Direct naar artikelinhoud

Het mirakel van Rio

Nooit heeft België beter gescoord op Olympische Spelen. Met de nodige dosis geluk weliswaar was Rio 2016 veel minder slecht dan verwacht, maar goed is nog wat anders. Van het toevalsmodel definitief een prestatiemodel maken, dat is nu de uitdaging.

Hoe goed waren we echt?

Rio evenaart de beste Belgische medailleoogst ooit in de geschiedenis van de Olympische Spelen. In absolute getallen doen we even goed als Atlanta 1996, maar daar waren wel 15 procent minder medailles te verdelen dan in Rio. Wie denkt dat België in zestien dagen een topsportland is geworden: we staan in Rio exact waar we twintig jaar geleden stonden. Zes medailles toen, zes nu. Toen twee keer goud, nu twee keer goud. Toen euforie, nu euforie. Toen ging het mis, en nu?

De verschillen? In Atlanta waren er vooral veel (vier) judomedailles, in Rio de Janeiro gaat het om vijf verschillende sporten, waaronder zelfs een ploegsport, nooit gezien voor dit land. Toen de favorieten niet thuis gaven, stonden weliswaar andere schaduwfavorieten op, maar toch was vooral het geluk ons gunstig gezind. De klassieke onverwachte medaille werden er zelfs twee: Pieter Timmers en Nafi Thiam.

Het buikgevoel zegt dat in Rio een prille Belgische topsportcultuur is ontwaakt. Onmiskenbaar zijn we er in de breedte op vooruitgegaan: nooit eerder haalden we achttien topachtplaatsen in elf verschillende sporten. Vijf keer eindigde Team Belgium op de ondankbare vierde plaats.

Het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) zal morgen op de eigen round-up van een groot succes spreken, maar dat is het niet. De verwachtingen waren zo laag dat door die zes medailles zich een algemene blijdschap meester heeft gemaakt van de natie en de delegatie. Jammer maar helaas: zes medailles voor een rijk land van elf miljoen inwoners blijft te weinig. België zou altijd minimaal met tien olympische medailles naar huis moeten komen.

Wat zijn die medailles waard?

De gouden medaille van Nafi Thiam op de zevenkamp is wellicht de grootste Belgische sportprestatie aller tijden en dus ook de meest prestigieuze gouden medaille die ons land ooit heeft gewonnen. De zilveren medaille van Pieter Timmers op het tweede koningsnummer van de Spelen, de 100 meter vrije slag, is geen goud waard, maar is wel het strafste zilver dat ooit is gewonnen. De zilveren medaille van de hockeyploeg is behaald in een ploegsport en dat is een primeur voor het naoorlogse België, ook al is het de kleinste van alle olympische ploegsporten met een quasi garantie op succes voor wie investeert.

Ook de bronzen medailles van Dirk Van Tichelt, behaald na een afsluitende winnende kamp, en Jolien D'hoore verdienen hun eigen glans, zelfs al deden twee concurrenten beter. Uiteraard zal de ene medaille net iets harder schitteren in het sportheelal omdat de ene sport nu eenmaal mondialer is dan de andere. Maar het moedige hockeyzilver afzetten tegenover de lamentabele kwartfinale van de Rode Duivels om de voetballers te ridiculiseren, slaat nergens op.

Opvallend: zestien van de achttien topachtplaatsen en vier van de zes medailles komen integraal voor rekening van het Vlaams topsportbeleid, één project is nationaal (hockey, zilver) en slechts één topachtplaats (Nafi Thiam, goud) komt van de Franstaligen en die hadden ze zelf ook niet zien aankomen.

Is er een oorzaak voor dit plotse succes?

Er was verbetering in 2015 met elf podia op WK's en EK's in olympische disciplines, maar de jaren daarvoor waren historisch zwak. Deze medailleoogst had niemand voorspeld en is daarom niets minder dan een mirakel.

De factor geluk was België gunstig gezind. Greg Van Avermaet profiteerde van het enige scenario waarbij hij een kans had. Pieter Timmers zwom sneller dan ooit, maar profiteerde van het falen van de favorieten. Geluk dwing je af. Geluk in de topsport levert pas een prijs op als je meedoet voor die prijs. Van Avermaet zat waar hij moest zitten, Timmers zwom zijn once in a lifetime race op het juiste moment.

Het lijkt alsof de sporters en hun entourage de laatste jaren de lat hoger leggen. De indruk bestaat dat ze resoluut voor finales gaan en voor een medaille.

Paul Rowe, algemeen directeur bij Sport Vlaanderen en verantwoordelijk voor de topsport, denkt dat het Vlaams topsportbeleid eindelijk de vruchten begint af te werpen. "Ik ben zeker niet euforisch zoals het BOIC, maar wel opgelucht. De kentering is ingezet. Vroeger werd gezegd: de Hollanders maken plannen, wij trekken onze plan. Wij maken nu ook al twaalf jaar plannen en de sporten met een duidelijk programma hebben gerendeerd."

