Direct naar artikelinhoud

'Toneelspelen is een vorm van exorcisme voor moordenaars'

In een zwaarbewaakte gevangenis van Rome hebben de filmbroers Paolo en Vittorio Taviani hun met een Gouden Beer bekroonde film Cesare deve morire gedraaid, met gedetineerden die daar een stuk van Shakespeare opvoeren. Hallucinant en fascinerend: 'Als er in zo'n gevangenis een moord wordt gepleegd, gebeurt dat in stilte.'

Echte gevangenen die in een echte gevangenis een toneelstuk repeteren en het dan ook echt opvoeren. Het is voor de kijker onmogelijk om uit te maken waar de loutere registratie eindigt en de enscenering begint. En vice versa.

"Dat is het mooiste compliment dat men ons kan geven", lacht Vittorio Taviani (83), die samen met zijn broer Paolo (80) vorige week te gast was op het Filmfestival Gent. "We hebben nooit overwogen om hier een documentaire over te draaien, maar een film zoals we altijd al gemaakt hebben. Een project ontstaat bij ons altijd vanuit een sterke emotie. Het documentaire-aspect bestond, maar dat was vóór we deze film draaiden. We zijn effectief naar die Rebibbia-gevangenis gegaan, we hebben daar gedurende maanden met de gedetineerden gepraat en we waren erbij toen zij de tekst van Shakespeare naar hun eigen dialect vertaalden. Er waren zelfs andere gevangenen, die niet bij de theaterproductie betrokken waren, die controleerden of die omzetting naar hun streektaal wel correct gebeurde. (lacht) Het was echt een collectieve onderneming.

"Ze hebben ons ook verteld wat er in hun verleden allemaal gebeurd was en we hebben beslist om een aantal van die zaken in de film te verwerken. Paolo en ik zijn dan naar huis gegaan, we hebben het scenario geschreven en dat aan de acteurs laten lezen. Ze mochten opmerkingen maken en aanvullingen suggereren. Het belangrijkste was dat zij zichzelf herkenden in de personages die we van hen gemaakt hadden. Een voorbeeld: de gevangene die Brutus speelt, vertelt in de film hoe hij zich de moord op een vriend herinnert. Een ander voorbeeld: toen de scène van de moord op Caesar zou gedraaid worden, vertelden de gevangenen dat een dergelijke moord ook echt kon gebeuren in die gevangenis. Maar dat zou dan in stilte gebeuren. Als zoiets gebeurt, wordt er geen lawaai gemaakt. En zo hebben we het ook gedraaid. Kortom, alles in deze film is waar en niet waar, want kunst is de synthese van het leven."

Hoe was het om samen te werken met dergelijke zware criminelen?

Paolo Taviani: "Als men een film maakt, ontwikkelt zich altijd een vorm van samenhorigheid, van medeplichtigheid, zowel met de cast als met de crew. In dit geval waren de acteurs criminelen. Een cipier zei ons op een bepaald moment: 'Ook wij, de bewakers, voelen soms mededogen met deze gevangenen. Maar als wij dat voelen, dan sluiten we ons daarvoor af. Ons medelijden moet niet naar hen gaan, maar naar de slachtoffers. Naar de weduwen en de wezen.' Dat is absoluut zo. Maar anderzijds is het óók zo dat als wij zien met welke passie en welke kracht die acteurs hun rol spelen, dan zijn zij op dat specifieke moment niet meer de moordenaars die opgesloten zitten. Tussen die gevangenen zaten trouwens ook mannen die écht talent hebben."

Vittorio Taviani: "Voor mij is deze film de ontmoeting tussen drie tragedies. Er is het drama van Julius Caesar dat de mensen nog steeds passioneert. Er is het drama van de misdaden die door die gedetineerden gepleegd zijn. En er is tenslotte het drama van de gevangenis zelf. In die muren zit het geheugen van de tragedies die zich ook daar hebben afgespeeld."

Maar waarom, van alle stukken van Shakespeare, de specifieke keuze voor Julius Caesar?

