Hier staat Poincaré (midden vooraan) naast koningin Elisabeth en koning Albert (rechts) voor de ingang van het kasteel. Links achter Poincaré de ontslagnemende regeringsleider Gérard Cooreman (met witte baard en bril). Net boven Poincaré de jonge prins Leopold (de latere Leopold III). Vlak achter Elisabeth staat de chef van de Belgische generale staf, luitenant-generaal Cyriaque Gillain. Links van Poincaré de Franse generaal Jean-Marie Degoutte, stafchef van de Legergroep Vlaanderen (die onder bevel van koning Albert stond).

De regering-Cooreman, zelf een voortzetting van de regering-de Broqueville, was een overwegend katholiek kabinet, aangevuld met enkele liberalen en socialisten. De katholieke partij heeft immers een ruime meerderheid in het parlement, dat nog voor de oorlog werd gekozen. De nieuwe regering is daarenten echt van “nationale eenheid”. Ze telt zes katholieken, drie liberalen en drie  socialisten.

Samenstelling regering-Delacroix

De nieuwe regering wordt geleid door Léon Delacroix, een succesvol Brussels advocaat van katholieke strekking. Hij is geen lid van het parlement, maar had onder de bezetting een leidende rol in het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit.

Delacroix zelf wordt minister van Financiën. Als regeringsleider wordt hij aangeduid als “eerste minister”. Een nieuwigheid, want voordien sprak men meestal van “kabinetsleider”.  

Slechts drie ministers uit de vorige regering blijven aan. De liberaal Paul Hymans blijft op Buitenlandse Zaken, een uiterst belangrijke post met het oog op de komende vredesonderhandelingen. De socialist Emile Vandervelde, voorheeft minister van Intendance, krijgt nu de belangrijke portefeuille van Justitie en de katholiek Jules Renkin verhuist van Koloniën naar het ministerie van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafie. Ook de vroegere kabinetsleider Charles de Broqueville keert terug in de regering als minister van Binnenlandse Zaken.

Kasteel van Loppem

De overige regeringsleden komen uit het bezette België. Inclusief Delacroix die behalve eerste minister ook minister van Financiën.

Twee ministers zaten tot voor kort gevangen in Duitsland.  Een ervan is de bekende Antwerpse liberaal Louis Franck, die de portefeuille van Koloniën krijgt. Zijn Waalse partijgenoot Fulgence Masson wordt minister van Oorlog, maar is nog maar net uit Duitsland terug en kon niet in Loppem de eed afleggen.

De socialistische voorman Eduard Anseele, sinds kort ook waarnemend burgemeester van Gent, komt op Openbare Werken. Een andere prominente socialist, Joseph Wauters, wordt minister van Nijverheid, Arbeid en Ravitaillering.

Ten slotte zijn er nog drie nieuwe katholieke ministers die actief waren in het Hulp- en Voedingskomiteit: Henri Jaspar uit Brussel komt op Economische Zaken, Albéric Ruzette uit Brugge krijgt Landbouw en Alphonse Harmignie uit Bergen Onderwijs (officieel: Kunsten en Wetenschappen).

Collectie AMSAB Gent

Familiefoto van de "regering van Loppem", gemaakt in 1919. V.l.n.r. : premier Delacroix (Financiën), Franck (Koloniën), Masson (Oorlog), Wauters (Nijverheid, Arbeid en Ravitaillering), Renkin (Spoorwegen, Posterijen en Telegrafie), Vandervelde (Justitie), Ruzette (Landbouw), Hymans (Buitenlandse Zaken), Jaspar (Economische Zaken), Anseele (Openbare Werken), de Broqueville (Binnenlandse Zaken) en Harmignie (Kunsten en Wetenschappen).   

Radicale hervormingen

Nog opmerkelijker dan de samenstelling van de regering is haar programma. De socialisten hebben een aantal verregaande hervormingen geëist, die voor de oorlog nog heel omstreden waren.  De andere partijen hebben daarmee ingestemd.

Zo wordt meteen het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen) ingevoerd. Het systeem van “meervoudig stemrecht”, waarbij sommige kiezers twee of drie stemmen mochten uitbrengen, verdwijnt. Dat systeem ligt nochtans vast in de grondwet, maar de regering wil dat het enkelvoudig stemrecht al voor de eerstvolgende parlementsverkiezingen geldt, nog voordat de grondwet gewijzigd kan worden.

Ook zal een artikel uit het Strafwetboek worden geschrapt dat straffen stelde op het misbruik van het stakingsrecht. De socialisten zagen daar een beperking van de vakbondsvrijheid in.

De nieuwe regering erkent ook de gelijkheid van de twee landstalen en het recht van de Vlamingen op hoger onderwijs in hun eigen taal. Of dit een vervlaamsing van de Gentse universiteit betekent, is niet duidelijk.

En verder krijgt de regering de loodzware taak om de vele dringende problemen te verhelpen die zich bij de bevrijding stellen en een begin te maken met de heropbouw van het land.

Bij de vorming van de regering van Loppem werden de conservatieve katholieken, die tegenstander waren van de hervormingen, door koning Albert vrijwel buitenspel gezet. Hun bekendste leider, de oude staatsman Charles Woeste, werd niet eens door de koning ontvangen. Vandaar dat men later wel – nogal overdreven – van de “staatsgreep van Loppem” heeft gesproken.

Meest gelezen