Wie mag de pluimen op zijn hoed steken?

Het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité?

Niet echt, al zijn die - ere wie ere toekomt - wel de motor achter de hockeymedaille. Voorts is hun grootste verdienste dat ze niet langer in de weg lopen. Voor het eerst sinds 1980 hebben ze geen atleten die recht hadden op een internationaal startbewijs met eigen strengere criteria hun olympische trip ontzegd. Op één enkeling na, die het al of niet opgelegd in buik kreeg, is niemand echt afgegaan.

De sportbonden?

Die blijven de zwakste schakel in de topsportketting. Neem het wielerverhaal. Het goud van Greg Van Avermaet komt niet op de rekening van de werking van de wielerbonden, eerder nog op die van de voetbalbond die hem naar de sport haalde. Als Jolien D'hoore heeft gescoord, heeft die dat in de eerste plaats aan zichzelf te danken, in de tweede plaats aan haar ploeg Wiggle-Honda waar ze leerde winnen en pas dan aan de bondswerking.

Het wielerbondverhaal is typisch voor onze sportbonden: zwakke figuren omringen zich met zwakke figuren en gooien miljoenen over de balk. Wielrennen kreeg de voorbije vier jaar van alle sporten het meeste geld toegestopt, het dubbele van atletiek. Daarmee zou een vrouwen- en mannenploeg achtervolging worden geformeerd en ook op omnium zou zwaar worden ingezet. Alles en iedereen mislukte, behalve de rots Jolien D'hoore, achter wie het falend beleid zich nu verstopt. En toch verdient deze sport een investering, op voorwaarde dat ze de talenten kan overreden om voor een baantraject te kiezen. Paul Rowe: "Het beleid moet, als dat nodig is, sneller kunnen ingrijpen bij sportbonden die falen in hun topsportmissie."

Het beleid?

Aan Vlaamse kant heeft het beleid een stap in de goede richting gezet. Paul Rowe: "De helft van de topsportmiddelen hebben we ad hoc ingezet en we kozen resoluut voor olympische disciplines. Is er een project, is er een kans op succes? Dan investeren wij in dat project. Wij hebben de voorwaarden geschapen voor topsport, maar de verdienste ligt bij de atleet en zijn of haar trainer."

De trainers, ten slotte?

Goede, gedreven trainers zijn de trekkers van topsportsucces. Daar hadden wij er te weinig van door een historisch zwakke trainersopleiding. Vooral Vlaanderen heeft de laatste jaren heel wat buitenlandse knowhow geïmporteerd. Het gymverhaal met het Franse echtpaar Kiefer-Heuls en het zeilproject van de Nederlander Wil van Bladel leverden in Rio geen medailles op, maar hun compromisloze topsportdenken werkte inspirerend.

Hoe kunnen we dit bestendigen?

Een metafoor: aan de rand van de woestijn groeien de sterkste planten, die niet te veel en niet te weinig water krijgen. De Belgische/Vlaamse topsport was voorheen niet meer dan een teer korstmosje, klaar om te worden vertrappeld, in Rio is ze een plant aan de rand van de woestijn geworden. De aanzet van een topsportcultuur leverde meteen zes medailles op. Als de juiste mensen op de juiste plaatsen de juiste dingen kunnen doen, komt succes vanzelf.

Paul Rowe: "De tijd is rijp om vol voor topsport te gaan, volop daarin te investeren, en er meer een plichtenverhaal dan een rechtenverhaal van te maken. Wie talent vindt, een programma heeft en medaillekansen heeft, wordt ondersteund. Wie mislukt, wordt niet meer ondersteund. Zo zit topsport in elkaar."

Na het relatieve succes van 1996 werd geruzied, vooral in het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité dat toen nog de motor was van de Belgische olympische sport. Niet zeker dat vandaag ook in Vlaanderen niet zal worden geruzied als je de zwemwereld hoort. Rowe: "Drie finaleplaatsen en een zilveren medaille, het beste resultaat ooit, maar ik vrees dat er heibel komt."

Sinds het BOIC is verschrompeld tot een uitzendkantoor annex serviceclub voor de eigen sponsors, dient een andere motor voor de topsport zich aan. Paul Rowe denkt dat Vlaanderen de kar moet trekken. "Wij brengen twee derde van de topsportmiddelen in, we tekenen voor bijna alle podia, dus we zijn op goede weg. Het nationaal verhaal blijft een probleem, maar we willen heel graag samenwerken met anderen, met de Franstaligen en met het BOIC. Maar eerst moeten we elkaar vinden in de objectieven want niet iedereen denkt over topsport zoals wij."