Vittorio Taviani: "Die keuze is pas gemaakt nadat we kennisgemaakt hadden met de gedetineerden. Het stuk dat wij daar in eerste instantie gezien hebben, was gebaseerd op Inferno, het eerste deel van La divina commedia van Dante. Toen we buitenkwamen, waren we zeer geëmotioneerd. Het is toen dat we besloten hebben daar een film over te maken. Julius Caesar is een Italiaanse figuur, een Romein. En die beroemde zin 'Tu quoque, fili mi?' (Latijn voor 'Jij ook, mijn zoon?', red.) maakt deel uit van het culturele patrimonium en van de publieke verbeelding. En tenslotte is er het verhaal zélf! Dat gaat over macht en moord en samenzwering en vrijheid en vriendschap. Allemaal thema's die deel uitmaken van de duistere wereld van de misdaad en waarmee die gevangenen in hun eigen leven vertrouwd zijn.

"Een van de beroemdste scènes uit het stuk is die waar Brutus en Marcus Antonius elkaar ontmoeten bij het lijk van Caesar en waarbij Marcus Antonius het tot vier keer over Brutus heeft als een uomo d'onore, man van eer. Die uitspraak is als een dolk waarmee hij vier keer steekt. Wel, die gedetineerden zijn allemaal uomini d'onore, want dat is de manier waarop de leden van de maffia en van de camorra zichzelf beschouwen en zichzelf ook benoemen. Er is ook de bekende scène waarin Brutus zich, bij het lijk van Caesar, tot het volk van Rome richt en zegt: 'Ik hield van Caesar. Maar hij was een tiran. Ik hou nog meer van Rome. En daarom moest hij gedood worden.' Toen we op dat moment in de ogen van de acteur keken, zagen we de blik van iemand die zélf getuige was geweest van moordpartijen of die misschien zelf moorden gepleegd had. Het maakte deel uit van zijn ervaringen. We zagen moord en doodslag in die blik.

"Sommige van de acteurs hebben ons verteld dat de opvoering van dat stuk en het reciteren van die teksten voor hen een manier was om zich te bevrijden van hun eigen verleden, hun eigen ervaringen. Men zou het een vorm van exorcisme kunnen noemen, ja. Voor hen was toneelspelen zeker ook een manier om zich even niet opgesloten te voelen."

Paolo Taviani: "Een journalist vertelde ons onlangs een anecdote in verband met Bertrand Tavernier, de Franse regisseur en een vriend van ons. Die heeft indertijd de film L'appât gemaakt over drie jonge criminelen, gebaseerd op waargebeurde feiten. Volgens Tavernier zou een van de jonge moordenaars tijdens het proces gezegd hebben: 'Als ik op een of ander moment in mijn leven het boek Schuld en Boete had gelezen, dan zou ik die moorden wellicht nooit gepleegd hebben'. Ook bij deze film werd het duidelijk dat er een sterke identificatie was tussen de acteurs en de teksten waarmee ze werkten. Ik herinner mij nog goed de boutade die we op het einde van Cesare deve morire gebruikt hebben. Na de opvoering worden alle gedetineerden weer opgesloten in hun cel. De man die de rol van Cassius gespeeld heeft, zegt op dat moment: 'Sinds ik de kunst heb leren kennen, is deze cel een echte gevangenis geworden.' Die zin stond in het scenario, maar kwam niet van ons. Het was de man zélf die ons dat verteld had en dat heeft ons erg geraakt.

"Volgens ons heeft die catharsis, die louterende ervaring van de toneelopvoeringen, voor een groter bewustzijn gezorgd bij die gevangenen. En ook voor meer zelfkennis. Dat kan hen wellicht meer kracht geven om al die jaren te confronteren die ze nog achter de tralies zullen moeten doorbrengen."

Er zitten ook grappige momenten in de film, zoals de audities. De gedetineerden moeten alleen hun naam zeggen en waar ze vandaan komen. Maar de eerste keer moeten ze dat wenend doen en de tweede keer roepend en tierend!

Paolo Taviani: "Die methode gebruiken we al veertig jaar bij onze audities. Maar hier hadden we toch het gevoel dat er bij dat huilen en dat schreeuwen een héél diepe waarheid naar boven werd gehaald. Volgens mij is het die waarachtigheid die hun vertolkingen in de film zo krachtig maakt. Ik beweer hier niet dat ze beter zijn dan Marlon Brando. Maar het is wel sterk en helemaal anders."

Het bewijst misschien ook dat Italianen geboren acteurs zijn?

Vittorio Taviani: "Vooral die uit het zuiden. (lacht)"

Met dank aan tolk Mathijs Duyck.