Direct naar artikelinhoud

Een kijkje in Van der Keuken

Het Filmmuseum EYE in Amsterdam zoomt in op het werk van de internationaal vermaarde Nederlandse filmer-fotograaf Johan van der Keuken (1938-2001). Geen toegankelijke filmmaker, wel een interessante.

De Nederlandse fotograaf en filmer Johan van der Keuken maakt het de kijker niet graag makkelijk. "Films die beantwoorden aan de vaste verwachtingen van de mensen, dat is taalbederf, stilstand", verklaart hij in zijn kortfilm De poes (1968).

In De poes laat Van der Keuken zelf zien hoe het anders kan. Het filmpje was bedoeld als onderdeel van een misdaadfeuilleton voor de Nederlandse televisie. Maar in plaats van schietende gangsters, filmt Van der Keuken doodleuk zijn eigen kat. Onderwijl filosofeert hij wat over het medium film.

Met Bert Haanstra en Joris Ivens behoorde Van der Keuken tot de weinige Nederlandse filmers die internationaal aanzien verwierven. Zijn meer dan vijftig documentaires werden veelvuldig bekroond op festivals, en hij kreeg retrospectieven in het Museum of Modern Art in New York en het Parijse Centre Pompidou. Maar net als zijn illustere voorgangers is hij twaalf jaar na zijn dood al goeddeels vergeten. Gelukkig eert het Amsterdamse Filmmuseum EYE hem nu met een tentoonstelling.

Geheel in de geest van Van der Keuken is het geen verhalende expo, die de toeschouwer aan de hand meeneemt. In plaats daarvan nodigen de makers je uit om zelf je ogen de kost te geven. In de enorme tentoonstellingsruimte worden op grote schermen korte films en fragmenten vertoond. Aan de wanden en in displays is aandacht voor Van der Keukens fotografische werk.

Botsende beelden

Door die combinatie van film en fotografie is goed te zien hoe Van der Keuken zich als kunstenaar ontwikkelde. Al op jeugdige leeftijd was hij op zoek naar de mogelijkheden van beide disciplines. Zijn eerste foto's - portretten in zwart-wit van klasgenoten en stadsgezichten uit Parijs - zien eruit als klassieke documentairefotografie. Maar wie de negatieven bekijkt die Van der Keuken níet afdrukte, beseft dat hij niet op zoek was naar het 'beslissende moment'. Hij fotografeerde zijn onderwerpen juist vanuit allerlei verschillende standpunten en perspectieven om de veelomvattende realiteit te vangen.

Vanuit die zoektocht kwam hij als vanzelf bij de film uit. Zijn debuut Paris à L'Aube (1957-1960), gemaakt als student aan de filmacademie in Parijs, is nog vooral een verzameling knap gemonteerde stadsscènes. Maar spoedig daarna zou Van der Keuken een eigen filmstijl ontwikkelen die zowel elementen van de film als de fotografie bevatte. Kenmerkend voor zijn werkwijze was het ontbreken van een verhaal, en het laten botsen van verschillende beelden en beeldreeksen. De kijker moest daar zelf maar een betekenis uit halen.

Om deze werkwijze inzichtelijk te maken, hebben de tentoonstellingsmakers een paar van Van der Keukens films gedemonteerd. De losse sequenties worden naast elkaar op schermen vertoond. In de beste gevallen levert dit schitterende visuele poëzie op, zoals in een portret van dichter-schilder Lucebert (1967). De film is opgebouwd uit reeksen van verschillende en contrasterende beelden die vaak terugkomen en daarmee andere combinaties aangaan en nieuwe betekenissen genereren. Een beetje zoals de woorden in de gedichten van Lucebert.

Op simplistische wijze

Wat de expo niet laat zien, is dat Van der Keukens beeldcombinaties vaak ook behoorlijk potsierlijk konden zijn. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral politieke films, waarin hij het imperialistische Westen tegenover het arme gekoloniseerde Zuiden plaatste. Daarin moest de blanke man het op nogal simplistische wijze ontgelden.

Veel leuker is Van der Keuken als hij het speelveld klein houdt. Briljant bijvoorbeeld is zijn gebruik van verrassende geluidscombinaties. Deze techniek ontdekte hij min of meer bij toeval. Bij het maken van zijn debuutfilm monteerde hij uit geldgebrek eerst thuis het beeldmateriaal, om daarna een week een studio te huren voor de geluidsmix. Van die nood maakte Van der Keuken later een deugd. Zo haalde hij graag geluidsgrapjes uit. In zijn portret van jazzmuzikant Ben Webster monteert hij vogelgefluit onder het spel van de saxofonist. Ook in Beppie (1965), een film over zijn buurmeisje, klinkt voortdurend onverwachte muziek: slapstick als Beppie onder de douche staat, een Hawaï-deuntje als haar vader spreekt en zware koorzang als ze buiten speelt.

Beppie behoort sowieso tot de hoogtepunten van de expo. Met dit ontwapenende portret van een jongensachtig volksmeisje laat Van der Keuken zien dat hij nooit het ijskonijn geweest kan zijn waarvoor hij soms werd versleten. Al moet gezegd dat hij met Beppie ook een natuurtalentje in huis had. "Als je doodgaat," zegt ze ergens met zwaar Amsterdams accent, ga je "naar de hemel of naar de Shell".