Direct naar artikelinhoud

Franstalige oorlogskinderen krijgen vaker steun dan Vlaamse lotgenoten

Joodse oorlogskinderen krijgen in Vlaanderen haast geen financiële en medische bijstand van de staat. Slechts 1 van de 15 dossiers kreeg vorig jaar groen licht. In Franstalig België kregen maar liefst 66 oorlogs-slachtoffers op 112 dossiers een positief oordeel.

Of je in Vlaanderen of in Franstalig België woont als Joods oorlogsslachtoffer, kan zware repercussies hebben. Vlaams-Joodse kinderen ontvangen nauwelijks steun van de overheid, hun Franstalige lotgenoten wel. De reden? Alle dossiers komen toe bij dezelfde overheidsdienst, maar die beschikt over twee commissies, een Vlaamse en een Franstalige. De Vlaamse commissie past de wet veel strikter toe dan de Franstalige.

Veel Joodse ouders probeerden tijdens de Tweede Wereldoorlog hun kinderen in veiligheid te brengen in kloosters, bij vrienden of bij buren, zodat ze niet in handen vielen van de nazi's. Deze ondergedoken kinderen kregen vaak een valse identiteit en hoopten na de oorlog nog jarenlang op een hereniging met hun ouders. "De meesten hebben echter hun ouders nooit teruggezien," zegt Raymond Renkens van het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden.

Omdat deze episode erg traumatiserend was voor deze kinderen, kunnen zij al meer dan twee decennia rekenen op medische en financiële bijstand van de Belgische staat. "Zij moeten natuurlijk wel kunnen bewijzen dat er een rechtstreeks verband is tussen hun kwetsuur of blijvend letsel, en een oorlogsfeit", legt Renkens uit. Wie een aanvraag indient, moet eerst een medisch onderzoek ondergaan. De dokters bepalen dan de graad van invaliditeit van deze slachtoffers.

Voor deze oorlogskinderen wordt die invaliditeit meestal vastgelegd tussen de 20 en 40 procent. 20 procent geeft recht op een vergoeding van 4.000 euro per jaar, 40 procent op 8.000 euro per jaar. Die vergoeding geldt levenslang, en de oorlogskinderen hebben ook nog recht op gratis geneeskundige zorg. Na het medisch onderzoek kijkt een jurist het dossier na. "Hij doet een voorstel aan de bevoegde commissie," legt Renkens uit, "maar die moet zich daar niet aan houden. De commissie beslist volledig autonoom."

Vorig jaar werden er in de Vlaamse commissie 15 beslissingen genomen, en werd er één dossier goedgekeurd, in de Franstalige commissie waren er 112 beslissingen en 66 toekenningen. "Dat er veel meer Franstalige dan Vlaamse dossiers zijn, heeft ermee te maken dat de slachtoffers in Vlaanderen weten dat ze totaal geen kans maken," zegt parlementslid Karolien Grosemans van N-VA. "Zij beginnen er gewoon niet meer aan."

'Onaanvaardbaar'

De uiteenlopende interpretatie van dezelfde wetten kan leiden tot erg pijnlijke incidenten. "Zo kregen twee broers die hetzelfde dossier indienden, een verschillende beoordeling," vertelt Renkens. "Enkel en alleen omdat de ene broer zijn dossier bij de Nederlandstalige commissie had ingediend en de andere broer bij de Franstalige commissie." Het N-VA-Kamerlid vindt dit een 'onaanvaardbare ongelijkheid'. "Het is belangrijk dat we de verantwoordelijken in dit dossier horen. Ik zal aandringen op een hoorzitting in het parlement en, indien nodig, een onderzoek door het Rekenhof."

Defensieminister Pieter De Crem (CD&V) - verantwoordelijk voor de oorlogsslachtoffers in ons land - wil zich niet moeien met de beslissingen van de twee kamers. "De commissies zijn administratieve rechtscolleges die soeverein als feitenrechter de wet interpreteren en toepassen," laat hij weten. "Hun uitspraken komen in alle onafhankelijkheid tot stand. Ik speel hierin geen enkele rol."